Het bericht dat Utrechtse raamexploitanten niet ingrepen ondanks berichten over mensenhandel |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
In hoeveel gevallen was op het Zandpad en de Hardebollenstraat in Utrecht sprake van door de gemeente gesignaleerde betrokkenheid bij mensenhandel, slecht toezicht, verstoring van de openbare orde en slecht levensgedrag van de exploitant?1 Op grond van welk type en aantal aanwijzingen werd dit geconstateerd?
In Utrecht zijn 6 exploitatievergunningen van 5 exploitanten van raamprostitutie aan het Zandpad en de Hardebollenstraat ingetrokken. De vergunningen zijn ingetrokken op basis van informatie uit bestuurlijke rapportages van de politie aan de burgemeester over de gang van zaken in de seksinrichtingen in de afgelopen jaren. Uit deze bestuurlijke rapportages komt het beeld naar voren dat de exploitanten en hun medewerkers zich schuldig hebben gemaakt en maakten aan (het faciliteren van) mensenhandel, uitbuiting en afpersing. Ook uit uitspraken van rechtbanken in de afgelopen jaren blijkt dat medewerkers van de verschillende exploitanten betrokken waren bij (het faciliteren van) mensenhandel. Het betrof vele aanwijzingen. Vanwege het vertrouwelijke karakter van de bestuurlijke rapportages kan ik hier echter geen verdere details over verstrekken.
Wat is naar schatting het aantal mogelijke slachtoffers hiervan? Waaruit bestond concreet het hulpaanbod? Hoe is deze hulpverlening ingezet? Hoe vaak heeft de politie in deze periode contact gelegd met alle prostituees die werkten aan het Zandpad en de Hardebollenstraat? Hoeveel opsporingsonderzoeken hebben plaatsgevonden naar verdachten die in verband konden worden gebracht met deze misstanden?
Het Zandpad was een prostitutiezone waar vrouwen uit verschillende delen van het land en uit het buitenland werkten. Er zijn niet alleen onder leiding van het parket Midden-Nederland, maar ook door het Landelijk Parket diverse Zandpad-gerelateerde opsporingsonderzoeken gedraaid. Het is mogelijk dat ook andere politie-eenheden onderzoeken hebben gedaan waarbij slachtoffers in beeld kwamen die (ook) op het Zandpad hebben gewerkt. Een totaaloverzicht van opsporingsonderzoeken en mogelijke slachtoffers is om die reden niet te geven.
De gemeente Utrecht heeft alle prostituees persoonlijk van te voren ingelicht over de intrekking van de vergunningen en de mogelijke gevolgen daarvan. Inspecteurs van de gemeente zijn alle ramen langsgegaan om de prostituees een brief (in de eigen taal) uit te reiken met de betreffende informatie en konden zo vragen beantwoorden, indien gewenst met behulp van een tolk. Daarnaast heeft de hulpverlening de prostituees overdag en ’s avonds bezocht op hun werkplekken om hen het hulpaanbod aan te reiken. Dit geldt ook voor de politie; ook zij hebben in deze periode in de dag- en avonddiensten extra toezicht gehouden en waren dagelijks aanwezig om contact te leggen met de prostituees. De gemeente heeft, in samenwerking met hulpverlening en politie, inloopbijeenkomsten georganiseerd om het besluit toe te lichten, vragen te beantwoorden en informatie over hulpverlening te geven. Bij deze bijeenkomsten waren ook tolken aanwezig (Spaans, Roemeens, Hongaars).
Concreet bestond/bestaat het hulpaanbod uit de volgende elementen:
Waarop baseert de gemeente Utrecht haar overtuiging dat de sluiting heeft bijgedragen aan het tegengaan van mensenhandel? Wat is uw verklaring voor het feit dat de inzet van politie, gemeente en hulpverlening niet heeft geleid tot extra aangiften?
Door het intrekken van de vergunning(en) staat vast dat in ieder geval geen verdere slachtoffers konden worden gemaakt dan wel te werk worden gesteld binnen een door de gemeente Utrecht vergunde seksinrichting. De mogelijkheid dat de praktijken zich hebben verplaatst naar andere steden en/of naar niet-vergunde seksinrichtingen is daarmee niet uitgesloten. Ik verwijs ook naar wat ik in mijn antwoorden op eerdere Kamervragen (zie de verwijzing in vraag2 heb opgemerkt over verplaatsingseffecten.
De aangiftebereidheid onder slachtoffers van mensenhandel is niet groot. Deze slachtoffers verkeren doorgaans in een afhankelijke, kwetsbare positie. Mensenhandelaren hebben er alle belang bij slachtoffers sociaal te isoleren, onwetend te laten en afhankelijk te houden om zo lang mogelijk profijt te trekken uit de uitbuitingssituatie. De rapportages van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen gaan uitvoerig in op deze problematiek. Voor een uiteenzetting over wat er wordt gedaan om de aangiftebereidheid te vergroten verwijs ik naar mijn antwoord op uw in vraag 1 eerdere vragen over dit onderwerp.
Het rapport van de Inspectie van het Onderwijs inzake de kwaliteit van schoolleiders |
|
Karin Straus (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van de Onderwijsinspectie inzake de kwaliteit van schoolleiders in het basis-, speciaal- en voortgezet onderwijs?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de Onderwijsinspectie dat schoolleiders niet voldoen aan de door de eigen beroepsgroep opgestelde competenties?
Het beheersen en integraal kunnen inzetten van de competenties is belangrijk voor goed schoolleiderschap en daarmee ook voor goed onderwijs aan leerlingen. Het is goed dat er een uitdagende kwaliteitsnorm is, die door de beroepsgroep zelf is opgesteld. De Onderwijsinspectie toont in haar onderzoek aan dat schoolleiders over het algemeen naar behoren functioneren, maar dat er ruimte is voor verbetering. De schoolleiders in het funderend onderwijs hebben de afgelopen periode laten zien dat ze deze uitdaging oppakken door te werken aan hun eigen bekwaamheid. Dit sluit aan bij mijn beleid om de kwaliteit van schoolleiders te verbeteren. Ik zie daarbij een belangrijke rol voor het schoolleidersregister. Dit is een instrument waarmee de kwaliteit van schoolleiders zichtbaar gemaakt wordt en de verdere verbetering daarvan gestimuleerd wordt door eisen te stellen aan bevoegdheid, bekwaamheidsonderhoud en beroepshouding.
Wat zegt deze conclusie over de opleiding die docenten kunnen volgen voordat zij in een leidinggevende functie in het onderwijs aan het werk gaan of die zij kunnen volgen nadat zij in een leidinggevende functie zijn aangesteld?
Deze conclusie onderstreept het belang dat alle schoolleiders de basiscompetenties beheersen en integraal kunnen inzetten. Dit begint bij een goede opleiding en bij praktijkbegeleiding van startende schoolleiders. Op dit moment wordt in het primair- en het voortgezet onderwijs door de stichting schoolleidersregister PO en de VO-academie bekeken welke schoolleidersopleidingen in voldoende mate voldoen aan de beroepsstandaard (en dus aan de competenties waar de inspectie naar heeft gekeken).
Is het volgen van een dergelijke opleiding een voorwaarde om voor de positie van schoolleider in aanmerking te komen? Zo nee, in hoeverre zou dit wel wenselijk zijn?
Een afgeronde schoolleidersopleiding die in voldoende mate voldoet aan de beroepsstandaard is in het primair onderwijs een voorwaarde voor registratie in het schoolleidersregister PO. Schoolleiders mogen overigens ook via een assessment of een EVC traject (Erkenning Verworven Competenties) laten zien dat ze over de benodigde kennis en vaardigheden beschikken.
Met de VO-raad is afgesproken dat in 2013 alle beginnende schoolleiders zijn gestart met een basisopleiding. In de sectorakkoorden waarover ik in gesprek ben met de PO-Raad en de VO-raad wil ik afspraken maken over verdere professionalisering van schoolleiders.
Wat is het aanbod van opleidingen voor aankomend schoolleiders? In hoeverre is dit aanbod voldoende, zowel in kwalitatieve zin als in kwantitatieve zin?
Er zijn verschillende opleidingen en aanbieders voor (aankomend) schoolleiders. Een overzicht van dit aanbod, inclusief waardering is te vinden op http://www.schoolleidersregisterpo.nl/registreren/opleidingen/ en op www.vo-academie.nl . Ik heb geen signalen ontvangen dat dit aanbod ontoereikend zou zijn in kwantitatieve of kwalitatieve zin. Van het beoordelen van de opleidingen op het voldoen aan de beroepsstandaard gaat een sturende werking uit op de opleidingen.
Bent u het er mee eens dat een schoolleider een groot effect kan hebben op de kwaliteit van het onderwijs dat onder zijn of haar leiding wordt gegeven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het inspectieonderzoek toont aan dat de kwaliteit van schoolleiders samenhangt met de kwaliteit van lessen. Verbetering van de kwaliteit van schoolleiders is dus niet alleen zinvol voor schoolleiders zelf, maar heeft ook een positieve uitwerking op de kwaliteit van het onderwijs.
Welke stappen gaat u zetten om de kwaliteit van schoolleiders te verbeteren?
Dit kabinet investeert in de kwaliteit van schoolleiders en stelt sinds 2012 extra geld beschikbaar voor professionalisering van schoolleiders. Dit is jaarlijks ca. € 44 mln. voor het primair onderwijs (inclusief het speciaal onderwijs) en ca. € 28 mln. voor het voortgezet onderwijs.
Onderdelen van het beleid gericht op verdere professionalisering van schoolleiders zijn:
De inspectie is positief over deze ontwikkelingen, maar geeft aan dat het nog te vroeg is om de effectiviteit daarvan vast te stellen. Uw Kamer heb ik eind vorig jaar geïnformeerd over de stand van zaken bij brief met kenmerk: TK 33 750 VIII, nr. 13.
Hoe ziet de ondersteuning om van scholen «lerende organisaties» te maken, zoals deze in de lerarenagenda wordt beschreven, er concreet uit? Zitten hier ook specifieke maatregelen in die gericht zijn op de kwaliteitsverbetering van schoolleiders?
Een lerende organisatie begint met bekwame mensen, die elkaar en hun omgeving voortdurend aanspreken op leren en verbeteren. In de sectorakkoorden waarover ik in gesprek ben met de PO-Raad en de VO-raad wil ik afspraken maken over verdere professionalisering van schoolleiders en over een verbeteraanpak bij alle scholen en alle besturen. Ook het gedifferentieerde toezicht is een belangrijke bouwsteen om te komen tot een breed gedragen cultuur van continu verbeteren. Verder kunnen scholen ondersteuning krijgen via School aan Zet (www.schoolaanzet.nl ) bij het stellen van concrete doelen die passen bij de eigen verbeterambitie.
De bezuinigingen door de NAVO op radarvliegtuigen (AWACS; Geilenkirchen) |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de NAVO wil bezuinigen op de AWACS basis in Geilenkirchen en dat er meerdere radarvliegtuigen zullen worden afgestoten?1 Hoe beoordeelt u deze voornemens?
Ja. Deze voornemens zijn mij bekend en zijn een gevolg van twee ontwikkelingen. Ten eerste besloot de Navo in 2012 tot aanschaf van een nieuwe gezamenlijke inlichtingencapaciteit: het Alliance Ground Surveillance (AGS) initiatief. Met dit initiatief verwerft de Navo onbemande toestellen die vanaf omstreeks 2017 kunnen worden ingezet. Verder spraken de Navo-lidstaten af dat een gezamenlijk personeelsplafond gaat gelden voor de AWACS en AGS-capaciteiten. Hierdoor zullen er in de AWACS-eenheid functies vervallen om ruimte te maken voor de nieuwe AGS-eenheid.
Ten tweede verliet Canada in februari 2013 het AWACS-programma en betaalt sindsdien ook niet langer mee aan de moderniserings- en exploitatiekosten van AWACS. Hierdoor is het beschikbare AWACS-budget kleiner geworden. Het resterende budget is voldoende om veertien toestellen te moderniseren. SACEUR heeft vastgesteld dat met veertien AWACS-toestellen een prudente militaire capaciteit in stand blijft. Daarom is gekozen voor het verkleinen van het aantal toestellen van zeventien naar veertien.
Ik teken tot slot aan dat de AWACS-toestellen niet boven Oekraïne vliegen, maar hun waarnemingsvluchten uitvoeren boven Polen en Roemenië.
Is het afstoten van deze vliegtuigen louter een gevolg van bezuinigingen of is er ook inhoudelijk minder behoefte aan de inzet van deze vliegtuigen?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre gaat het afstoten van deze vliegtuigen ten koste van de westerse inlichtingencapaciteit, mede gelet op het feit dat deze vliegtuigen momenteel intensief worden benut boven de Oekraïne en Afghanistan? Ligt het snijden in deze capaciteit dan wel in de rede gezien de onvoorspelbaarheid en onrust op het wereldtoneel?
Zie antwoord vraag 1.
Welke consequenties heeft het afstoten van deze radarvliegtuigen voor het beheer van het Nederlandse luchtruim?
Geen.
Mochten de genoemde besluiten onomkeerbaar zijn, welke werkgelegenheidseffecten heeft dit voor de provincie Limburg? Zijn hier compenserende maatregelen mogelijk voor Limburg?
Een deel van de functies die zullen vervallen, wordt vervuld door militairen van de deelnemende Navo-lidstaten. Daarnaast zullen er op de vliegbasis Geilenkirchen burgerfuncties vervallen die voor een deel worden vervuld door Nederlanders woonachtig in Limburg. De werkgelegenheidseffecten voor de provincie Limburg zijn op dit moment nog niet bekend, omdat nog niet definitief vaststaat welke functies vervallen en welke medewerkers hierdoor overtollig worden. Ook is nog niet vastgesteld wanneer een en ander zijn beslag zal krijgen, welke afvloeiingsregelingen van toepassing zullen zijn en hoe het natuurlijk verloop zal zijn.
De noodzaak om in het kader van training vlieguren te maken blijft bestaan; in hoeverre zou hier vaker gebruik kunnen worden gemaakt van simulatoren om overlast terug te dringen?
Het gebruik van simulators is de afgelopen drie jaar al sterk geïntensiveerd en heeft mede geleid tot een afname van het aantal trainingsvliegbewegingen vanaf Geilenkirchen. Defensie spant zich samen met de Navo en de vliegbasis in om de overlast zoveel mogelijk te beperken.
Welke verdere bezuinigingen – met mogelijke consequenties voor Nederland – heeft de NAVO nog op stapel staan?
In de context van de herziening van de Navo-commandostructuur zijn tevens afspraken gemaakt over Host Nation Support(HNS) aan de betreffende hoofdkwartieren. Deze afspraken betekenen een uitbreiding van de taken en verantwoordelijkheden van het gastland, met als gevolg een personele vermindering in de huidige commandostructuur. Voor Nederland heeft dit betrekking op het Allied Joint Forces Command in Brunssum.
Voorts heeft de Navo besloten de activiteiten van het NATO Communications and Information Agency (NCIA) te concentreren in Brussel en Mons (België) alsmede in Den Haag, en de vestiging in het Belgische Glons te sluiten. Deze aanpassing leidt tot meer arbeidsplaatsen bij de NCIA-vestiging in Den Haag.
In hoeverre en langs welke weg bent u betrokken bij de besluitvorming over de concrete vertaling van beoogde bezuinigingen door de NAVO? Bent u gerust over de uitkomsten hiervan, met name als het gaat om de veiligheidsbelangen van Nederland en West-Europa?
Besluitvorming over bezuinigingen is een aangelegenheid van alle 28 lidstaten. Nederland is daar dus bij betrokken. De Nederlandse belangen en de bredere Europese veiligheidsbelangen komen aan de orde in de diverse Navo-fora waarin de militaire en de politieke aspecten van de voorgenomen maatregelen worden besproken.
Het bericht ‘gaswinning zorgt opnieuw voor een conflict tussen provincie en het Rijk’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Is het u bekend dat de provincie Groningen grote bezwaren heeft tegen de eis van het Rijk om via het waterschap de helft van de kosten te betalen voor versterking (verzwaring) van dijken vanwege het economisch belang van de gaslocaties?1
Ik ben bekend met de uitspraken die de Groningse gedeputeerde Boumans hierover heeft gedaan.
Er is echter geen sprake van een eis van het Rijk dat het waterschap de helft van de kosten betaalt voor dijken die vanwege het economisch belang van de gaslocaties een strengere norm krijgen en daardoor versterkt zouden moeten worden. Wanneer een waterschap in het kader van het Hoogwaterbeschermingsprogramma maatregelen treft om primaire keringen te versterken, komt 50% van de totale kosten voor rekening van het Rijk en 40% voor rekening van de gezamenlijke waterschappen (het zogeheten solidariteitsdeel, waarbij waterschappen naar rato van financiële draagkracht bijdragen aan het Hoogwaterbeschermingsprogramma). Op deze wijze ontvangt het waterschap een bijdrage van 90% van de kosten. Het waterschap zelf betaalt een projectgebonden aandeel van 10%.
Daarnaast geldt dat kosten die waterschappen moeten maken om waterkeringen tegen aardbevingen bestand te maken worden vergoed uit het door de NAM gefinancierde budget van 100 miljoen Euro dat voor het aardbevingsbestendig maken van vitale infrastructuur beschikbaar is.
Deelt u de mening dat gaswinning een zaak van nationaal belang is en niet slechts een regionale kwestie die deels in de schoenen wordt geschoven van de provincie Groningen?
In zijn brief van 17 januari aan uw Kamer (kamerstuk 33 529, nr. 28) heeft de Minister van Economische Zaken aangegeven dat hij zich absoluut bewust is van de overlast voor de bewoners, die de aardbevingen in Groningen veroorzaken. Mijn ambtsgenoot heeft daarom samen met de gemeenten en provincie en NAM een akkoord gesloten over de wijze waarop tot een positieve regionale economische impuls gekomen kan worden. Over de invulling hiervan wordt nu hard gewerkt aan de Dialoogtafel.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de sociale, economische, maatschappelijke en psychische overlast rond de gaswinning en de problematiek van kwetsbare dijken afneemt in plaats van toeneemt?
De minister van Economische Zaken heeft uw Kamer in zijn brief van 17 januari (kamerstuk 33 529, nr. 28) geïnformeerd over het brede pakket van maatregelen van het kabinet om de overlast van de bevingen te verminderen door de gasproductie lokaal te beperken en huizen en infrastructuur preventief te versterken. Daarnaast wordt er ingezet op het versterken van de leefbaarheid en het economisch perspectief van de regio. Waar nodig worden dijken tegen aardbevingen bestand gemaakt.
In hoeverre vindt u de dijkversterking (verzwaring) in de provincie Groningen van een andere aard en prioriteit dan in andere provincies, gezien de ellende die gepaard gaat met de problematiek van de aardbevingen in de provincie Groningen?
Dijken en andere waterkeringen waar de risico’s van een overstroming het grootst zijn krijgen in het Hoogwaterbeschermingsprogramma prioriteit bij de versterking. De problematiek van de aardbevingen zorgt in Groningen voor een uitzonderlijke situatie. Waar dit nodig is zullen primaire waterkeringen met voorrang tegen aardbevingen bestand worden gemaakt. Bij dijken die in de toetsing zijn afgekeurd zullen de werken om de dijken aardbevingsbestendig te maken met de uit de toetsing voortvloeiende versterking worden gecombineerd.
Welke afspraken zijn er precies tussen het Rijk en de provincie Groningen gemaakt over de financiering van de benodigde dijkversterking (verzwaring) in het aardbevingsgebied in de provincie Groningen?
In zijn brief van 17 januari aan uw Kamer (kamerstuk 33 529, nr. 28) heeft de minister van Economische zaken aangegeven dat er 100 miljoen Euro beschikbaar is in de komende vijf jaar voor het aardbevingsbestendig maken van de vitale infrastructuur. Wij zijn nu actief in overleg met de waterschappen over de invulling hiervan. Hierbij hebben de waterschappen het voortouw in hun rol als primair verantwoordelijke voor het beheer van de waterkeringen.
Het bericht ‘Large increase to almost 435000 asylum applicants registered in the EU28 in 2013’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht van Eurostat «Large increase to almost 435.000 asylum applicants registered in the EU28 in 2013»?1
Ja.
Hoe kan de stijging van de instroom van asielzoekers uit Somalië verklaard worden?
De asielinstroom in Nederland vanuit Somalië was in 2013 hoger dan in 2012. In 2013 bedroeg het aantal asielaanvragen door Somaliërs namelijk 3.080 ten opzichte van 880 asielaanvragen in 2012.2 De instroom van Somaliërs in 2013 bestond vooral uit Somalische gezinsleden die via nareis naar Nederland zijn gekomen om zich te herenigen met een Somalische asielzoeker die in Nederland een asielvergunning heeft gekregen. Dit kunnen ook asielaanvragen betreffen van gezinsleden van wie de nareisaanvraag reeds in 2012 is ingediend en ingewilligd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Gezinsleden hebben immers na een positief besluit van de IND, drie maanden de tijd om een Machtiging tot Voorlopig Verblijf (MVV) op te halen bij de ambassade en drie maanden de tijd om Nederland in te reizen na ontvangst van de MVV. Het aantal aanvragen voor deze MVV-nareis is in 2013 gedaald ten opzichte van 2012. In 2012 bedroeg het aantal MVV-nareisaanvragen door Somaliërs ongeveer 4.880. In 2013 was er sprake van 2.370 MVV-nareisaanvragen. Wel lag het inwilligingspercentage in 2013 (56%) hoger dan in 2012 (11%), hetgeen de hogere asielinstroom van Somaliërs in 2013 mede kan verklaren. 3
In hoeverre is de hoge instroom vanuit Somalië het gevolg van beleid ten aanzien van asielzoekers uit dit land en ten aanzien van hun familieleden?
De instroom van Somalische asielzoekers in Nederland in 2013 betreft, zoals uit mijn antwoord op vraag 2 blijkt, voor een deel asielaanvragen van hoofdpersonen en voor een groter deel nareizigers (gezinsleden).
De keuze van asielzoekers voor een bepaald bestemmingsland is vaak niet eenduidig te verklaren. Factoren die in algemene zin een rol kunnen spelen zijn geografische ligging, historische (koloniale) banden tussen landen, een substantiële reeds aanwezige diaspora, de ervaren aantrekkelijkheid van het gevoerde asielbeleid, de aanwezigheid van smokkelnetwerken en toevalsfactoren. Het is dus niet te zeggen in hoeverre het Nederlandse (nareis)beleid bijdraagt aan de hoge instroom vanuit Somalië.
De situatie in Somalië is, zoals u weet, al jarenlang zorgwekkend en dat wordt weerspiegeld in het landgebonden asielbeleid. Zo is er enige tijd sprake geweest van een zogenaamde 15c-situatie in Mogadishu, waarbij de stad te onveilig werd geacht om naar terug te keren. Ook de situatie in de gebieden onder controle van Al-Shabaab is zorgwekkend.
Zijn er verschillen tussen het nareisbeleid voor familieleden van Somalische asielstatushouders en het nareisbeleid voor familieleden van asielstatushouders uit andere landen?
Nee. Er is geen specifiek beleid voor de gezinshereniging van mensen met de Somalische nationaliteit. Voor hen geldt, net als voor andere nationaliteiten, het algemene nareisbeleid.
Deelt u de mening dat, gezien de grote maatschappelijke problemen met Somaliërs in ons land, bekeken zou moeten worden of de instroom van (familieleden van) Somaliërs beperkt zou kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Het toelaten van asielzoekers is gebonden aan internationale verplichtingen, te weten het Vluchtelingenverdrag, het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens en de zgn. Kwalificatierichtlijn4. Deze vormen het juridisch kader voor het Nederlandse asielbeleid in het algemeen en het vormgeven van het landgebonden asielbeleid in het bijzonder. De noodzaak aan bescherming is en blijft het leidende principe voor de beoordeling van asielaanvragen. Ik heb uw Kamer dit jaar geïnformeerd over de wijze waarop ik het landgebonden asielbeleid Somalië vormgeef, rekening houdend met de informatie over de situatie in Somalië.5
De voorwaarden waaronder gezinshereniging kan plaatsvinden tussen een asielzoeker die in Nederland een asielvergunning heeft gekregen en zijn gezinsleden, staan beschreven in de Richtlijn Gezinshereniging6. De situatie van vluchtelingen vraagt bijzondere aandacht vanwege de redenen die hen ertoe hebben gedwongen hun land te ontvluchten en die hen beletten aldaar een gezinsleven te leiden. Om die reden gelden er in deze richtlijn voor hen gunstigere voorwaarden voor de uitoefening van hun recht op gezinshereniging, dan voor reguliere gezinshereniging. Aanpassingen in het nareisbeleid dienen dus ook steeds conform deze Richtlijn te zijn.
Zonder een uitspraak te doen over de eventuele omvang van maatschappelijke problemen met Somaliërs, zie ik dan ook geen mogelijkheden om de instroom van Somaliërs te beperken.
Ziet u mogelijkheden tot aanpassing van het (nareis)beleid ten aanzien van Somaliërs teneinde de instroom te beperken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kan verklaard worden dat het aantal asielaanvragen dat leidt tot een inwilliging in eerste aanleg in Nederland met 61% aanzienlijk hoger ligt dan in andere Europese landen? Zijn de verschillen in het asielbeleid, met name het nareisbeleid, hier een verklaring voor?
Het relatief hoge inwilligingspercentage in Nederland over 2013 is deels te verklaren door aanvragen van vreemdelingen uit Syrië en Somalië. De Somalische inwilligingen betreffen grotendeels nareizigers die met een MVV Nederland inreizen om met familieleden herenigd te worden die een verblijfsvergunning asiel hebben gekregen.
Voordat ik in ga op de oorzaken van de relatieve hoge inwilligingscijfers in Nederland wil ik benadrukken dat de inwilligingspercentages van Europese bestemmingslanden onderling moeilijk met elkaar te vergelijken zijn. Elke lidstaat heeft met een andere samenstelling van herkomstlanden te maken, waardoor een vergelijking tussen lidstaten geen zuivere vergelijking oplevert.
Indien de vergelijking van de inwilligingspercentages wordt beperkt tot de internationale verleningsgronden, te weten de afgegeven asielvergunningen op grond van het Vluchtelingenverdrag en op grond van artikel 3 EVRM, blijkt dat Nederland een lager inwilligingspercentage heeft dan de 61% van de algemene methode en daarmee minder afwijkt van de percentages in de EU. Het inwilligingspercentage in Nederland is dan 30% waar het gemiddelde in de EU 29% betreft.
Voorts heb ik u eerder gemeld dat het verschil in inwilligingspercentages mogelijk mede toe te schrijven is aan de aard van de Nederlandse asielprocedure en de aandacht voor het snel afdoen van kansloze aanvragen in de korte aanmeldcentrumprocedure.7 Het is zeer wel mogelijk dat Nederland daarmee weinig aantrekkelijk is voor vreemdelingen die geen bescherming tegen terugkeer behoeven, maar toch door middel van een asielprocedure toegang tot Europa zoeken.
De informatievoorziening van pensioenfondsen, met name over gebruikmaking aanvullingsregelingen |
|
Paul Ulenbelt |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de keuze van pensioenfondsen om in hun informatievoorziening doelbewust niets te vermelden over de mogelijkheid om de inleg in een aanvullingsregelingen, bedoeld voor vroegpensioen, ook te kunnen gebruiken voor het aanvullen van het uiteindelijke pensioen?1
Mocht er sprake zijn van een bewust achterhouden van dergelijke informatie, dan is dit uiteraard onwenselijk. Ik kan niet beoordelen of in dit specifieke geval bewust informatie niet is verstrekt. Uit ingewonnen informatie over de toegezonden casus kan ik daarentegen melden dat deze zaak voor de rechter is geweest en het beroep ongegrond is verklaard.
Acht u het van belang bij de informatievoorziening vanuit pensioenfondsen dat de informatie volledig dient te zijn en alle mogelijke belangen van betrokken pensioengerechtigden expliciet dient te benoemen en toe te lichten? Zo nee, in welk geval dan niet? Zo ja, wat betekent dat voor hen die op basis van bewust onvolledige of onzorgvuldige informatie gedupeerd zijn?
Ik acht het van belang dat de informatie betrekking heeft op alle relevante onderdelen. Dat betekent echter niet dat de informatie alle mogelijke belangen van betrokkenen moet behandelen. Dit zou immers neerkomen op een volledig persoonlijk advies voor alle betrokkenen. Belanghebbenden die menen dat een pensioenuitvoerder in strijd met de wet handelt, kunnen zich tot de rechter wenden. Daarnaast ziet de Autoriteit Financiële Markten toe op de naleving van de informatiebepalingen uit de pensioenwetgeving.
Bent u voornemens om de pensioenfondsen op te dragen in hun informatie alle mogelijke belangen, ook als deze voortkomen uit een ander of alternatief gebruik van een regeling, voortaan expliciet te vermelden?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, heb ik dit voornemen niet. Ik heb u bij brief van 3 december 2013 in kennis gesteld van het voorontwerp van het voorstel van de Wet pensioencommunicatie (Kamerstukken II 2013–2014, 32 043, nr. 186). In dat voorontwerp is onder meer aangegeven dat de informatie die de pensioenuitvoerder verstrekt of beschikbaar stelt correct, duidelijk en evenwichtig moet zijn. Bij de nieuwe norm evenwichtigheid gaat het erom dat de pensioenuitvoerder de relevante aanwezige voor- en nadelen goed weergeeft. Het gaat er daarbij om dat een pensioenuitvoerder niet uitsluitend de positieve kenmerken weergeeft, maar ook informatie over de beperkende kenmerken of voorwaarden van de pensioenregeling. Bovendien moet informatie gegeven worden over de risico’s. Aldus kan worden voorkomen dat een deelnemer ten onrechte een verkeerde conclusie trekt over zijn pensioenregeling, die hem ervan weerhoudt eventuele andere maatregelen binnen of buiten de pensioenregeling te nemen. Ik ben voornemens het wetsvoorstel pensioencommunicatie binnenkort door te geleiden naar de ministerraad en de Raad van State.
De verplaatsing van cocaïneroutes naar Rotterdam |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Cocaïneroutes lopen via Rotterdam», waaruit blijkt dat een kwart tot de helft van de in West-Europa en centraal Europa geconsumeerde cocaïne loopt via de havens van Rotterdam?1
Ja.
In hoeverre was dit gegeven reeds bekend uit eerder onderzoek? Wat is eraan gedaan om de toevoer via de Rotterdamse haven in te dammen?
De haven van Rotterdam is een belangrijke toegangspoort tot de Europese markt voor vele soorten goederen. De oorzaak dat er cocaïne via de Rotterdamse haven wordt aangevoerd is gelegen in het feit dat veel lijndiensten van Zuid-Amerika naar Rotterdam varen en de Rotterdamse haven de faciliteiten heeft om grote schepen af te meren. Dat is al jaren bekend.
De politie heeft geen indicatie dat de handel via de Rotterdamse haven toeneemt. Dat er in 2013 meer cocaïne in beslag is genomen is niet perse een indicatie van een grotere toevoer. Het is een rechtstreeks gevolg van een betere samenwerking met partners in de haven, het gebruik van nieuwe technologie en van nauwkeuriger analyses. Dit vindt plaats in het kader van het project Integere Haven, een samenwerkingsverband tussen gemeente, politie, openbaar ministerie (OM), Belastingdienst/douane, de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) en bedrijven in de haven. Het Hit and Run Cargo Team (HARC-team) bestrijdt internationale verdovende middelensmokkel in het Rotterdamse havengebied. Naast de repressieve acties van het HARC-team wordt met bedrijven ook in preventief opzicht samengewerkt. Er wordt voorlichting gegeven en bedrijven worden geïnformeerd over methodes van het transporteren van drugs en wat ze kunnen doen om die transporten tegen te gaan. Ook maakt de politie de bedrijven alert op het herkennen van signalen van niet-integer gedrag van hun medewerkers.
In hoeverre klopt de in het artikel genoemde opvatting dat er sprake van is dat het Nederlandse antidrugsbeleid zich vooral richtte op de luchthavens?
Die opvatting is onjuist. De zeehavens van Nederland, waaronder Rotterdam, hebben altijd veel aandacht gekregen van de controle- en opsporingsdiensten. De controle van passagiers krijgt evenwel meer aandacht in de media.
Welk deel van de cocaïne-invoer via de Rotterdamse haven wordt naar schatting onderschept?
Hiervan is geen goede schatting te maken, aangezien over de totale omvang van de cocaïnesmokkel naar Rotterdam niets bekend is en daar ook geen indicatoren voor te geven zijn.
Hoeveel ton cocaïne wordt er nu precies onderschept in Rotterdam? Hoe verhoudt de in de «Verantwoording aanpak georganiseerde criminaliteit 2012»2 genoemde 12.000 kg zich tot de 3.600 kg die op basis van het rapport over drugsonderscheppingen wordt genoemd?
In het aangehaalde rapport «Verantwoording aanpak georganiseerde criminaliteit 2012» wordt op pagina 8 gesproken over 13.000 kilogram cocaïne welke in het jaar 2012 in totaal in beslag is genomen. Dit cijfer betreft inbeslagnemingen van cocaïne in de havens van Rotterdam en Antwerpen gezamenlijk. De in de vraag genoemde 3.600 kg gaat wel specifiek over Rotterdam; dit betreft de hoeveelheid cocaïne die door het HARC-team in 2012 is onderschept.
Op welke wijze wordt er hierbij samengewerkt met de Belastingdienst, die in 2013 te maken had met een sterke stijging van het gewicht aan cocaïne dat in beslag genomen is?3 Hoe verhoudt de hoeveelheid door de Belastingdienst in beslag genomen cocaïne zich tot de in het artikel genoemde bijna 10 ton? Hoe is dit verschil te verklaren? Wordt er niet automatisch samengewerkt tussen politie, havenautoriteiten en de Belastingdienst?
Zoals ik op vraag 2 heb geantwoord werken de Belastingdienst en de Douane nauw samen met onder meer de politie bij inbeslagnames van verdovende middelen. De inbeslagnames van cocaïne door de Belastingdienst/Douane in de haven van Rotterdam worden binnen het HARC-team verder onderzocht. In 2013 heeft de Belastingdienst/Douane 8.669 kg cocaïne in beslag genomen in de haven van Rotterdam. Uit het in deze vraag aangehaalde kamerstuk blijkt dat de Belastingdienst/Douane in 2013 in heel Nederland 12.913 kg cocaïne in beslag heeft genomen. Deze laatste hoeveelheid betreft zodoende de inbeslagnames van cocaïne in de havens van Rotterdam en Vlissingen, op luchthaven Schiphol en op andere plaatsen in Nederland tezamen.
Wat is de concrete inzet om het aandeel onderschepte invoer van cocaïne te vergroten via een gezamenlijke aanpak?
De inzet is gericht op het voortzetten van de bestaande samenwerkingsverbanden en opsporingsstrategieën.
Gsm-ontvangst in Nederland |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Jaco Geurts (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gemeenten willen slecht mobiel bereik aanpakken»?1
Ja, ik ben bekend met deze berichten. Als Minister van Veiligheid en Justitie ben ik verantwoordelijk voor 1-1-2. Ik vind het heel belangrijk dat burgers in nood een beroep kunnen doen op snelle en adequate noodhulp. Tegelijkertijd moet worden bedacht dat 100% dekking voor mobiele telefonie in Nederland, net als in andere landen, niet realiseerbaar is. 112 kan dus niet in alle gevallen met een mobiele telefoon worden bereikt. Het Ministerie van EZ voert een onderzoek uit naar de reikwijdte van mobiele dekking in Nederland. De uitkomsten hiervan zullen zo spoedig mogelijk met uw Kamer worden gedeeld.
Bent u bekend met de diverse mediaberichten over de bereikbaarheid in oostelijke en zuidelijke grensgemeenten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel klachten over de bereikbaarheid van 112 heeft u het afgelopen jaren ontvangen? Wat was de aard van de klachten?
Mijn ministerie en het Ministerie van Economische Zaken (EZ) hebben enkele brieven ontvangen van gemeenten. Eind 2013 is een brief van de gemeente Vaals ontvangen waarin werd aangegeven dat door het ontbreken van mobiele dekking in de buitengebieden in de buurt van Vaals, burgers met hun mobiele telefoon verminderd 112 kunnen bellen. Sinds begin dit jaar hebben mijn ministerie en het Ministerie van Economische Zaken ook enkele brieven ontvangen van de gemeente Zaltbommel en van enkele gemeenten en veiligheidsregio’s liggend in grensregio’s over het ontbreken van mobiele dekking. Deze worden door mijn ministerie en het Ministerie van Economische Zaken beantwoord.
Hoeveel keer was in een acuut noodgeval 112 niet bereikbaar? Waar deed zich dit voor? Wat was hiervan de achtergrond?
112 is in principe altijd bereikbaar. Echter, om 112 mobiel te kunnen bereiken, is mobiele dekking noodzakelijk. Er wordt niet geregistreerd in hoeveel gevallen een acute noodoproep niet mogelijk was, omdat er geen mobiele dekking voorhanden was. Naar de aard der zaak is een dergelijke registratie ook niet mogelijk. Wel is onder meer via de media een een aantal gevallen bekend waarbij burgers 112 mobiel niet konden bereiken.
Welke acties heeft u ondernomen?
Vanuit de verantwoordelijkheid die ik heb voor 112, heb ik met de Minister van EZ afgesproken dat het Ministerie van EZ een onderzoek doet naar de reikwijdte van de mobiele dekking in Nederland. Het Ministerie van EZ heeft ook met de mobiele operators gesproken en zij toonden zich bereid mee te werken aan dit onderzoek. De uitkomsten van het onderzoek worden zoals eerder gemeld na oplevering van het onderzoek zo spoedig mogelijk met uw Kamer gedeeld.
Als een burger 112 onverhoopt mobiel niet kan bereiken, zijn er voor burgers verschillende manieren om de hulpverleningsdiensten toch te bereiken. Het handelingsperspectief voor burgers als zij 112 mobiel niet kunnen bereiken wordt structureel gecommuniceerd op de website van de rijksoverheid, van de verschillende hulpverleningsdiensten en door veiligheidsregio’s.
Specifiek bij storingen wordt via de woordvoeringslijn van mijn ministerie het handelingsperspectief voor burgers gecommuniceerd. Het handelingsperspectief is extra onder de aandacht gebracht in een campagne eind 2013. Een social media campagne, een lokaal en regionaal TV en radio-item en een artikel voor huis aan huis bladen waren onderdeel van deze campagne.
Bewoners in gebieden met verminderd mobiele dekking, waaronder delen van het grensgebied, beveel ik aan om in noodsituaties met een vaste lijn 112 te bellen. Het communiceren van het handelingsperspectief voor burgers heeft mijn blijvende aandacht.
Overigens zijn eerder al afspraken tussen de meldkamers aan weerzijden van de grens gemaakt om noodoproepen indien nodig direct door te verbinden naar de meldkamer aan de juiste zijde van de grens.
Bent u bereid om een afschrift van de kabinetsreactie op de brief van het CDA-gemeenteraadslid de heer Van Bree uit Dinkelland aan de Kamer ter beschikking te stellen?2
De brief van de heer Van Bree was gericht aan de Minister van Infrastructuur en Milieu. De heer van Bree vraagt in zijn brief aandacht voor de leefbaarheid van dunbevolkte gebieden waar de mobiele bereikbaarheid in het algemeen beperkt is. De Minister van Economische Zaken neemt de beantwoording van de brief van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu over. Een afschrift van de antwoordbrief zal worden gedeeld met uw Kamer.
Het bericht dat er geld voor het persoonsgebonden budget (pgb) naar snoepreisjes gaat |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van nieuwe meldingen over fraude met het persoonsgebonden budget?1
Fraude met persoonsgebonden budgetten is niet acceptabel en wordt langs verschillende wegen aangepakt. Voor het einde van dit jaar worden door zorgkantoren 30.000 huisbezoeken afgelegd om fraude met lopende pgb’s op te sporen. Het CIZ voert met potentiële nieuwe budgethouders een persoonlijk indicatiegesprek en zorgkantoren bespreken met deze nieuwe cliënten de mogelijkheden en verplichtingen van het pgb in een bewustekeuzegesprek. De inspectie SZW heeft extra capaciteit om fraudezaken op te sporen en via het OM voor de rechter te brengen. Voorts geldt vanaf 2015 voor alle budgethouders het systeem van trekkingsrechten, waarbij budgethouders geen geld meer op de eigen rekening krijgen, maar hun facturen indienen bij de SVB, die deze na controle pas betaalt aan de zorgverlener.
Wat zijn volgens u de oorzaken van het feit dat er nog steeds organisaties zijn die via het pgb snoepreisjes aanbieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
In antwoord op vragen van het lid Bergkamp van 26 november 2013 heb ik aangegeven welke mogelijkheden er bestaan voor budgethouders om het pgb in het buitenland te besteden. Een pgb-houder kan, net als zorg in natura onder de AWBZ, voor maximaal 13 weken van zorg in het buitenland gebruik maken. Daarnaast kan een pgb-houder Kortdurend Verblijf geïndiceerd hebben gekregen. Kortdurend Verblijf is een etmaal verblijf waarmee bijvoorbeeld mantelzorgers waarvan het kind (de budgethouder) thuis woont een etmaal kunnen worden ontzien. Een budgethouder is verantwoordelijk voor de kwaliteit van ingekochte zorg en de besteding van zijn budget. De budgethouder is vrij om andere zorg en ondersteuning in te kopen dan daadwerkelijk is geïndiceerd. Zo is het mogelijk om meer Kortdurend Verblijf in te kopen dan was geïndiceerd of Kortdurend verblijf in te kopen zonder dat het was geïndiceerd. Bovendien is het mogelijk om meerdere etmalen achtereen Kortdurend Verblijf in te zetten. Op deze wijze kan verblijf in binnen- en buitenland met pgb-geld worden bekostigd.
Wat is er terecht gekomen van uw eerdere beloften om fraude met pgb’s aan te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Voor de voortgang van de aanpak van fraude met pgb verwijs ik naar de voortgangsrapportages hierover. De laatste voortgangsrapportage is u op 19 december 2013 aangeboden (TK 28 828, nr. 54). In het najaar ontvangt een brief waarin ik u informeer over de resultaten en geleerde lessen van de aanpak van pgb-fraude over 2013 en 2014 en hoe ik de fraudeaanpak met pgb’s voortzet. Dat fraude met pgb bestraft wordt laat de veroordeling zien van een organisatie/persoon die voor vele budgethouders ondermeer reizen naar het buitenland organiseerde en daarbij facturen vervalste.
Hoe is het mogelijk dat organisaties dergelijke snoepreisjes buiten Europa kunnen blijven organiseren met geld dat bedoeld is voor het pgb, terwijl dit sinds 1 januari 2013 wettelijk onmogelijk is gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Per 1 januari 2013 is in de Regeling Subsidies Awbz (waarin de pgb-regeling is opgenomen) geregeld dat pgb-houders voor maximaal 13 kalenderweken Awbz-zorg kunnen inkopen in het buitenland, als het gaat om voortzetting van in (Europese deel van) Nederland aangevangen zorg. Een uitzondering werd gemaakt voor palliatief terminale zorg, die maximaal een jaar buiten Nederland mogelijk is. De pgb-regeling werd daarmee in overeenstemming gebracht met de tevens op 1 januari 2013 aangepaste Wet AWBZ-zorg buitenland en het Besluit zorgaanspraken AWBZ (Bza) die het doel hadden om een beperking aan te brengen in de mogelijkheden om in het buitenland AWBZ-zorg te ontvangen.
Met deze aanpassingen werd geen beperking opgelegd ten aanzien van «waar» het pgb mag worden besteed. De 13-weken regel gold en geldt zowel binnen als buiten Europa. Per 1 januari 2014 is een beperking gemaakt waar budgethouders Kortdurend Verblijf kunnen inkopen, te weten alleen binnen de Europese Unie. Zo wordt voorkomen dat het verblijf in het verre buitenland kan worden bekostigd met het pgb. In 2014 is deze maatregel voor nieuwe budgethouders gaan gelden, omdat de afspraak is dat vlak voor het nieuwe jaar bestaande budgethouders niet met een zodanige verandering kunnen worden geconfronteerd.
Per 1 januari 2015 wordt een volgende stap gezet. In de Wlz blijft het mogelijk om te logeren om mantelzorgers enige tijd te ontlasten. De verblijfskosten van het logeren kunnen dan, naast de zorg zelf, uit het pgb worden betaald mits sprake is van verblijf in een zorginstelling. Met de invoering van de trekkingsrechten wordt bovendien aan de voorkant, op basis van het budgetplan en goedgekeurde zorgcontracten, bezien en goedgekeurd waar het pgb aan wordt uitgegeven in plaats van achteraf bij de verantwoording. Ik onderzoek met betrokken partijen of en op welke wijze het zorgkantoor, op basis van budgetplan en zorgcontract, zal kunnen beoordelen of de voorgenomen aanwending van (een deel van) het budget in het buitenland doelmatig is en of sprake is van een instelling waar naast de zorg ook de verblijfskosten betaald kunnen worden uit het pgb.
Kunt u aangeven hoe lang de situatie waarbij snoepreisjes worden georganiseerd van pgb-geld al gaande is? Kunt u de Kamer een overzicht verstrekken van het aantal snoepreisjes in de afgelopen 10 jaar (inclusief de organisatie die deze aanbiedt)? Zo nee, waarom niet?
Er is geen landelijke gespecificeerde informatie beschikbaar over zorginkoop en besteding van het pgb in het buitenland.
Kunt u aangeven in hoeverre de door u aangestelde fraudeteams fraudezaken en snoepreisjes door middel van het pgb aanpakken? Welke resultaten heeft u ondertussen geboekt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De aanpak van fraude met besteding van pgb in het buitenland, is onderdeel van de aanpak van fraude met pgb. Zoals in antwoord op vraag 1 is aangegeven, doen de zorgkantoren tot eind 2014 in totaal 30.000 huisbezoeken om oneigenlijk gebruik en fraude op te sporen. Ook kunnen zij bij de reguliere intensieve controle oneigenlijk gebruik vaststellen. Het pgb-team van de directie Opsporing van de Inspectie SZW doet onder leiding van het Functioneel Parket strafrechtelijke onderzoeken naar zaken waarbij een vermoeden bestaat van pgb-fraude. In deze onderzoeken komen zij ook vermoedens van verkeerde besteding van het pgb in het buitenland tegen.
Hoeveel van deze pgb-zaken zijn onder de rechter geweest, en hoeveel zaken komen nog onder de rechter? Bent u bereid de Kamer hierover gedetailleerd te informeren?
De registratie van fraudezaken met het pgb bij de betreffende instanties is niet zodanig specifiek dat aangegeven kan worden hoeveel zaken op gebied van fraude met pgb in het buitenland onder de rechter zijn of komen. Op strafrechtelijke zaken kan ik verder ook niet inhoudelijk ingaan of mededelingen doen.
Hoe kan het dat sommige zorgverzekeraars deze snoepreisjes afwijzen, en andere zorgverzekeraars niet? Op basis van welke argumenten worden dergelijke reisjes afgewezen of toegewezen?
Zorgkantoren beoordelen individuele gevallen in het licht van de huidige regelgeving. Daarnaast vindt periodiek overleg plaats om te komen tot onderlinge afstemming in de beoordeling. Ik spreek de zorgkantoren ook op dit punt aan om waar nodig te komen tot verdere harmonisatie van beoordelingen. Als aangegeven onder 4 onderzoek ik met partijen of en op welke wijze het zorgkantoor, op basis van budgetplan en zorgcontract, zal kunnen beoordelen of de voorgenomen aanwending van (een deel van) het budget in het buitenland doelmatig is en of sprake is van een instelling waar naast de zorg ook de verblijfskosten betaald kunnen worden uit het pgb.
Kunt u de Kamer een overzicht sturen van zorgverzekeraars die deze snoepreisjes afwijzen, en welke zorgverzekeraars deze snoepreisjes via het pgb goedkeuren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u in zijn algemeenheid de mening dat dergelijke snoepreisjes onnodig zijn, en dat zorggeld besteed moet worden aan zorg?
Ja.
Het bericht dat ruim 300.000 Nederlanders niet veilig omgaan met vrij verkrijgbare pijnstillers, zoals diclofenac, ibuprofen en naproxen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ruim 300.000 Nederlanders niet veilig omgaan met vrij verkrijgbare pijnstillers, zoals dicoafenac, ibuprofen en naproxen (NSAID’s: afkorting van non-steroidal anti-inflammatory drugs)?1
In het artikel van De Telegraaf wordt de vraag opgeworpen of het wel goed is dat deze middelen zonder recept verkocht worden. Dit gezien de schatting van het aantal mensen dat niet veilig omgaat met vrij verkrijgbare pijnstillers (NSIAD’s), zoals diclofenac, ibuprofen en naproxen.
De besluitvorming over het al dan niet op recept verkrijgbaar zijn van NSAID’s is ter beoordeling aan het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Ik ben niet bevoegd om te beslissen over de indeling van geneesmiddelen.
Het CBG heeft in 2009 de indeling van NSAID’s herzien en daarin is ook de omstandigheid meegewogen dat deze middelen in de praktijk op grote schaal gebruikt worden voor veelvoorkomende aandoeningen, zoals koorts, griepverschijnselen of hoofdpijn.
Tevens heeft het CBG de laatste jaren naast de wijziging wat betreft de afleverstatus ook de patiëntenbijsluiter voor zelfzorg NSAID’s aangescherpt, om de mogelijke risico’s – waar het in het artikel genoemde promotieonderzoek op wijst – verder te minimaliseren.
Het CBG heeft mij laten weten dat er op dit moment geen nieuwe data zijn die een andere afleverstatus van NSAID’s noodzakelijk maken. Het CBG bewaakt actief de risico’s van geneesmiddelen, waaronder ook zelfzorgmiddelen zoals NSAID’s. Het CBG kan, indien noodzakelijk, op grond van ontvangen signalen de indeling in afleverstatus wijzigen. De cardiovasculaire en andere risico’s van NSAID’s zijn bekend en zijn meegewogen in de besluitvorming met betrekking tot de afleverstatus.
Dit neemt niet weg dat ik de zorgen deel die in het artikel worden geuit over te lang gebruik van NSAID’s en gebruik van een te hoge dosering bij een bepaald percentage van de gebruikers, doordat gebruikers zich niet altijd aan de instructies van de bijsluiter houden.
Deelt u de zorgen over het gegeven dat 9 procent van de gebruikers van genoemde pijnstillers een te hoge dosering gebruikt? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u voorts de zorgen over het gegeven dat veel patiënten deze pijnstillers over een te lange periode gebruiken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een overzicht verstrekken van het aantal complicaties dat het gevolg is (oneigenlijk) gebruik van NSAID’s, uitgesplitst per jaar vanaf 2006?
Er zijn geen landelijke registraties beschikbaar van het aantal complicaties of overlijden als gevolg van (oneigenlijk) gebruik van NSAID’s.
Wat vindt u ervan dat het in veel gevallen een groep patiënten betreft met een verhoogd risico op ernstige complicaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel mensen overlijden jaarlijks ten gevolge van het gebruik van NSAID’s? Zijn er sinds 2006 duidelijke trends in overlijden door NSAID’s zichtbaar? Zo ja, wat is daarvan de reden?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het wenselijk dat de meeste patiënten deze geneesmiddelen bij de drogisterij kopen, zonder dat daar een arts of apotheker aan te pas is gekomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is ter beoordeling aan het CBG of geneesmiddelen al dan niet receptplichtig zijn (zie tevens het antwoord op de vragen 1, 2 en 3). De meeste NSAID’s, waaronder ibuprofen, naproxen en diclofenac behoren tot de niet-receptplichtige zelfzorggeneesmiddelen. Dit houdt in dat deze middelen zonder tussenkomst van een arts kunnen worden verkregen.
Alleen voor ibuprofen (200 mg) is de AV-status (algemene verkoop) van toepassing met een maximale verpakkingsgrootte van 12 stuks. Ibuprofen heeft een gunstiger risicoprofiel dan de andere NSAID’s die momenteel de UAD-status (uitsluitend apotheek en drogist) hebben. Naproxen (550 mg) en diclofenac (25 mg) zijn beperkt tot de categorie «Uitsluitend Apotheek» (UA-status).
Bij de indeling van de NSAID’s die behoren tot de zelfzorg-geneesmiddelen heeft het CBG ook gebruikersfactoren, waaronder bijvoorbeeld interacties met andere geneesmiddelen, in aanmerking genomen.
Ook voor zelfzorggeneesmiddelen geldt dat er bepaalde risico’s aan het gebruik zijn verbonden: een veiligheidsgarantie is bij geen enkel geneesmiddel te geven, ook niet bij zelfzorggeneesmiddelen. De risico’s worden wel sterk beperkt indien het geneesmiddel wordt gebruikt volgens het vastgestelde voorschrift en op basis van de informatie in de patiëntenbijsluiter. Zo bevat de bijsluiter onder andere waarschuwingen voor de gebruiker. Deze betreffen bijvoorbeeld situaties waarin het geneesmiddel niet gebruikt dient te worden, indien dit een verhoogd risico met zich zou meebrengen. In de bijsluiter staan ook adviezen voor verantwoord gebruik, bijvoorbeeld dat men zich tot een arts moet wenden als de klachten, ondanks het gebruik van het zelfzorgmiddel, na kortdurend gebruik niet overgaan.
Tegen deze achtergrond zou de in vraag 8 geuite vrees dat patiënten in de veronderstelling zijn dat deze middelen zonder enig risico kunnen worden gebruikt, onterecht moeten zijn.
Deelt u de vrees dat patiënten, doordat deze middelen vrij verkrijgbaar zijn, in de veronderstelling verkeren dat deze middelen zonder risico’s kunnen worden genomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat patiënten voor het gebruik van deze middelen goed moeten zijn voorgelicht over risico’s, dosering en de combinatie met andere geneesmiddelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, denkt u dat personeel van supermarkt of drogisterij hier gedegen advies over kan geven?
Ja, ik deel de mening dat patiënten voor het gebruik van (zelfzorg)genees-middelen goed moeten zijn voorgelicht, door degene die de medicatie levert aan de patiënt, over de risico’s, dosering en combinatie met andere geneesmiddelen. De patiënt heeft daarin ook een eigen verantwoordelijkheid. De bijsluiter van de zelfzorggeneesmiddelen bevat daartoe de vereiste informatie.
Deelt u de mening dat, om een gedegen advies te garanderen, de verkoop van deze middelen beperkt moet worden tot de apotheker? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan een voorstel tegemoet worden gezien?
Neen, om een gedegen advies te krijgen over het te gebruiken geneesmiddel hoeft de verkoop niet beperkt te worden tot de apotheker.
Met uitzondering van ibuprofen (200 mg) zijn de meeste NSAID’s uitsluitend verkrijgbaar bij de apotheek of drogist (UAD status). In de eerste plaats bevat de bijsluiter de informatie voor de gebruiker.
Daarnaast beschikt men bij drogisterijen over de vereiste expertise om patiënten te informeren over het gebruik van de zelfzorggeneesmiddelen.
Het bericht "Bestuur Universiteit Utrecht declareert 24 mille aan onkosten" |
|
Pieter Duisenberg (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bestuur UU declareert 24 mille aan onkosten»?1
Ja.
Klopt het bericht dat het bestuur 24.000 euro heeft uitgegeven aan onder andere etentjes bij sterrenrestaurants en buitenlandse reisjes?
Dit bedrag betreft representatiekosten, reiskosten en overige kosten die volgens het reis-en declaratiereglement van de Universiteit Utrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Volgens de verantwoordingen van Universiteit Utrecht en de informatie die ik recentelijk van Universiteit Utrecht heb ontvangen betreft het bedrag van 24.000 euro het totaal aan declaraties van de drie bestuurders over drie jaren.
Uit de informatie die ik van Universiteit Utrecht heb gekregen blijkt dat de vergoedingen betrekking hebben op 7 lunches en diners waarmee in 2012 in totaal een bedrag van 470 euro is gemoeid. De declaraties betreffen verder geen lunches en diners in sterrenrestaurants. In het kader van de noodzakelijke internationalisering was Universiteit Utrecht vertegenwoordigd bij buitenlandse partners en heeft daarvoor buitenlandse dienstreizen moeten maken.
Universiteit Utrecht onderhoudt diverse strategische samenwerkingsrelaties met universiteiten in het buitenland, niet alleen met het oog op studentenuitwisseling, maar ook in verband met samenwerking op onderzoeksgebied. Deze relaties, van belang voor de positie van de universiteit, ook op bestuurlijk niveau, moeten worden onderhouden.
Kunt u aangeven wat het doel was van de etentjes en reisjes en op welke wijze deze een bijdrage hebben geleverd aan de kwaliteit van het onderwijs dat wordt gegeven aan de Universiteit Utrecht?
Bestuurders van onderwijsinstellingen mogen bepaalde (on)kosten die zij voor de uitoefening van hun taken maken, declareren. Bij een instelling zoals Universiteit Utrecht is, naast binnenlandse contacten ook sprake van veel internationale contacten om bij te dragen aan de kwaliteit van het onderwijs en het onderzoek. Daarvoor moeten de bestuurders ook reis-, verblijfs- en overige kosten maken.
Iedere onderwijsinstelling moet over een reis- en declaratiereglement beschikken.
Net als andere onderwijsinstellingen moet Universiteit Utrecht in het jaarverslag een overzicht opnemen waarin per bestuurder het totaal gedeclareerde bedrag wordt weergegeven. Dat overzicht wordt door de accountant gecontroleerd.
Deelt u de mening dat geld dat is uitgegeven aan sterrenrestaurants beter besteed zou kunnen worden aan de kwaliteit van het onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op vraag 2 en 3.
Het hoger onderwijs is bezig met het schrijven van een governance code; ziet u naar aanleiding van dit bericht alsook het rapport van de commissie Behoorlijk Bestuur (commissie Halsema)2 aanleiding om soberheid van uitgaven van instellingen in het hoger onderwijs beter te verankeren in deze code?
Enkele jaren geleden zijn de eisen ten aanzien van declaraties en de verantwoording aangescherpt. Om de medezeggenschap en de andere horizontale en verticale toezichthouders goed in positie te plaatsten moet iedere instelling over een declaratiereglement beschikken en de accountant moet controleren of de declaraties conform dat reglement zijn verstrekt. Ook moeten de instellingen declaraties verantwoorden in hun jaarverslag. Ik zie geen aanleiding om de versobering nog verder te verankeren.
Thuisprostitutie |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de reportage van Dit is de Dag over thuisprostitutie?1
Ja.
Wat houdt de toezegging van de plaatsvervangende korpschef van de Nationale Politie in dat er meer prioriteit gegeven gaat worden aan toezicht op thuisprostitutie? Waar bestaat die aanpak uit?
Het is van belang onderscheid te maken tussen legale en illegale prostitutie en vergunde en onvergunde prostitutie.
Onder voorwaarden is het in Nederland legaal om als prostituee te werken. Als niet aan de voorwaarden wordt voldaan, is sprake van illegale prostitutie. Verder hebben gemeenten sinds de opheffing van het bordeelverbod in 2000 de bevoegdheid gekregen om de exploitatie van prostitutie in hun gemeente te reguleren via de algemene plaatselijke verordening (APV). Aangezien gemeenten op dit moment nog niet allemaal in hun APV een vergunningplicht voeren voor alle prostitutiebedrijven, is niet alle onvergunde prostitutie op dit moment illegaal. Thuisprostitutie kan in de huidige situatie dan ook zowel de vergunde als de onvergunde bedrijfsmatige prostitutie vanuit woningen betreffen. Afhankelijk van de gemeente is dit legaal of illegaal.
Met invoering van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp) zal het onderscheid tussen legaal en illegaal en vergunde en onvergunde prostitutie in heel Nederland samenvallen. Met de Wrp worden alle vormen van bedrijfsmatige prostitutie vergunningplichtig. Exploitatie van prostitutie zonder vergunning, werken als prostituee zonder een geldige verblijfsvergunning en werken als prostituee onder de 21 jaar is vanaf dat moment illegaal en strafbaar.
Sinds enige jaren worden in diverse politie-eenheden acties (onder andere opsporing & handhaving) georganiseerd tegen illegale (thuis-)prostitutie. De in de uitzending genoemde extra investering bestaat voornamelijk uit het uitvoeren van landelijke actiedagen, waarbij alle eenheden gezamenlijk de krachten bundelen en na een gedegen voorbereiding door het hele land aanbieders van seksadvertenties controleren.
Bent u bereid om mensen die illegale thuisprostitutie faciliteren in de toekomst meer en harder aan te pakken? Waaruit bestaat die aanpak?
Dit gebeurt al in de praktijk. Al langere tijd is de aanpak van zogenaamde facilitators (dienstverleners) een aandachtspunt, omdat deze personen over het algemeen meerdere netwerken bedienen. Waar dergelijke personen worden gesignaleerd, en er sprake is van bewuste facilitators, worden ze aangepakt, onder andere door middel van het uitvoeren van strafrechtelijke onderzoeken. Waar sprake is van onbewuste facilitators, wordt er geïnvesteerd in een meer preventieve aanpak zoals het vergroten van de bewustwording door middel van voorlichting en persoonlijke gesprekken.
Heeft u zicht op de omvang van thuisprostitutie in Nederland?
De totale aard en omvang van de prostitutiesector in Nederland is mij niet bekend. Het WODC voert momenteel een nulmeting uit in het kader van de Wrp. Deze nulmeting zal meer zicht geven op de aard en omvang van de prostitutiesector, waaronder prostitutie vanuit huis. Als deze is afgerond, zal ik de nulmeting met een beleidsreactie aan uw Kamer aanbieden.
Op welke manier wordt er toezicht gehouden op de gezondheid, werkomstandigheden en veiligheid van mannen en vrouwen in de thuisprostitutie?
In het geval een prostituee een vergunning voor thuisprostitutie heeft verkregen van de gemeente, houdt de gemeente toezicht op de vergunningsvoorwaarden waaraan de prostituee moet voldoen. In deze vergunning kunnen voorwaarden zijn opgenomen ten behoeve van de bescherming van de gezondheid, werkomstandigheden en veiligheid van de prostituee.
Werken als zelfstandige vanuit huis impliceert dat men zelf kiest voor het dragen van verantwoordelijkheid en de daaraan verbonden risico’s. Zelfstandigen vallen onder de Arbowet om hen te beschermen tegen ernstige (levensbedreigende) risico’s en gevaar voor derden (zoals passanten, klanten, omwonenden) te voorkomen. De maatregelen in de Arbowet gelden voor alle zelfstandigen in Nederland. De Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid is verantwoordelijk voor het toezicht op de Arbowet. Daarnaast vinden integrale prostitutiecontroles plaats die erop zijn gericht misstanden, waaronder mensenhandel, in deze sector aan te pakken.
Bent u bereid om nader onderzoek te (laten) doen naar thuisprostitutie in Nederland?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de Kamer op basis van de uitkomsten van dat onderzoek een brief te schrijven over uw beleid ten aanzien van thuisprostitutie?
Zie antwoord vraag 4.
Het afkopen van een klein pensioen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de problemen die zich voordoen wanneer een klein pensioen van mensen wordt afgekocht, vooral wanneer dit voor de pensioenleeftijd gebeurt?1
Ja.
Is het mogelijk dat pensioenfondsen standaard doorgeven aan de belastingdienst dat het een afgekocht pensioen is, zodat het inkomen niet meetelt voor de huurtoeslag?
De wettelijke toeslagensystematiek gaat uit van één inkomensbegrip voor alle toeslagen. Het geharmoniseerde inkomensbegrip is voor de burger transparant en maakt een doelmatige uitvoering mogelijk. Alleen voor de huurtoeslag is het vanaf 2006 op grond van het Besluit op de huurtoeslag mogelijk, om een afkoopsom van het pensioen buiten beschouwing te laten voor het toetsingsinkomen. De burger moet daartoe een verzoek indienen bij de Belastingdienst/Toeslagen. De verwerking van deze verzoeken is een handmatig proces.
Het standaard geautomatiseerd buiten beschouwing laten van een afgekocht pensioen voor het toetsingsinkomen zou betekenen dat de uitzondering voor de huurtoeslag gaat gelden voor alle toeslagen. Bovendien moet dan de loonaangifte worden uitgebreid zodat achterhaald kan worden dat het om een afgekocht pensioen gaat. Daarmee zou een generieke maatregel in de loonaangifte moeten worden genomen voor een slechts zeer beperkte groep burgers. Om deze redenen acht het Kabinet het niet zinvol om pensioenfondsen aan de Belastingdienst te laten melden of een uitkering een afgekocht pensioen betreft.
Informatie over bijzondere inkomens voor de huurtoeslag, waaronder de afkoop van pensioenen, staat duidelijk vermeld op de website van de Belastingdienst/Toeslagen.
Hoeveel mensen hebben in 2010, 2011, 2012 en 2013 een klein pensioen afgekocht?
Deze gegevens zijn niet beschikbaar.
Hoe vaak is in 2010, 2011, 2012 en 2013 (per jaar) een beroep gedaan op de uitzonderingsgrond afkoop klein pensioen voor de huurtoeslag?
De redenen van bezwaar- of verzoekschriften worden niet naar onderwerp geadministreerd.
Op basis van een expertbenadering kan echter worden aangenomen dat tot nu toe voor het toeslagjaar 2012 ca. 2500 verzoeken zijn toegewezen voor een afgekocht pensioen.
Waarom bericht de Autoriteit Financiele Markten (AFM) op haar website dat de afkoop van pensioen gevolgen kan hebben voor de huurtoeslag en wijst de AFM niet op de mogelijkheid om het inkomen niet mee te laten tellen voor de huurtoeslag?2
Op de website van de AFM, staat, naast de tekst waar u naar verwijst: «Afkoop kan ook gevolgen hebben voor het kindgebonden budget of de kinderopvangtoeslag. Voorkom dat je een toeslag moet terugbetalen! Voor huurtoeslag gelden aparte regels bij pensioenafkoop. Het telt eerst wel mee als inkomen, vervolgens moet je hiertegen bezwaar maken. Kijk op www.belastingdienst.nl wat de gevolgen van afkoop voor je kunnen zijn en wat je eventueel moet doen. Of bel met de belastingdienst.»3
Het gaat hier om de fiscale en toeslag-gevolgen bij afkoop van een klein pensioen. De AFM heeft met haar tekst op haar website voor ogen gehad om consumenten in algemene zin te informeren over de gevolgen van afkoop van een klein pensioen. Hierbij hoort ook een algemene verwijzing naar de mogelijke fiscale en toeslag-gevolgen. De AFM heeft ervoor gekozen om voor de specifieke informatie een verwijzing op te nemen naar de instantie die de bron is van de relevante regelgeving om te borgen dat consumenten dan steeds toegang hebben tot de meest actuele informatie, zonder dat de AFM steeds zelf behoeft na te gaan of de specifieke informatie over die regelgeving op haar website actueel is.
Indien een financieel adviseur het advies zou geven dat de AFM geeft, namelijk « misschien moet je meer belasting betalen of wellicht heb je recht op minder huur- of zorgtoeslag», is die informatie dan correct of is de adviseur dan in overtreding van de Wet op het Financieel Toezicht (WFT/WFD) en strafbaar omdat de informatie onjuist en onvolledig is?
De financiële wet- en regelgeving (Wet op het financieel toezicht (Wft)) is van toepassing op activiteiten met betrekking tot financiële producten en financiële diensten. De tekst op de website van de AFM waar het hier over gaat, namelijk het wijzen op mogelijke fiscale en toeslag-gevolgen bij afkoop van een klein pensioen, is geen advies zoals dat is gereguleerd in de Wft. Deze verwijzing is algemeen van aard en informeert over de regels die in een bepaalde situatie van toepassing zouden kunnen zijn, en deze verwijzing is gecompleteerd met een handelingsperspectief, namelijk een doorverwijzing naar de actuele bron van specifieke informatie over de mogelijke fiscale en toeslag-gevolgen.
Bent u bereid om mensen die de afgelopen jaren een afgekocht pensioen ontvangen hebben, alsnog de mogelijkheid te geven om de huurtoeslag opnieuw aan te vragen omdat de informatie zo onduidelijk was?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven kunnen mensen op grond van het Besluit op de huurtoeslag uitsluitend door middel van een verzoek ervoor zorgen dat een afgekocht pensioen buiten beschouwing wordt gelaten voor het in aanmerking te nemen toetsingsinkomen voor de huurtoeslag. Dat kan nog tot het moment dat een definitieve toekenning over het toeslagjaar waarin de afkoopsom is ontvangen onherroepelijk is geworden. Het Kabinet acht het niet nodig hier vanaf te wijken.
Voor het toeslagjaar 2013 moet het proces van het definitief toekennen nog van start gaan en dus kunnen deze verzoeken voor het toeslagjaar 2013 nog gedaan worden.
Welke stappen zult u ondernemen om ervoor te zorgen dat niemand meer huurtoeslag verliest door de afkoop van eenmalige pensioenrechten?
De informatie over het buiten beschouwing laten in het toetsingsinkomen voor de huurtoeslag van het afgekochte kleine pensioen staat op de website van de Belastingdienst/Toeslagen. Het kabinet zal de pensioenfondsen verzoeken de informatievoorziening op dit punt aan burgers die het betreft te verduidelijken.
Deelt u de mening dat het op zich wenselijk is dat mensen hun afgekocht pensioen pas ontvangen nadat zij de AOW-leeftijd bereikt hebben, omdat zij voor de AOW-leeftijd nog AOW-premies verschuldigd zijn en daarna niet?
Ja.
Heeft u een oplossing voor mensen die een relatief groot bedrag uitgekeerd krijgen als afkoop en door de middeling van de jaartarieven in het jaar dat de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt wordt, er alsnog effectief AOW-premie afgedragen moet worden over het afgekochte pensioen, terwijl er geen AOW-premie betaald zou worden als het pensioen niet afgekocht zou worden?
De pensioenafkoopsom onderscheidt zich niet van andere inkomensbestanddelen in een middelingssituatie. Ook daarvoor geldt, dat daarover geen AOW-premie betaald zou hoeven te worden als die na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd zou worden uitbetaald. Bij middeling als bedoeld in artikel 3.154, achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt fictief rekening gehouden met de AOW-premie om te voorkomen dat iedereen bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd een onbedoeld voordeel krijgt door het niet langer verschuldigd zijn van AOW-premie.
Indien iemand een bijstandsuitkering of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IAOW-uitkering) ontvangt en de mogelijkheid krijgt om een pensioen af te kopen, kan de gemeente hem/haar dan daartoe verplichten en de uitkering inhouden/korten?
Voor de WWB volgt uit constante jurisprudentie (ECLI:NL:CRVB:2012:BP2458 en ECLI:NL:CRVB:BX3329) dat een afkoopsom betrekking heeft op de periode waarvoor het pensioen geacht moet worden bestemd te zijn. Dat betekent dat de afkoopsom van het pensioen bij de bijstand moet worden toegerekend aan de periode die aanvangt nadat iemand de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. De afkoopsom heeft dan -uiteraard- alleen invloed op het recht op en de hoogte van de bijstand als de belanghebbende daar na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd (nog) een beroep op moet doen. Ontvangt de bijstandsgerechtigde de afkoopsom vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, dan wordt die tot diens vermogen gerekend. Dan kunnen er gevolgen zijn voor het recht op bijstand als sprake is van overschrijding van het vrij te laten vermogen. Die gevolgen zijn ter beoordeling aan de gemeente.
In de Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) is geregeld dat de uitkering het verschil bedraagt tussen de van toepassing zijnde grondslag en het inkomen. Onder inkomen wordt verstaan de som van het inkomen uit arbeid en overig inkomen van de uitkeringsgerechtigde en zijn eventuele partner. In het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) is geregeld dat een uitkering op grond van een pensioenregeling, een regeling voor vervroegde uittreding en op grond van functioneel leeftijdsontslag als overig inkomen wordt aangemerkt. De gemeenten kan een uitkeringsgerechtigde niet verplichten tot het afkopen van een pensioen. Maar als de uitkeringsgerechtigde of zijn eventuele partner een pensioen afkoopt zoals bedoeld in het AIB, dan wordt dit bedrag verrekend met de IOAW-uitkering.
Indien iemand een overbruggingsuitkering AOW krijgt, is hij dan verplicht om een pensioen af te kopen om zo geen of minder aanspraak te maken op de overbruggingsuitkering?
Nee, indien iemand aanspraak kan maken op een uitkering op grond van de Tijdelijke regeling Overbruggingsregeling AOW is hij – net als iemand die aanspraak maakt op een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) – niet verplicht een pensioen af te kopen om zo geen of minder aanspraak te maken op de genoemde overbruggingsregeling.
Indien iemand een aanbod tot afkoop krijgt, deelt u dan de mening dat het pensioenfonds hem/haar zou moeten informeren over de gevolgen van de afkoop van het pensioen voor de Algemene nabestaandenwet (Anw), Bijstand, IAOW, Inkomensvoorziening Oudere Werklozen (IOW), AOW-partnertoeslag en andere uitkeringen?
De afkoop van kleine pensioenen vindt plaats op initiatief van pensioenuitvoerders. Pensioenuitvoerders zullen betrokkenen voortaan op een adequate manier voorzien van algemene informatie over de gevolgen van een afkoopsom voor het ontvangen van bepaalde uitkeringen en toeslagen. Pensioenuitvoerders zullen de betreffende informatie onder meer opnemen in de brief over afkoop, die (gewezen) deelnemers ontvangen.
Bent u bereid om mensen tegemoet te komen die een pensioen afgekocht hebben zonder te weten dat dat gevolgen zou hebben voor hun uitkering en daardoor forse uitkeringsrechten zijn kwijtgeraakt en eveneens al hun toekomstige pensioenrechten?
Ik betreur het ten zeerste dat mensen nadelige financiële gevolgen hebben ondervonden van de afkoop van een klein pensioen. Ik zal mij er samen met de betrokken organisaties voor inzetten om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet meer zal gebeuren. Het is voor mij echter niet mogelijk om mensen tegemoet te komen omdat een juridische grondslag daarvoor op dit moment ontbreekt.
Hoe beoordeelt u het feit dat de afkoop van een pensioen in mindering gebracht wordt op de AOW-partnertoeslag als de ontvangende persoon verder geen inkomen heeft, maar wel een partner met AOW rechten?
De AOW is een minimuminkomensvoorziening die voorziet in een uitkering bij ouderdom. Indien de jongere partner van de AOW-gerechtigde geen of weinig inkomen heeft, bestaat voor de AOW-gerechtigde recht op partnertoeslag tot het moment waarop de jongere partner zelf AOW gaat ontvangen. Gezien het aanvullende karakter van de partnertoeslag wordt hierop (alleen) het inkomen van de jongere partner in aanmerking genomen. Een afkoop van een pensioen wordt als inkomen aangemerkt, waarbij het moment van betalen van de afkoop van het pensioen moet samenlopen met de verstrekking van de partnertoeslag.
Als de afkoop van het pensioen plaatsvindt nadat de jongere partner zelf AOW ontvangt, vindt geen korting op de partnertoeslag plaats omdat het recht daarop inmiddels is geëindigd.
Bent u bereid te bevorderen dat de pensioenwet wordt aangepast door middel van een nota van wijziging op de verzamelwet pensioenen, opdat een pensioen in principe niet meer voor de AOW-gerechtigde leeftijd afgekocht wordt, nog wanneer afkoop eenzijdig plaatsvindt, noch wanneer het na instemming van de deelnemer plaatsvindt (behoudens wellicht uitzonderingen zoals emigratie)?
De Pensioenwet biedt voldoende ruimte voor pensioenuitvoerders om het moment van betaling van de afkoopsom na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd te laten plaatsvinden. Een aanpassing van de Pensioenwet is mijns inziens op dit moment niet nodig. Wel zal ik in overleg met de Staatssecretaris van Financiën en de betrokken organisaties bezien welke andere aanpassingen nodig zijn om te zorgen dat de afkoop van een klein pensioen na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd plaats kan vinden.
Klopt het dat mensen hun hele recht op AOW-partnertoeslag verliezen als zij bijvoorbeeld in januari 2015 eigen inkomen hebben (bijvoorbeeld afkoop pensioenen, de laatste maand van een WW-uitkering) en daarna geen inkomen meer hebben? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit tot schrijnende situaties kan leiden en bent u bereid een oplossing voor te stellen?
In de huidige wet (artikel 8, tweede lid) is geregeld dat er op of na 1 januari 2015 geen recht op toeslag kan ontstaan op het moment dat de jongste partner meer verdient dan € 1.304 per maand. Het inkomen van de AOW-gerechtigde wordt daarbij niet mee geteld. Het besluit om de partnertoeslag na 1 januari 2015 definitief te laten vervallen, ongeacht de inkomensontwikkeling van de jongste partner, is al in 1995 genomen en per 1 januari 2013 met artikel 8, tweede lid, verduidelijkt. Vanaf 2015 kan er dus geen recht op partnertoeslag meer ontstaan, ook niet als het inkomen van de jongere partner daarna zou dalen. Het zou echter niet rechtvaardig zijn als een pensioengerechtigde als gevolg van incidentele inkomsten van zijn echtgenoot het recht op partnertoeslag definitief zou verliezen. Daarom wordt wettelijk geregeld dat als het recht op toeslag is geëindigd uitsluitend als gevolg van een incidentele stijging van het inkomen van de echtgenoot het recht op toeslag weer kan herleven.
Bent u bereid om samen met de pensioenfederatie, mensen de gelegenheid te geven hun afkoop ongedaan te maken, danwel fictief en/of feitelijk met terugwerkende kracht later te laten plaatsvinden zodat fouten uit het verleden rechtgezet worden?
Zoals ik ook in antwoord op vraag 14 heb aangegeven, betreur ik ten zeerste dat mensen nadelige financiële gevolgen hebben ondervonden van de afkoop van een klein pensioen. Daarbij hecht ik er aan op te merken dat er naar mijn mening geen sprake is van gemaakte fouten bij de afkoop van kleine pensioenen. De betrokken organisaties hebben volgens de daarvoor geldende regels gehandeld. Ik realiseer me dat dit een zeer ongelukkige uitkomst heeft gehad voor de mensen die het betreft, maar er zijn geen mogelijkheden om de afkoop van kleine pensioenen ongedaan te maken dan wel met terugwerkende kracht te laten plaatsvinden. Een juridische grondslag daarvoor ontbreekt op dit moment. Bovendien zou dit tot hoge kosten en administratieve lasten voor pensioenuitvoerders leiden.
Bent u bereid om met grote spoed met de pensioenfederatie in overleg te treden en ervoor te zorgen dat er geen afkoop meer plaatsvindt voor de AOW-gerechtigde leeftijd?
Het overleg met de Pensioenfederatie en de andere betrokken organisaties loopt op dit moment. Zoals ik tijdens het AO pensioenonderwerpen van 16 april jl. heb toegezegd, zal ik uw Kamer voor het zomerreces informeren over de uitkomst van het overleg.
Bilaterale handelsverdragen |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verzet tegen schadeclaims via Nederland»1 waarin geschreven wordt dat Indonesië per juli 2015 het investeringsverdrag met Nederland opzegt?
Ja.
Met welke motivatie zegde Indonesië dit investeringsverdrag op? Hoe beoordeelt u deze motivatie?
De Indonesische autoriteiten hebben aangegeven dat alle investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO's) per eerst mogelijke datum worden opgezegd. Italië, Frankrijk, Bulgarije en Slowakije hebben inmiddels ook een opzeggingsnota ontvangen en tegenover Spanje is deze aangekondigd.
Klopt het dat Indonesië het investeringsverdrag opzegt uit angst voor claims?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bij eventuele nieuwe onderhandelingen tussen Indonesië en Nederland over een investeringsverdrag van plan om voorafgaand een mensenrechten impact-assessments uit te voeren? Ziet u hier een rol voor de draft Guiding Principles on Human Rights Impact Assessments of Trade and Investment Agreements die door de VN Special Rapporteur on the Right to Food, prof. Olivier De Schutter zijn opgesteld?
Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon (2009) heeft de Europese Unie de exclusieve bevoegdheid op het gebied van buitenlandse directe investeringen. In eerste instantie zou dus de Unie met Indonesië over een IBO of een Vrijhandelsverdrag met een investeringshoofdstuk kunnen onderhandelen. Mocht de Unie niet van plan zijn om met Indonesië te gaan onderhandelen over een investeringsbeschermingsverdrag, dan zou Nederland – na het verkrijgen van een machtiging van de Europese Commissie – onderhandelingen met Indonesië kunnen starten.
In nieuwe IBO’s wordt steeds vaker naar de OESO-Richtlijnen voor multinationale ondernemingen verwezen, ook door Nederland. Als beide partijen bij de onderhandeling van een nieuwe IBO dit zouden wensen, zou ook naar de Guiding Principles on Human Rights Impact Assessments of Trade and Investment Agreements van de VN verwezen kunnen worden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat internationale bedrijven op dusdanige wijze investeringsbescherming genieten dat overheden bij het invoeren van wetgeving om publieke belangen te bevorderen (bijvoorbeeld op gezondheidszorg, milieu, mensenrechten en arbeidsrechten) tegenover miljoenen claims komen te staan omdat deze verandering van beleid onwelgevallig is voor de winst van het bedrijf? Zo ja, wat bent u van plan hiertegen te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Nederlandse IBO’s zijn zo vormgegeven dat de bescherming van publieke belangen gewaarborgd wordt. In alle Nederlandse IBO’s is opgenomen dat onteigening van investeringen ter bescherming van publieke belangen mogelijk is, indien dit gebeurt met inachtneming van een behoorlijke rechtsgang op niet-discriminatoire wijze en tegen betaling van een redelijke schadevergoeding.
IBO’s bieden uitsluitend een rechtsgang als er claims zijn, bijvoorbeeld wegens onredelijke of discriminatoire maatregelen, of onrechtmatige onteigening van de investering.
Bent u bekend met de uitspraak van Eurocommissaris de Gucht op 2 maart in het tv-programma Buitenhof dat de investeringsverdragen van de lidstaten van de Europese Unie, waaronder Nederland, verouderd zijn?2 Deelt u de mening dat investeringsverdragen die Nederland gesloten heeft met ruim 90 landen toe zijn aan herziening en modernisering? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiertoe? In hoeverre kunnen de ontwikkelingen in Europa, zoals onlangs gepresenteerd in de publieke consultatie rondom het Investor-state dispute settlement (ISDS), hier een rol in spelen?3
Ja, ik ben bekend met de genoemde uitspraak. Er loopt een onderzoek naar de effecten van Nederlandse IBO’s. Met de conclusies van dit onderzoek zal rekening worden gehouden wanneer herziening en modernisering van Nederlandse IBO’s aan de orde is. Overigens worden de bestaande IBO’s reeds gemoderniseerd, bijvoorbeeld door de toepassing van de UNCITRAL-transparantieregels die per 1 april 2014 in werking zijn getreden, en ook door verwijzing naar de OESO-Richtlijnen voor multinationale ondernemingen.
De genoemde publieke consultatie gaat over investor-state dispute settlement (ISDS) in het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP) en wordt georganiseerd door de Europese Commissie. TTIP is een veelomvattend ontwerpverdrag, waarover door de EU wordt onderhandeld met de Verenigde Staten, en waarin investeringsbescherming één van de onderwerpen zal zijn. Mochten de uitkomsten van deze TTIP-specifieke consultatie bruikbaar zijn voor IBO’s in bredere zin, dan zullen deze worden betrokken bij de modernisering van de IBO’s.
Bent u van plan om mensenrechtenverplichtingen voor bedrijven op te nemen in toekomstige Nederlandse en Europese investeringsverdragen? Welke handhavings- en monitoringsmechanismen worden daar aan gekoppeld?
Investeerders en hun investeringen dienen zich aan de geldende wetgeving van het gastland te houden. Hieronder vallen ook mensenrechtenverplichtingen. Daarnaast leggen bijvoorbeeld de OESO-Richtlijnen voor multinationale ondernemingen investeerders additionele verplichtingen op. In Europese investeringsverdragen worden deze verplichtingen aangevuld met betrekking tot duurzaamheid, bescherming van milieu en arbeidsomstandigheden.
Klopt het dat ook Ecuador en Bolivia overwegen om het handelsverdrag met Nederland op te zeggen? Zo ja, wat is hun motivatie hiervoor?
Bolivia heeft de IBO met Nederland opgezegd per 1 november 2009. Bolivia heeft geen reden voor de opzegging gegeven.
In Ecuador is al een aantal jaren discussie over het opzeggen van IBO's, en zijn de IBO's met een aantal staten zijn ook opgezegd. De IBO met Nederland is niet opgezegd.
Uitspraken van de directeur Openbaar Vervoer van het ministerie van Infrastructuur en Milieu |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht over de uitspraken die de directeur Openbaar Vervoer van uw ministerie op 27 maart 2014 heeft gedaan tijdens het Nationaal Congres Openbaar Vervoer?1
Ja.
Is de verwachting die de directeur Openbaar Vervoer daar heeft uitgesproken, namelijk dat de NS ook na 2020 op het Nederlandse hoofdrailnet zal rijden, ook uw verwachting?
De duur van de concessie is 10 jaar. Dit is conform de uitgangspunten voor de nieuwe vervoerconcessie, zoals vastgelegd in het regeerakkoord, het beleidsvoornemen voor de nieuwe concessie en het Programma van Eisen.
Hoe verhouden bovengenoemde uitspraken van de directeur Openbaar Vervoer zich tot de mogelijkheid om de concessie in te korten tot 2020 en de concessie openbaar aan te besteden als de NS niet aan de voorwaarden voldoet?
Zoals in vraag 2 gesteld, wordt de concessie 10 jaar gegund. Dit laat onverlet dat ik bij een midterm review de prestaties van NS scherp ga beoordelen. Die midterm review kan in bepaalde situaties leiden tot aanpassing van de concessie. En bij zeer slechte prestaties biedt de Wet personenvervoer 2000 altijd – dus ook tijdens de midterm review – de mogelijkheid tot het geheel of gedeeltelijk intrekken van de concessie.
Wat is de midtermreview die de Kamer in de Lange Termijn Spooragenda is voorgesteld nog waard als het ministerie en uzelf er van uit gaan dat de NS tot het einde van de concessieperiode concessiehouder blijft?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3. De midterm review is voor mij een belangrijk moment om de prestaties en ambities scherp te beoordelen. En daar kan – in bepaalde situaties die in de concessie worden vastgesteld – besloten worden om de concessie op punten te wijzigen.
Bent u bereid om de nucleaire optie om een concessie voortijdig te beëindigen als de vervoerder niet aan de voorwaarden voldoet, zo nodig ook daadwerkelijk uit te voeren?
Bij grove nalatigheid bij de uitvoering van de concessie biedt de Wet personenvervoer 2000 de mogelijkheid om de concessie geheel of gedeeltelijk in te trekken. Het moet echter wel een proportionele maatregel zijn. Dit is geen lichtvaardig besluit en moet als dan goed worden doordacht op alle consequenties (inhoudelijk en financieel).
Kunt u aangeven hoe, in het kader van de komende concessie, een vervoerder moet voldoen aan de voorwaarden van de concessie en wanneer de grens is bereikt waarbij genoemde vergaande optie ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd?
Dit zal duidelijk worden in de concessie zelf. U zult binnenkort de concept ontwerpconcessies ontvangen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Lange Termijn Spooragenda op 15 april 2014?
Ja.
Mensenhandel en thuisprostitutie |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van Dit is de Dag «Van de Wallen naar het woonerf» over thuisprostituees?1
Ja.
Deelt u de in de uitzending gestelde mening dat veel thuisprostituees slachtoffer zijn van mensenhandel? Zo ja, waarop baseert u uw mening? Zo nee, waarom niet?
Niet in alle gevallen van illegale (thuis-)prostitutie is tevens sprake van mensenhandel. Van mensenhandel is sprake als opzettelijk voordeel wordt getrokken uit de uitbuiting van een ander. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen benadrukt in haar negende rapportage dat de thuisprostitutie een risicosector is voor gedwongen prostitutie omdat deze sector minder zichtbaar is en daardoor lastiger te controleren. Prostituees die zonder vergunning werken zijn daardoor kwetsbaarder voor uitbuiting. Uit het jaarverslag van Comensha uit 20122 blijkt dat Comensha in dat jaar 150 mogelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting werkzaam vanuit particuliere huizen heeft geregistreerd. In totaal zijn er in 2012 mogelijk 1223 slachtoffers van seksuele uitbuiting bij Comensha geregistreerd.
De totale aard en omvang van de prostitutiesector in Nederland is mij niet bekend. Het WODC voert momenteel een nulmeting uit in het kader van de Wrp. Deze nulmeting zal meer zicht geven op de aard en omvang van de prostitutiesector, waaronder prostitutie vanuit huis. Als deze is afgerond, zal ik de nulmeting met een beleidsreactie aan uw Kamer aanbieden.
Beschikt u over informatie ten aanzien van de aard en omvang van de problematiek van mensenhandel in relatie tot thuisprostitutie? Zo ja, wilt u die informatie met de Kamer delen? Zo nee, wilt u deze problematiek laten onderzoeken? Op welke termijn kunt u de Kamer van de uitkomsten van dat onderzoek op de hoogte stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de capaciteit van de politie voor de opsporing van deze vorm van mensenhandel? Wat zijn de resultaten?
In totaal is er ruim 1.100 FTE bij de Dienst Regionale Recherche ingericht voor de vreemdelingenpolitie en de aanpak van alle vormen van mensenhandel en -smokkel. In iedere politie-eenheid is minimaal één expert mensenhandel benoemd voor de (organisatie van de) aanpak van mensenhandel.
In de gegevens over de resultaten van strafzaken op het terrein van mensenhandel wordt geen onderscheid gemaakt naar gevallen van thuisprostitutie. Wel kan ik uw Kamer melden dat de politie, naast de reguliere handhavings-, opsporings- en toezichtstaak, heeft geïnvesteerd in bijvoorbeeld het houden van actiedagen in diverse eenheden tegen illegale prostitutie en mensenhandel. Ook werken publieke en private partners samen om mensenhandel via bestuurlijke interventies tegen te gaan. Zo zijn onder regie van de nationale politie inmiddels landelijke bestuurlijke acties uitgevoerd naar commerciële seksaanbieders op het internet, die veelal werkzaam zijn in de thuisprostitutie en escort. Deze acties hebben geresulteerd in verschillende bestuurlijke rapportages.
Waaruit bestaat de door de korpschef in de uitzending genoemde extra investering in de aanpak van thuisprostitutie?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2 van het lid Segers over thuisprostitutie (vraagnummer 2014Z06064, ingezonden 3 april 2014).
Bent u op de hoogte van het bestaan van een markt voor woonhuizen die voor grof geld worden verhuurd als illegaal bordeel en van de advertenties waarin dergelijke huizen worden aangeboden? Op welke wijze kunnen huiseigenaren en verhuurders strafrechtelijk vervolgd worden indien zij hun woning laten gebruiken voor deze vorm van prostitutie dan wel mensenhandel? Kent u gevallen waarin daadwerkelijk sprake is geweest van een dergelijke vervolging?
Ik heb kennis genomen van de signalen uit de uitzending. Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vragen 2 en 3 is sprake van mensenhandel als opzettelijk voordeel wordt getrokken uit de uitbuiting van een ander. Het bewust voordeel trekken uit uitbuiting van anderen kan plaatsvinden door zogenaamde facilitators. Als huiseigenaren hun eigen woonhuis met het oog op uitbuiting van prostituees verhuren of ter beschikking stellen aan anderen, kunnen deze huiseigenaren als bewuste facilitator worden vervolgd voor bijvoorbeeld medeplegen of medeplichtigheid aan overtreding van artikel 273f Wetboek van Strafrecht. Meer in het bijzonder betreft het lid 1 van dit artikel, bijvoorbeeld het onder sub 6 bepaalde: het opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander.
In de rechtspraak zijn nog geen voorbeelden bekend van vervolging van personen die als bewuste facilitators van mensenhandel hun eigen woonhuis ter beschikking stelden met het oogmerk van uitbuiting van slachtoffers. Het OM zet zich in, onder andere onder de vlag van de Task Force Mensenhandel, om bewuste facilitators van mensenhandel aan te pakken, zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk.
Is het waar dat de buurtbewoners uit angst geen stappen tegen de genoemde misstanden durven te zetten? Zo ja, in hoeverre wordt er nu gericht aandacht gegeven aan de mogelijkheden voor buurtbewoners om deze vorm van mensenhandel te melden, bijvoorbeeld bij de politie of Meld Misdaad Anoniem?
Ik kan dat niet bevestigen. Vermoedens van illegale prostitutie of mensenhandel vanuit een particulier huis kunnen worden doorgegeven aan de politie en/of gemeente. Anoniem kunnen deze vermoedens worden gemeld aan Stichting M. De anonieme meldingen die bij Stichting M. binnenkomen worden doorgegeven aan de politie. Ook in 2014 loopt een campagne van Stichting M. om anonieme meldingen van mensenhandel in de prostitutiesector te stimuleren.
Ziet u een verband tussen de veronderstelde toename van thuisprostitutie en recente sluitingen van legale werkplekken zoals het Zandpad in Utrecht en werkplekken op de Wallen in Amsterdam? Zo ja, beschikt u over concrete aanwijzingen dat dat verband bestaat? Welke aanwijzingen zijn dat?
De prostitutiesector kenmerkt zich als een vluchtige branche. Prostituees verplaatsen zich regelmatig tussen gemeenten en raamprostitutiegebieden. Ervaringen uit het veld laten zien dat verplaatsingen tussen verschillende sectoren binnen de branche minder vaak voorkomen. Het is mogelijk dat prostituees zich naar de vergunde of onvergunde bedrijfsmatige prostitutie vanuit huis verplaatsen. Ik heb echter geen aanleiding om te concluderen dat er een direct verband is te leggen met het intrekken van de vergunningen in Utrecht of Amsterdam.
Het waarschuwen van zwangere vrouwen voor alcoholgebruik |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Heineken: geen alcohol bij zwangerschap»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat private partijen in toenemende mate verantwoordelijkheid nemen voor een verantwoorde leefstijl, zoals Heineken tegen alcoholmisbruik? Welke mogelijke voor- en nadelen ziet u bij deze op zich positieve ontwikkeling?
Ik ben voorstander van samenwerken. Ik zie meerwaarde in het verbinden van partijen en sectoren, zeker op het gebied van het bevorderen van een verantwoorde leefstijl, om zo resultaten te behalen die anders niet of minder efficiënt gehaald kunnen worden. Dit is een belangrijk uitgangspunt van het Nationaal Programma Preventie Alles is gezondheid.
Voorwaarde voor samenwerking is een duidelijk gezamenlijk doel waaraan betrokken partijen zich committeren. Samenwerking tussen een producent van ongezonde producten en een zorgaanbieder is vanuit dat perspectief ook mogelijk. Bijvoorbeeld voor het gezonder maken van een product of het geven van goede voorlichting over het gebruik en de gevolgen van het gebruik van een product.
Een voordeel is dat private partijen vaak een groot bereik hebben. Daarnaast is het van belang alert te zijn op mogelijke andere belangen van de partij, waarmee samenwerking geschiedt, opdat deze het gezamenlijke doel niet ondergraven.
Wat is uw toekomstbeeld voor samenwerking tussen producenten van ongezonde producten en zorgaanbieders? Acht u alle vormen van samenwerking wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat de mogelijkheden voor samenwerking tussen producenten en zorgaanbieders voldoende benut worden? Zo nee, wat doet u om de samenwerking te bevorderen?
Ja, partijen en ondernemers blijken vaak heel creatief in het aangaan van samenwerkingen.
Een voorbeelden is de samenwerking van Heineken met Bouman GGZ om meer bekendheid te geven aan de gevaren van drinken tijdens zwangerschap. Ook in de context van het NPP zie ik het als mijn rol om partijen te verbinden en samenwerking te stimuleren. Dit gebeurt bijvoorbeeld door partijen te stimuleren, al of niet in samenwerking met meerdere partijen, een pledge te ondertekenen waarin de partij(en) zich committeren aan inzet die bijdraagt aan gezondheid. Voor alle samenwerkingen geldt wat ik in antwoord 2 en 3 heb aangegeven.
Hoe ver bent u met de uitwerking van waarschuwingen voor alcoholgebruik op anticonceptiemiddelen en zwangerschapstesten voor zwangere vrouwen, en vrouwen die zwanger willen worden, zoals u onlangs hebt toegezegd te zullen onderzoeken?
Zoals ik heb toegezegd tijdens het Algemeen Overleg Preventie van 27 januari 2014 heb ik de Apothekersorganisatie KNMP (Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie) en Nefarma, de brancheorganisatie van farmaceutische bedrijven, verzocht om een reactie op het vrijwillig opnemen van preventieve boodschappen met betrekking tot de risico’s van alcohol en tabak in bijsluiters en op de verpakking van anticonceptiemiddelen en zwangerschapstesten.
Ondanks dat beide organisaties het belang van aandacht voor de risico’s van alcohol en tabak onderschrijven, zien zij geen meerwaarde in het opnemen van waarschuwingen hiervoor in de bijsluiter en/of verpakking van het middel. Niet alleen biedt de strikte Europese regelgeving hieromtrent geen ruimte, deze schrijft immers zeer limitatief voor wat er wel en niet in de bijsluiter en/of op de verpakking mag worden vermeld. Ook zien de organisaties geen speciale rol voor zichzelf in het waarschuwen via geneesmiddelen(verpakking) voor de gevaren van de consumptie van alcohol en tabak. De verwachting van deze partijen is dat de investeringen om dit mogelijk te maken niet zullen opwegen tegen de behaalde effecten die uitgaan van dergelijke preventieve boodschappen op zwangerschapstesten en anticonceptiemiddelen. Zowel KNMP als Nefarma steunen om die reden het vrijwillig opnemen van deze waarschuwingen in bijsluiter en op verpakking niet.
Welke maatregelen acht u nog noodzakelijk om het aantal alcoholdrinkende zwangere vrouwen drastisch te reduceren en om vrouwen die zwanger willen worden preventief te laten stoppen met het drinken van alcohol? Hoe gaat u deze maatregelen faciliteren?
Ik ben het met u eens dat het gebruik van alcohol vermeden moet worden wanneer je zwanger wilt worden, zwanger bent of borstvoeding geeft. Volgens onderzoek van de Eurobarometer in 2010 is ruim 80% van het publiek op de hoogte van de gevaren van alcoholgebruik tijdens de zwangerschap (opmerking: navraag gaande naar recentere studies).
Ik heb eind vorig jaar verloskundigen, huisartsen en gynaecologen geattendeerd op het belang van voorlichting over het gebruik van alcohol voor en tijdens de zwangerschap. De beroepsgroepen hebben vervolgens hun achterban opgeroepen aan dit onderwerp duidelijk aandacht te besteden bij de begeleiding van (aanstaande) zwangeren. Ik denk dat daarmee een krachtig signaal uitgaat naar (aanstaande) zwangeren. Naast deze persoonlijke voorlichting en begeleiding vanuit de beroepsgroepen is er voldoende algemene voorlichting beschikbaar over zwanger worden via de www.strakszwangerworden.nl en www.alcoholinfo.nl en daarnaast de alcoholinfolijn (0900–1995) en de zwangerschapsfolders van Trimbos en Stap.
Ik zie de invoering van het zwangerschapslogo op alcoholhoudende dranken als een logische volgende stap in de voorlichting over de risico’s van het gebruik van alcohol bij zwangerschap. Op dit moment voorzie ik geen aanvullende maatregelen.
De bouw van zeven schepen voor Qatar Armed Forces |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Nakilat Damen Shipyards to Build 7 Vessels for Qatar’s Army»?1
Ja.
Klopt het dat naast Damen ook de Nederlandse onderneming Keppel Verolme B.V. via concernconstructies betrokken is bij het Nakilat-concern?
Ja. Nakilat-Keppel Offshore & Marine Limited, waar Keppel Verolme B.V. deel van uitmaakt, voert onderhoudswerkzaamheden uit op de Erhama Bin Jaber Al Jalahma Shipyard in Qatar.
Kunt u zich voorstellen dat Nederlandse kennis en kunde omtrent het bouwen van oorlogsschepen langs die weg wordt ingezet bij de bouw van oorlogsschepen voor andere naties?
Damen Schelde Naval Shipbuilding uit Vlissingen, onderdeel van de Damen Shipyards Group, is een belangrijke leverancier op de internationale markt voor marineschepen. De Damen Shipyards Group heeft scheepswerven en Joint Ventures in verschillenden landen (onder meer in Roemenië, Vietnam en Zuid- Afrika).
Deelt u de mening dat daardoor het restrictieve Nederlandse wapenexportbeleid kan worden omzeild/ondergraven/uitgehold?
Voor de export van marineschepen en ook van relevante technische ondersteuning of bouwplannen is een exportvergunning noodzakelijk. Vergunningaanvragen worden getoetst aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport en aan de toetsingscriteria uit het VN-wapenhandelsverdrag. Het omleidingsrisico wordt, uiteraard ook in dit geval, meegewogen in die toetsing.
De specifieke transactie die in het artikel wordt genoemd betreft een Memorandum of Understanding voor de bouw van zes patrouillevaartuigen voor kustwacht- en marinetaken en een duikondersteuningsvaartuig. Hoewel de bouw – als het contract getekend wordt – plaatsvindt op een lokale werf in Qatar, die voor 30% eigendom is van Damen, zal het Nederlandse bedrijf wel een exportvergunning aanvragen voor technische ondersteuning en mogelijk voor overige dienstverlening (brokering). De bijbehorende toetsing zal geschieden conform het zorgvuldige Nederlandse wapenexportbeleid.
Welke mogelijkheden ziet u om te voorkomen dat door deze en andere zakelijke constructies het Nederlands wapenexportbeleid wordt omzeild/ondergraven/uitgehold?
De beslissing van de Nederlandse defensie-industrie om samen te werken in derde landen met lokale bedrijven is in eerste instantie een bedrijfseconomische beslissing. Daar waar kennisoverdracht plaatsvindt biedt het Nederlandse wapenexportbeleid afdoende garantie tegen ongewenste resultaten.
Het bericht dat de rol van THC in beperkte mate een rol speelt bij cannabisverslaving |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat verwijst naar een proefschrift «Rol THC-blootstelling beperkt bij cannabisverslaving»?1
Ja
Was u op de hoogte van dit onderzoek? Zo ja, heeft u de onderzoekster gesproken bij de totstandkoming van het ontwerpbesluit houdende wijziging van lijst I, behorende bij de Opiumwet in verband met plaatsing op deze lijst van hasjiesj en hennep met een gehalte aan tetrahydrocannabinol (THC) van 15 procent of meer?
Ja, ik was op de hoogte van het feit dat dit promotieonderzoek werd uitgevoerd. De uitkomsten van het deelonderzoek naar blowgedrag en de sterkte van cannabis zijn overigens pas recent beschikbaar gekomen. Ik heb de onderzoekster niet gesproken bij de totstandkoming van de THC-maatregel.
Als u niet op de hoogte bent van dit onderzoek, bent u dan alsnog bereid met de onderzoekster te overleggen over de hoogte van het THC-gehalte en de (beperkte) rol die de THC-gehalte speelt bij cannabisverslaving? Zo nee, waarom niet?
Hoewel het onderzoek een aantal belangrijke vragen aan de orde stelt wil ik toch wijzen op een aantal beperkingen. De studie richt zich op ervaren blowers, dus niet op beginnende gebruikers. Dat is van belang omdat bekend is dat jongeren in het algemeen gevoeliger zijn voor de schadelijke effecten van alcohol en drugs. Bovendien kijkt de studie naar de ontwikkeling van verslaving en niet naar acute gezondheidseffecten of andere gezondheidsgevolgen.
De maatregel om cannabis met een THC-gehalte van 15 procent of meer op lijst I van de Opiumwet te plaatsten was aanbevolen door de Commissie Garretsen in haar rapport «Drugs in Lijsten» uit 2011. Deze commissie adviseerde het kabinet over de lijstensystematiek van de Opiumwet. De commissie was van oordeel dat er, gelet op de toegenomen schadelijkheid voor de gezondheid van de gebruiker en de schade voor de samenleving, genoeg aanwijzingen waren om naast hennepolie ook hennep en hasjiesj met een hoog THC-gehalte op lijst I te plaatsen.
Het toenmalige kabinet heeft deze aanbeveling overgenomen en is gestart met de voorbereiding van de bedoelde maatregel. Het huidige kabinet heeft in het regeerakkoord opgenomen een maximum te willen stellen aan werkzame stoffen in cannabis.
Zoals ook de Commissie Garretsen constateerde is de laatste jaren (2012/2013 uitgezonderd) het THC-gehalte in cannabis gemiddeld 17 procent geweest, daar waar het begin 2000 nog gemiddeld 11 procent was.
Uit onderzoek is gebleken dat het roken van cannabis met een hoog THC-gehalte een hoger risico op het ontstaan van gezondheidsproblemen met zich meebrengt dan het roken van cannabis met een laag THC-gehalte. Het feit dat ook de hulpvragen voor cannabisproblematiek de laatste jaren flink zijn gestegen, deed veronderstellen dat de stijging van het THC-gehalte één van de mogelijke oorzaken zou kunnen zijn. Daarnaast kan met de plaatsing van sterke cannabis op lijst I de bestrijding van drugsgerelateerde criminaliteit worden verbeterd door het introduceren van hogere strafbedreigingen. Op grond hiervan zie ik dan ook geen aanleiding om van de voorgenomen THC-maatregel af te zien.
Was een van de redenen om de hoogte van het THC-gehalte te maximeren de verslavingsgevolgen van THC in cannabis? Zo ja, wat betekent de conclusie van dit onderzoek, namelijk dat THC maar een beperkte invloed heeft op de verslaving van cannabis, voor de motivering achter het ontwerpbesluit? Zo nee, is de uitkomst in dit onderzoek in het algemeen gesproken van belang voor de inhoud en motivering van het Ontwerpbesluit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de onderzoekster dat gerichte preventie een betere strategie is om chronische verslaving te voorkomen? Zo ja, heeft u (aanvullende) preventieve maatregelen in gedachte om chronische verslaving beter te voorkomen of te verhelpen? Zo ja, om welke maatregelen gaat het?
Het ontstaan van verslaving is een complex proces waarbij diverse factoren een rol spelen. De genoemde studie laat zien dat bij de ontwikkeling van cannabisverslaving psychische factoren een grotere rol lijken te spelen dan het THC-gehalte. Het is bekend dat ook andere omstandigheden, zoals op jonge leeftijd starten met gebruik, slechte schoolprestaties, schooluitval of een ongunstige gezinssituatie, van invloed zijn op de ontwikkeling van verslavingsgedrag. Preventieactiviteiten gericht op dergelijke factoren zijn zeker essentieel bij het voorkomen van verslaving. Verslavingspreventie is een taak van de gemeenten. De instellingen voor verslavingszorg hebben al veel preventieactiviteiten op lokaal of regionaal niveau ontwikkeld. Ik zie geen reden om aanvullende maatregelen te initiëren.
De aftrek weekenduitgaven voor gehandicapten |
|
Mona Keijzer (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de volgende passage op de website van de Belastingdienst over de voorwaarden aftrek tijdelijk verblijf thuis: «Had de gehandicapte voldoende inkomen of vermogen om de uitgaven zelf te betalen? Dan zijn uw uitgaven voor de verzorging niet aftrekbaar. Maar als u zich moreel verplicht voelde om de uitgaven toch voor uw rekening te nemen, mag u die uitgaven wel aftrekken»?1
Ja.
Vindt u het wenselijk dat ernstig gehandicapte instellingsbewoners, mede voor het onderhouden van familiebetrekkingen en ter vermindering van de afhankelijkheid van professionele zorg, zo mogelijk regelmatig bij de ouders of andere naastbetrokkenen verblijven?
Het kabinet vindt de inbreng en inzet van ouders en andere naastbetrokkenen bij de zorg voor gehandicapte instellingsbewoners van groot belang. De zorg is in de toekomst steeds minder alleen het speelveld van de zorgprofessional. Daarom ook is het wenselijk dat, als betrokken instellingsbewoners en hun familie dat willen, deze bewoners bij hun ouders of andere naastbetrokkenen kunnen verblijven.
Past deze gang van zaken in het idee van de participatiemaatschappij van het kabinet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat de verzorgings- en reiskosten die de naastbetrokkenen voor deze weekendzorg maken, aftrekbaar zijn van de inkomstenbelasting?
Ja, gesteld uiteraard dat aan de voorwaarden voor aftrek is voldaan waaronder de kring van personen die voor aftrek in aanmerking komt en het in aanmerking te nemen forfaitaire bedrag.
Klopt het dat de twee voorwaarden voor aftrekbaarheid van weekenduitgaven uiteenvallen in vier criteria, namelijk: belastingplichtige draagt de kosten zelf, geen verhaalsmogelijkheid, uitgaven zijn noodzakelijk en dringende morele verplichting om de uitgaven te doen?
Ja. Zie ook de antwoorden van de Staatssecretaris van Financiën op de vragen van het lid Omtzigt over deze problematiek.2
Kunt u uiteenzetten hoe deze criteria zich tot elkaar verhouden en in welke volgorde deze beoordeeld moeten worden?
De algemene voorwaarde voor de persoonsgebonden aftrek, waartoe de aftrek van weekenduitgaven voor gehandicapten behoort, is dat het moet gaan om op de belastingplichtige drukkende uitgaven. Dit impliceert dat de belastingplichtige die de kosten wil aftrekken, en niet iemand anders, die uitgaven uiteindelijk draagt. Hij moet de uitgaven zelf hebben gedaan en geen mogelijkheid hebben deze op derden te verhalen.
Het begrip «drukkende uitgaven» brengt ook mee dat de uitgaven niet louter vrijwillig of vrijblijvend zijn, maar dat zij voortvloeien uit een zekere noodzaak; de uitgaven moeten min of meer onvermijdelijk zijn.
Ten slotte is het voor de aftrek van belang of juist de belastingplichtige en niet degene op wie de uitgaven betrekking hebben deze uitgaven voor zijn rekening moet nemen. Daarbij spelen niet alleen de inkomens- en vermogenspositie een rol, maar gaat het ook om de vraag of de belastingplichtige zich moreel verplicht voelt (de wet spreekt hier van «gedrongen») om de kosten te maken en deze niet van de betrokkene terug te vragen.
De genoemde criteria kunnen elkaar deels overlappen en elkaar deels aanvullen. Een toets van de diverse criteria op de feiten en omstandigheden in een concreet geval bepaalt of er recht op (forfaitaire) aftrek bestaat.
Onderkent u dat veel van de betreffende ouders en andere naastbetrokkenen zich voor een moreel dilemma geplaatst voelen door de voorwaarde die de Belastingdienst stelt, omdat ze de verzorgings- en reiskosten voor de weekendzorg niet op hun kind of op de instellingsbewoner willen verhalen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequentie verbindt u hieraan?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 6 bepaalt de toets of een belastingplichtige zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen om de uitgaven niet te verhalen op het kind/de instellingsbewoner – indien dit in beginsel wel aan de orde zou kunnen zijn – het recht op aftrek. Dit betreft een marginale toets van de inspecteur waarbij de belastingplichtige slechts aannemelijk hoeft te maken dat hiervan sprake is. In de praktijk wordt de aanwezigheid van een morele verplichting bij de aftrek van weekenduitgaven voor gehandicapten doorgaans aanwezig geacht, zodat in betreffende gevallen het niet willen verhalen geen consequenties heeft voor de aftrek.
Op welke wijze beoordeelt de inspecteur of de belastingplichtige zich moreel verplicht voelde om de uitgaven voor zijn of haar rekening te nemen? Hoe kan de belastingplichtige dit aantonen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met de passage in de antwoorden op eerdere2 over de weekenduitgaven: «Bij de weekendzorg voor een gehandicapte is er doorgaans sprake van bijzondere omstandigheden waarbij het zeer bezwaarlijk kan zijn de kosten van opvang op de gehandicapte te verhalen»?
Zoals is aangegeven in het antwoord op de vragen 2 en 3 vindt het kabinet het belangrijk dat ernstig gehandicapte instellingsbewoners zo mogelijk regelmatig bij de ouders of andere naastbetrokkenen verblijven. De in antwoord 6 genoemde criteria gelden niet alleen voor de weekenduitgaven voor gehandicapten, maar ook voor bepaalde andere persoonsgebonden aftrekposten. De bijzondere omstandigheid die zich bij de weekenduitgaven voor gehandicapten voordoet is gelegen in het feit dat het waardevol geachte zorg voor een ernstig gehandicapte betreft. En dat de gehandicapte zich veelal in een kwetsbare financiële positie bevindt.
Dit brengt met zich mee dat het verhalen van de kosten op de gehandicapte als zeer bezwaarlijk kan worden beschouwd, niet alleen op persoonlijk vlak, maar ook maatschappelijk gezien. Dit zorgt ervoor dat de toets van de gedrongenheid binnen de regeling weekenduitgaven voor gehandicapten een marginale is en over het algemeen aan het vereiste van gedrongenheid zal worden voldaan.
Kunt u uitleggen aan welke bijzondere omstandigheden hierbij moet worden gedacht?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u op de hoogte van de argumentatie van de Belastingdienst3 dat als het ernstig zieke kind eigen inkomsten en/of vermogen heeft de ouders zich niet redelijkerwijs gedwongen hebben kunnen voelen de uitgaven voor eigen rekening te nemen? Wat vindt u van deze redenering en hoe verhoudt deze zich tot de in vraag 1 genoemde tekst op de website van de Belastingdienst?
Uit de onderhands ontvangen informatie van de vraagstellers blijkt dat deze vraag betrekking heeft op een concrete zaak van de Belastingdienst. Zonder hierop in te willen gaan wordt benadrukt dat de beoordeling of iemand recht op aftrek heeft bij de bevoegde inspecteur ligt en dat deze daarbij vanzelfsprekend rekening houdt met het beleid zoals dat zowel tegenover uw Kamer als op de website van de Belastingdienst is verwoord. Voor de belanghebbende in deze zaak is er door middel van het instellen van beroep de mogelijkheid het oordeel van de rechter te vragen.
Bent u bereid om de aftrek tijdelijk verblijf thuis royaal uit te leggen, zodat naastbetrokkenen die zich ondanks enig inkomen of vermogen van de instellingsbewoner, dat toch al onder de vermogensinkomensbijtelling valt, moreel verplicht voelen de uitgaven voor eigen rekening te nemen, het recht op de aftrekpost niet wordt onthouden?
Zoals uit de antwoorden op vorige vragen, en uit de eerdere antwoorden op de in voetnoot 1 bedoelde vragen blijkt, is het reeds de praktijk om coulant met het criterium van het moreel verplicht voelen om te gaan.
Bent u bereid te bevorderen dat aan artikel 6.25 van de Wet op de Inkomstenbelasting wordt toegevoegd dat naast het mentorschap ook de curatele voor het recht op aftrek kwalificeert?
Aangezien curatele deels soortgelijke taken omvat als het mentorschap – het gaat dan om aangelegenheden inzake verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding – acht ik het niet bezwaarlijk om de curatele voor zover het voornoemde taakuitoefening betreft in de weekenduitgaven voor gehandicapten te betrekken. Dit betekent dat in het geval een naastbetrokkene in plaats van via het mentorschap de weekendzorg voor een gehandicapte op zich neemt als curator aftrek aan de orde kan zijn, uiteraard mits aan de overige voorwaarden voor aftrek is voldaan. Ik zal hiertoe bij gelegenheid een wetswijziging indienen.