De radicale prediker ‘Tarik ibn Ali’ uit België die naar Gouda komt |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Gert-Jan Segers (CU), Peter Oskam (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u er kennis van genomen dat de imam Tarik Chadlioui, beter bekend als Tarik ibn Ali, binnenkort naar Gouda komt om daar te prediken?1
Ja.
Op wiens uitnodiging komt deze imam naar Gouda?
Op uitnodiging van het Gezamenlijke Moskee Bestuur in Gouda
Bent u bekend met de radicale boodschappen die deze imam verkondigt?2
Ik heb kennis genomen van de boodschappen van deze imam.
Deelt u de opvatting dat voorkomen moet worden dat deze extremistische en verwerpelijke teksten van deze imam verspreid worden in Nederland?
Op dit moment hebben wij geen aanwijzingen dat deze persoon naar Nederland komt om een haatzaaiende of opruiende boodschap te verkondigen. Hij is eerder in Nederland geweest en er zijn toen geen toespraken met haatzaaiende of opruiende boodschap verkondigd. Er zijn afspraken gemaakt tussen het moskeebestuur en de lokale overheid dat er geen haatzaaiende of opruiende uitingen zullen plaatsvinden.
Het is vanuit integratief oogpunt niet wenselijk dat er boodschappen worden verkondigd die in strijd zijn met onze waarden en normen. In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme van augustus 2014 (Kamerstuk 29 754, nr. 253) wordt o.a. aandacht besteed aan het wegnemen van (de voedingsbodem voor) radicalisering. Tevens kunnen lokale overheden en politie, waar nodig, aanvullende maatregelen nemen om de rust en orde te handhaven. Daarbij kunnen diverse mogelijkheden worden gebruikt om dergelijke predikers te weren, bijvoorbeeld door het stellen van eisen aan de locatie of zichtbare aanwezigheid bij bijeenkomsten al dan niet van politiemensen.
In het geval dat deze persoon zich toch schuldig maakt aan haatzaaien of oproepen tot geweld met in extremistisch kader, zal er strafrechtelijk worden opgetreden.
Gaat u, zoals ook aangekondigd in uw eigen landelijke actieprogramma, deze haatzaaiende imam weren uit Gouda en zo ja, met welke middelen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of er een strafrechtelijk onderzoek naar de uitlatingen van deze imam loopt in België en hierover eventueel contact opnemen met uw Belgische ambtsgenoot?
Ik heb hierover contact gehad met de Belgische autoriteiten. Ik heb op dit moment geen informatie over een strafrechtelijk onderzoek naar deze persoon wegens zijn uitlatingen.
Zijn u meer gevallen van haatzaaiende imams uit het buitenland bekend die op korte termijn naar Nederland dreigen te komen? Zo ja, om welke imams en steden gaat het?
Op dit moment zijn bij mij geen verdere gevallen bekend.
Welke mogelijkheden bestaan er om haatzaaiende imams die beschikken over een paspoort uit een lidstaat van de Europese Unie te weren uit Nederland?
Voor personen met een paspoort uit de Europese Unie geldt binnen het Schengen-gebied vrij verkeer. Voor personen van buiten het Schengen-gebied zowel binnen de Europese Unie als daarbuiten geldt dat het bestaand beleid is om personen die een bedreiging voor de openbare orde en/of de nationale veiligheid vormen geen visum te verlenen. Voor EU-onderdanen geldt, anders dan voor niet-EU-onderdanen, dat toegangsweigering op deze gronden alleen kan plaatsvinden indien er concrete aanwijzingen zijn dat er ernstige strafbare feiten ophanden zijn.
Het opvolgen van een rechterlijke uitspraak inzake een klokkenluider |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wilt u zich een mening vormen over bijgevoegde zaak?1
Deze kwestie gaat terug op een per 1 augustus 1996 geëindigd ambtelijk dienstverband. Betrokkene heeft destijds, nadat met hem een regeling was getroffen, zelf ontslag genomen. Betrokkene verwijt de Staat onrechtmatig handelen en heeft ter zake geprocedeerd bij de burgerlijke rechter. Deze oordeelde in 2005 dat sprake is geweest van aantasting van betrokkene in eer en goede naam. De Staat heeft hoger beroep tegen die uitspraak aangetekend. Betrokkene heeft echter in dit hoger beroep bij de burgerlijke rechter niet verder geprocedeerd zodat de zaak bij het gerechtshof van de rol is afgevoerd. Hij heeft vervolgens in 2011 de Staat aansprakelijk gesteld op een andere grond dan die waarover de rechtbank al had geoordeeld en in 2013 de Staat aangeschreven om tot overleg te komen. Hij claimt opnieuw schadevergoeding. Het gevraagde overleg is gestart doch heeft nog niet tot een oplossing geleid. Inmiddels verzocht betrokkene een voorschot en toen dat niet werd verleend is hij een bestuursrechtelijke procedure getart. Er loopt thans een bezwaarprocedure tegen de weigering een voorschot te verlenen. Voorts heeft betrokkene te kennen gegeven een kort geding bij de burgerlijke rechter te overwegen, eveneens om een voorschot te verkrijgen. Hangende de bezwaarprocedure is het lopende overleg even opgeschort.
Met het traject van overleg is een poging gedaan tot een (snellere) oplossing te komen. Indien betrokkene na de bezwaarfase in beroep zal gaan zullen de daarvoor geldende termijnen beslissend zijn voor de voortgang. Indien betrokkene verder overleg wil, kan dat snel worden hervat.
Bent u bereid er zorg voor te dragen dat de afhandeling van de rechterlijke uitspraak van 2005 wordt versneld en deze zaak spoedig wordt opgelost?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zorgdragen voor het overhandigen van de stukken conform de WOB-uitspraak van de rechtbank van Breda d.d. 2 mei 2007?
Met een beslissing op bezwaarschrift van 13 oktober 2008 is reeds gevolg gegeven aan de genoemde uitspraak van de Rechtbank Breda van 2 mei 2007. Daarbij zijn – in lijn met de uitspraak – ook de stukken verstrekt. Eind juni 2013 heeft betrokkene richting mijn ministerie aangegeven dat de stukken hem nooit hebben bereikt. Begin augustus 2013 zijn de nog binnen het ministerie aanwezige stukken – om betrokkene ter wille te zijn – nogmaals toegezonden.
In september 2014 is betrokkene op de hoogte gesteld van het feit dat mijn ministerie bereid is om hem volledige inzage te geven in het originele dossier, hetgeen verder gaat dan waartoe de uitspraak van de Rechtbank Breda strekt.
De spoorlijn Maastricht-Lanaken |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bereid kennis te nemen van het artikel «Eerste trein rijdt over spoor Maastricht–Lanaken» in de Limburger van 10 juni 2011?1
Ik heb kennis genomen van het artikel.
Is het waar dat deze spoorlijn, die voor miljoenen euro's is opgeknapt, in onbruik is geraakt? Kunt u toelichten waarom dat het geval is?
De spoorweg heeft sinds 1989 ongebruikt gelegen en is begin deze eeuw opgeknapt. Doel was te voorzien in een spoorgoederenvervoerbehoefte van een ondernemer in Maastricht. Daarnaast was het doel van de Vlaamse overheid om een goederenoverslagterminal vlak over de grens in het Belgische Lanaken aan te sluiten op het Nederlandse, en daarmee het Europese, spoorwegnet. Deze terminal in Lanaken is niet aangesloten op het Belgische spoorwegnet.
De spoorweg is niet in onbruik geraakt en is nog steeds beschikbaar voor spoorverkeer. Wel klopt het dat er na de renovatie nauwelijks goederentreinen hebben gereden.
Ziet u mogelijkheden om deze spoorlijn opnieuw leven in te blazen, om recht te doen aan de investeringen die er in zijn gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u en welke partijen gaat u hierbij betrekken?
Tot mijn spijt heb ik moeten constateren dat zowel aan Nederlandse als aan Belgische zijde de voorspelde goederenvervoerbehoefte niet is ingelost. Omdat het spoorgoederenvervoer geliberaliseerd is staat het spoorwegondernemers vrij om van de spoorweg gebruik te maken of niet. Als de verladers geen lading aanbieden zullen er geen goederenvervoerders zijn die het traject berijden.
De provincie Limburg heeft mij benaderd met het plan de spoorweg te gebruiken voor een lightrail verbinding van Maastricht naar het Belgische Lanaken. De Vlaamse overheid zal daartoe, aansluitend op de spoorweg, een lightrailverbinding Hasselt – Lanaken – Nederlandse grens aanleggen. Ik sta positief tegenover dit voorstel. ProRail, Provincie Limburg en ik zijn daarover in gesprek.
De relatie tussen ammoniakuitstoot en emissiearme bemesting |
|
Helma Lodders (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Ammoniakbeleid loopt uit de pas met metingen in het veld?»1
Ja.
Deelt u de conclusies van het Lichenologisch Onderzoeksbureau Nederland en de redactie van V-Focus, op basis van bestaande gegevens van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit en de Chemische Samenstelling Regenwater, dat er niet of nauwelijks een verband te leggen is tussen emissiearme bemesting en de stikstofuitstoot? Zo ja, hoe gaat u deze conclusies verwerken in uw beleid? Zo nee, waarom niet?
Ik deel met u het belang van een deugdelijke onderbouwing van beleid. In het voorjaar van 2013 heb ik een internationale review uit laten voeren naar de wetenschappelijke onderbouwing van het ammoniakbeleid. Hieruit bleek dat er geen twijfels zijn over de kwaliteit van de wetenschappelijke onderbouwing van het ammoniakbeleid. Daarover heb ik uw Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 33 037, nr. 65).
Voor de zomer kwam het signaal van het RIVM dat het verschil in trends tussen de gemeten en berekende waarde van ammoniakconcentratie in de lucht dit jaar voor het eerst significant is. Daarop heb ik de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) gevraagd een quick scan op te stellen om het verschil tussen de trends te duiden. Op 21 oktober jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van deze quick scan (Kamerstuk 33 037, nr. 134).
Kunt u aangeven of de emissies die de landbouw zou uitstoten meerdere keren zijn opgehoogd? Op basis van welke informatie hebben deze keuzes plaatsgevonden? Is het gehanteerde rekenmodel door het Planbureau van de Leefomgeving sinds 1990 geactualiseerd met de wetenschap van vandaag de dag? Zo ja, wie zijn betrokken bij deze actualisatie en wat waren de conclusies? Zo nee, waarom niet?
De ammoniakemissies in Nederland worden sinds 2009 in kaart gebracht met behulp van het nationaal emissiemodel voor ammoniak (NEMA) en gerapporteerd door Emissieregistratie. Het NEMA model berekent de Nederlandse ammoniak emissies vanaf de jaren »90. (Zie ook: http://edepot.wur.nl/5140) Het verschil tussen het NEMA-model en de emissies volgens het model van het PBL dat daarvoor werd gebruikt is toe te schrijven aan verschillende aannames over de emissies door bovengronds aanwenden van mest. (Zie ook: http://edepot.wur.nl/181197).
Het NEMA-model wordt sinds 2009 voortdurend verbeterd. Dit model wordt dan ook aangepast aan de beste kennis over de werkelijkheid. Dit kan inderdaad verhogingen, maar ook verlagingen van de ammoniakemissie van bepaalde bronnen in het model als gevolg hebben. Deze actualisatie wordt gedaan door de werkgroep NEMA, die onder de CDM valt. In de CDM hebben voor dit onderwerp experts zitting van verschillende organisaties en instituten, namelijk Wageningen Universiteit, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), PBL, Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en Emissieregistratie.
Bent u voornemens het gesprek aan te gaan met de verschillende onderzoekers en het Planbureau voor de Leefomgeving om te bezien of er consensus gevonden kan worden over het al dan niet bestaan van een sterke relatie tussen emissiearme bemesting en ammoniakuitstoot? Zo ja, op welke termijn zal dit gesprek plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe het voornemen van de beoogde voorzitter van de Europese Commissie om de regels voor luchtkwaliteit eenvoudiger te maken zich verhoudt tot het ammoniakbeleid?2 Voelt u zich gesterkt met zijn woorden om binnen Europa te pleiten voor het loslaten van het verband tussen emissiearme mest en de ammoniakuitstoot zolang dit nog niet bewezen is en wanneer dit verband op wetenschappelijke basis wordt ontkend?
De ammoniakmaatregelen in Nederland hebben oorspronkelijk als doel de Europees afgesproken Nationale Emissie Plafonds (NEC) niet te overschrijden. Ammoniakmaatregelen zijn ook belangrijk om natuurdoelen te kunnen halen. Het is bovendien van belang dat ook onze buurlanden effectief ammoniakbeleid voeren, zodat ook de bijdrage vanuit andere landen aan de stikstofdepositie wordt teruggebracht.
Er zijn geen Europese regels die verplichten mest emissiearm aan te wenden. Nederland is vrij in de keuze van maatregelen die nodig zijn om de ammoniakuitstoot in Nederland onder het NEC-plafond te laten blijven en natuurdoelen te kunnen halen. Hoe het maatregelenpakket er precies uitziet is dus nationaal beleid.
Deelt u de opvatting dat de meetmethodes waarop de overheid en de politiek haar opinie en besluiten baseert van onberispelijke aard moeten zijn of op zijn minst niet ter discussie moeten worden gesteld? Zo ja, hoe gaat u zich inzetten om duidelijkheid te scheppen ten aanzien van de relatie tussen emissiearme bemesting en stikstofuitstoot? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat zeker 10% van de grotere zwangerschapscomplicaties kan worden voorkomen als zwangere vrouwen niet meer roken |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Babysterfte nog steeds veel te hoog»?1
Ja.
Deelt u de analyse van hoogleraar Erwich dat zeker 10% van de grotere zwangerschapscomplicaties kan worden voorkomen als zwangere vrouwen niet meer roken? Zo ja, deelt u de mening dat meer moet worden gedaan om het percentage rokende zwangere vrouwen omlaag te brengen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met hoogleraar Erwich eens dat een gezonde levensstijl (zoals niet roken, niet drinken) een grotere kans geeft op een gezonde zwangerschap en een gezonde baby. Het percentage vrouwen dat gedurende de gehele zwangerschap rookte, is tussen 2001 en 2010 gehalveerd; in 2010 rookte 6,3% van de zwangere vrouwen (bron: RIVM Zorgbalans). Ondanks dit succes blijft stoppen met roken een belangrijk aandachtspunt, mede omdat er hierin tussen verschillende bevolkingsgroepen nog grote verschillen bestaan. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft onlangs alle verloskundige samenwerkingsverbanden (VSV) aangesproken op het (gebrek aan een eenduidig) beleid inzake het stoppen met roken. Alle VSV’s dienen voor 1 januari 2015 een VSV breed beleid te hebben opgesteld voor de stoppen met roken begeleiding van zwangere vrouwen.
Welke kosten zijn naar verwachting in totaal jaarlijks gemoeid met vermijdbare zwangerschapscomplicaties? Hoe verhouden deze kosten zich tot de inzet gericht op een gezonde zwangerschap vanuit het Nationaal Programma Preventie?
Het begrip vermijdbare zwangerschapscomplicaties omvat een zeer divers aantal aandoeningen van moeder en/of kind als gevolg van een breed scala invloeden. Hierdoor kan niet ingeschat worden hoe hoog de kosten zijn die jaarlijks met deze zwangerschapscomplicaties gemoeid zijn.
Vanuit het Nationaal Programma Preventie investeer ik in een gezonde zwangerschap specifiek bij vrouwen met een kinderwens in moeilijk bereikbare groepen door financiële ondersteuning van het project Healthy Pregnancy 4 All-II. Het gaat om €/p>
Welke maatregelen worden momenteel genomen om roken onder zwangere vrouwen te verminderen? Beoordeelt u de inspanningen van het Trimbos-instituut op het vlak van onderzoek en voorlichting als voldoende?
Het Trimbos Instituut speelt een belangrijke rol bij het ontwikkelen, implementeren en verspreiden van kennis en expertise om roken en alcohol tijdens de zwangerschap tegen te gaan.
Via het programma Rookvrij Opgroeien verzorgt het Trimbos-instituut «V-MIS trainingen» voor verloskundigen en gynaecologen over het begeleiden van de zwangere vrouwen bij het stoppen met roken. Ook worden JGZ-professionals en kraamverzorgenden getraind om het gesprek met ouders aan te gaan over het voorkomen van meeroken door kinderen. Jaarlijks worden alle derdejaars studenten van de Academie Verloskunde Maastricht en Verloskunde Academie Rotterdam kosteloos getraind met de V-MIS. Sinds 1 januari 2013 zijn er ruim 40 trainingen verzorgd aan meer dan 500 professionals. Zwangere vrouwen worden direct voorgelicht via de website Rokeninfo.nl, via de Roken Infolijn en via twee specifieke brochures.
Op terrein van alcohol is voor verloskundigen een leiddraad ontwikkeld hoe de verloskundige het onderwerp alcohol kan bespreken tijdens de consulten. De beroepsgroepen hebben hun achterban opgeroepen aan dit onderwerp duidelijk aandacht te besteden bij de begeleiding van (aanstaande) zwangeren. In opdracht van het Partnership Vroegsignalering Alcohol is ook een e-learning module voor verloskundigen (in opleiding) ontwikkeld, gericht op het verbeteren van vroegsignalering en het bespreekbaar maken van alcoholgebruik bij zwangere vrouwen door verloskundigen. De e-learning module is geaccrediteerd door de KNOV.
Mede naar aanleiding van de oproep van de Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft het Trimbos Instituut in samenwerking met onder meer de Koninklijke Nederlandse Organisatie voor Verloskundigen (KNOV), de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en het College Perinatale Zorg (CPZ) een handreiking opgesteld waarin handvatten voor het opzetten van beleid, praktische tools en best practices ten aanzien van roken en zwangerschap zijn beschreven. Deze handreiking wordt naar verwachting dit najaar in samenwerking met deze partijen verspreid onder alle verloskundige samenwerkingsverbanden.
Naast de activiteiten van het Trimbos is de toolkit «Zwanger worden» via het RIVM beschikbaar. Deze is bedoeld voor professionals en andere intermediairen die contact hebben met paren die nu of in de toekomst zwanger willen worden. De toolkit bevat onder meer voorlichtingsproducten. Vrouwen die zwanger willen worden kunnen ook informatie vinden op de site: www.strakszwangerworden.nl.
Gelet op het bovenstaande acht ik extra inzet vanuit Trimbos dan ook niet nodig.
Hoe groot is de invloed van welke andere ongezonde levensgewoonten op kleinere en grotere zwangerschapscomplicaties? Wat wordt concreet ondernomen om deze gewoonten onder zwangere vrouwen terug te dringen? Wat zijn bijvoorbeeld de vorderingen als het gaat om de implementatie van het zwangerschapslogo op alcoholische dranken? Vindt u de toenemende publiek-private samenwerking gericht op gezonde leefstijl van zwangere vrouwen afdoende?
Het Generation R onderzoek uit Rotterdam onderzoekt de invloed van allerlei factoren voor en tijdens de zwangerschap op de geboorte-uitkomst en op de groei en ontwikkeling van kinderen. Hierover komt steeds meer informatie beschikbaar. Omdat er sprake kan zijn van stapelingseffecten is het echter niet eenduidig vast te stellen hoe groot de invloed is van individuele aspecten van leefgewoonten. De resultaten van onderzoek naar medische en niet-medische oorzaken van zwangerschapscomplicaties leveren handvatten voor risicoselectie en hieruit volgende preventie op, bijvoorbeeld middels de Healthy Pregnancy 4 All aanpak.
Van alcohol is bekend dat het gedurende de gehele zwangerschap schade kan veroorzaken aan het ongeboren kind2. Zoals schade aan hersenen of andere organen van de baby, een te vroeg geboren baby, een te lichte baby (laag geboortegewicht) en de kans dat de baby het Foetal Alcohol Spectrum Disorder (FASD) krijgt. Deze risico’s hangen af van de hoeveelheid van alcoholconsumptie en wat er in het lichaam van het kind ontwikkeld wordt op het moment van deze consumptie. De overheid adviseert daarom om geen alcohol te drinken wanneer je zwanger wilt worden, zwanger bent of borstvoeding geeft.
Zie verder ook het antwoord op vraag 4.
Vrijwillige invoering van het logo op alcoholhoudende dranken door de alcoholsector is voorzien in 2016. De alcoholsector hanteert hiervoor deze nalevingspercentages: in sector bier 90%, sector wijn 70% en sector gedistilleerd 60%. De invoering geschiedt op basis van een pictogram naar Frans model. De alcoholsector heeft mij recent geïnformeerd dat zij goed op schema ligt om de in 2016 voorziene toepassingspercentages te realiseren.
Ten aanzien van uw vraag over publiek-private samenwerking gericht op een gezonde leefstijl van zwangere vrouwen verwijs ik u naar mijn eerdere antwoorden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1851) van 28 april dit jaar.
In hoeverre wordt risicogedrag van de zwangere vrouw (zoals roken, drinken of overgewicht) meegenomen in de risicoanalyse van verloskundigen in het besluit over een thuisbevalling dan wel een bevalling in het ziekenhuis?
De verloskundige en de zwangere maken gezamenlijk afspraken over de aanstaande geboorte. De zwangere brengt haar wensen en ideeën in en de verloskundige haar expertise. Alle factoren (en dus ook risicovol gedrag) worden meegenomen in de analyse en de keuze voor een thuisbevalling of een bevalling in het ziekenhuis.
In het kader van het project Healthy Pregnancy 4 All is een risico-selectie instrument ontwikkeld dat verloskundigen ondersteunt bij het in beeld brengen van medische en niet-medische zwangerschapsrisico’s. Mede op basis hiervan kunnen zij zwangeren adviseren over de plaats waar de bevalling plaats kan vinden. Het instrument houdt ook rekening met leefstijlaspecten.
Bent u bereid op korte termijn het gesprek aan te gaan met zorgprofessionals en consultatiebureaus om te zoeken naar nieuwe mogelijkheden onnodige babysterfte verder terug te dringen en de hoognodige samenwerking te bevorderen? Zo nee, waarom niet? Geven de aangehaalde uitspraken voldoende aanleiding met producenten te overleggen of leefstijlwaarschuwingen ook kunnen worden opgenomen op bijsluiters van bijvoorbeeld de anticonceptiepil en zwangerschapstest? Zo nee, waarom niet?
Recent heeft de IGZ onderzoek gedaan naar de geboortezorg in Nederland. Hierbij is aandacht besteed aan de samenwerking tussen zorgprofessionals en consultatiebureaus. Op 17 juni jl. heb ik u het desbetreffende rapport en mijn standpunt hierop toegezonden (Kamerstuk 32 279, nr. 63). Het rapport bevat maatregelen voor alle betrokkenen in de geboortezorg. De inspectie houdt opvolging van deze maatregelen in de gaten. Ik zie momenteel dan ook geen aanleiding voor een gesprek met zorgprofessionals en consultatiebureaus.
Ten aanzien van de waarschuwingen op bijsluiters en op de verpakking van anticonceptiemiddelen en zwangerschapstesten heb ik in antwoord op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1851) reeds aangegeven dat ik hier vooralsnog weinig mogelijkheden toe zie. De Apothekersorganisatie KNMP (Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie) en Nefarma (de brancheorganisatie van farmaceutische bedrijven) die ik destijds heb gevraagd om vrijwillige opname, hebben aangegeven dat zij het belang van aandacht voor de risico’s van alcohol en tabak onderschrijven, maar dat zij geen meerwaarde zien in het opnemen van waarschuwingen hiervoor in de bijsluiter en/of verpakking van het middel. Niet alleen biedt de strikte Europese regelgeving hieromtrent geen ruimte, deze schrijft immers zeer limitatief voor wat er wel en niet in de bijsluiter en/of op de verpakking mag worden vermeld. Ook zien de organisaties geen speciale rol voor zichzelf in het waarschuwen via geneesmiddelen-(verpakking) voor de gevaren van de consumptie van alcohol en tabak.
De voorgenomen fusie van ANP en Novum |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Persbureau ANP neemt concurrent over»?1
Ja.
Bent u van mening dat deze overname het gevaar van een marktverstorende werking in zich heeft, in de vorm van monopoliewerking als gevolg van de geringe hoeveelheid onafhankelijke persbureau’s?
Het is niet aan mij om een oordeel te geven in individuele zaken. In het algemeen is het mogelijk dat een fusie of overname op een bepaalde markt een marktverstorende werking heeft. Of dat daadwerkelijk het geval zal zijn, hangt af van de specifieke omstandigheden van het geval. De fusie tussen het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP) en Novum Nieuws is volgens de directeur van het ANP, de heer Van Nispen, noodzakelijk om het voortbestaan van Novum Nieuws te garanderen. Volgens hem zal Novum Nieuws vanaf 1 januari 2015 als «onafhankelijke entiteit» verder gaan, in nauwe samenwerking met het ANP. Die samenwerking moet de komende maanden verder worden uitgewerkt. Het is de bedoeling van de fuserende partijen dat het twee losse bedrijven blijven met een eigen redactie, directie en verkoopapparaat.
Herinnert u zich de uitspraak van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in 2011 inzake het voornemen van uitgever Wegener om BN/De Stem en PZC samen te voegen?2 Hoe beziet u in het licht van die uitspraak de overname van Novum door het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP)?
Die uitspraak is mij bekend. Het betrof een uitspraak in het kader van het concentratietoezicht van de voorganger van de Autoriteit Consument en Markt (ACM), de Nederlandse Mededingingsautoriteit. Op grond van de Mededingingswet dienen de betrokken ondernemingen een voorgenomen fusie of overname te melden bij de ACM als hun omzet in het voorgaande kalenderjaar bepaalde drempels overschreed: hun gezamenlijke omzet dient meer dan € 150 miljoen te hebben bedragen en ten minste twee van de betrokken ondernemingen dienen een omzet van meer dan € 30 miljoen te hebben behaald. Deze wettelijke omzetdrempels zorgen ervoor dat het concentratietoezicht van de ACM zich alleen uitstrekt tot fusies en overnames van substantiële omvang.
De voorgenomen overname van Novum Nieuws door het ANP is volgens de ACM niet gemeld. Deze behoeft naar alle waarschijnlijkheid ook niet te worden gemeld, aangezien de betrokken omzet de meldingsdrempels niet overschrijdt. Van een onderzoek door de ACM in het kader van het concentratietoezicht kan in dat geval geen sprake zijn. Dat betekent echter niet dat een eventuele marktverstorende werking die door de overname zou ontstaan, niet aangepakt zou kunnen worden door de ACM. De ACM kan op grond van de Mededingingswet optreden tegen kartelvorming of misbruik van een economische machtspositie. Als de ACM een overtreding vaststelt, kan zij bijvoorbeeld een boete opleggen, een toezeggingsbesluit nemen of een bindende aanwijzing geven.
Gaat u de ACM verzoeken onderzoek te laten doen naar de voorgenomen overname van Novum door het ANP? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Politie omzeilt regels met miljoenenorders: Dure apparatuur op dubieuze wijze besteld' |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht: «Politie omzeilt regels met miljoenenorders: Dure apparatuur op dubieuze wijze besteld»?1
Daar heb ik kennis van genomen.
Is het waar dat 10.000 walkietalkies en achthonderd mobilofoons in gebruik bij de politie zo versleten waren dat er acuut gevaar dreigde voor agenten? Zo ja, acht u in een dergelijke situatie een aanbestedingsprocedure conform de geldende regels te zeer tijdrovend?
Door een samenloop van omstandigheden is een nieuwe landelijke aanbesteding voor randapparatuur C2000 te laat op gang gekomen. Naar aanleiding van meldingen in het najaar van 2013 dat in een aantal eenheden knelpunten dreigden te ontstaan in het gebruik van C2000 randapparatuur is door de korpsleiding een inventarisatie uitgevoerd om de genoemde knelpunten en mogelijke oplossingen hiervoor in kaart te brengen. Uit die inventarisatie bleek dat een aantal portofoons en mobilofoons aan reguliere vervanging toe was, aangezien het einde van de financiële of technische levensduur was bereikt. Daarnaast is vastgesteld dat in een aantal eenheden met verouderde C2000 randapparatuur (ouder dan 8 jaar) werd gewerkt. Dit vormde een risico voor de veiligheid van medewerkers en continuïteit van de operatiën.
Er was dus een acute noodzaak om die eenheden van portofoons te voorzien terwijl dat niet meer onder de oude contracten kon. Om die reden is vooruitlopend op een nieuwe aanbesteding tot een aanschaf van 10.000 portofoons en 800 mobilofoons over gegaan. Dit kon door de tijdsdruk niet binnen de reguliere aanbestedingsregels. Bij de uitvoering van dit besluit heeft de politie zoveel mogelijk zorgvuldigheid betracht door meerdere aanbieders in de gelegenheid te stellen te offreren. Uiteindelijk zijn vier leveranciers overgebleven die drie verschillende merken portofoons leveren.
De aanbesteding voor de toekomstige verwerving van C2000 randapparatuur is inmiddels gepubliceerd.
De problematiek bij de brandweer in 2011 was een andere dan die waarmee de politie eind 2013 werd geconfronteerd.
Was u op de hoogte van de bedoelde orders voor communicatieapparatuur?
Ik ben op de hoogte gebracht van het feit dat uit operationele noodzaak de randapparatuur buiten de reguliere aanbestedingsregels moest worden aangeschaft. Daarbij ben ik tevens op hoofdlijnen geïnformeerd over de wijze waarop de politie hier uitvoering aan zou geven.
Het beeld dat de korpsleiding mij een onjuiste voorstelling van zaken geeft gegeven deel ik gezien het bovenstaande niet.
Was u op de hoogte van de procedure die is gevolgd bij de bedoelde orders voor communicatieapparatuur?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de gesignaleerde problemen met walkietalkies en mobilofoons dezelfde zijn die al in 2011 bij de brandweer werden geconstateerd? Zo ja, was de nationale politie op de hoogte van deze problemen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan naar uw mening het beeld zijn ontstaan dat de korpsleiding van de nationale politie aan u een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat uit de evaluatie blijkt dat het inkopen van alle voertuigen en het ombouwen ervan door de firma Pon concurrenten niet lijkt te hebben geschaad? Zo ja, hoe wordt dat beoordeeld?
De politie heeft het LAPV-contract op mijn verzoek geëvalueerd. Op deze evaluatie heb ik door de Auditdienst Rijk een audit laten uitvoeren.
In de evaluatie van het LAPV-contract 2010 is ten aanzien van de economische effecten de volgende passage opgenomen: «Voor bedrijven die in het verleden voertuigen leverden kunnen we naar aanleiding van de marktverkenning concluderen dat hun bestaansrecht niet in gevaar komt, omdat de voertuigen niet exclusief ontworpen zijn voor de politie en vanwege het Europees gezien relatief geringe inkoopvolume bij de politie. Dit geldt ook voor motoren. Voor de bedrijven die op- en inbouwwerkzaamheden uitvoerden en/of in dat kader onderdelen leverden, is de vraag moeilijker te beantwoorden. Vanuit de marktverkenning blijkt wel dat voor bedrijven die zich beperken tot de Nederlandse markt dat er naast de politie nog een aanzienlijk aantal alternatieve klanten zijn. Websites geven blijk van een breder assortiment dan alleen de onderdelen die bestemd zijn voor de politie. Op basis hiervan lijkt de conclusie op zijn plaats dat het bestaansrecht ook voor deze bedrijven niet in gevaar komt. Er lijkt geen aanleiding te bestaan om te denken dat in de toekomst geen of onvoldoende concurrerende aanbieders zullen zijn.»
De Auditdienst heeft bij deze conclusie geen opmerkingen geplaatst.
Welke contracten voor aanschaf van materieel ten behoeve van de nationale politie lopen op korte termijn af?
De politie stelt jaarlijks een aanbestedingskalender op waarin alle Europese aanbestedingen die dat jaar worden uitgevoerd zijn opgenomen. Dit betreft aanbestedingen voor nieuwe producten of diensten en aanbestedingen als gevolg van aflopende contracten. De kalender wordt na brede consultatie binnen de organisatie opgesteld en door de korpsleiding vastgesteld. In 2014 wordt een 70-tal aanbestedingen die boven de Europese aanbestedingsgrens liggen uitgevoerd. Indien uw Kamer dat wenst zal ik u hierover uitgebreider informeren.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de aanschaf van materieel geschiedt conform de daarvoor geldende regels, gelet op uw verantwoordelijkheid voor het beheer van de nationale politie?
Door de vorming van de Nationale politie is de politie één van de grootste aanbestedende diensten van Nederland geworden. De inkoop van de politie wordt nu landelijk georganiseerd en veel producten worden landelijk ingekocht. Dat maakt de positie van kleinere leveranciers extra kwetsbaar. Naleving van aanbestedingsregels is dan extra van belang.
Ik ben mij terdege bewust van kwetsbaarheden in de inkoop van de politie. Bij diverse contracten is in het verleden niet rechtmatig ingekocht. Ik betreur dit. Ik heb uw Kamer hierover ook geïnformeerd via het jaarverslag nationale politie. Alle niet rechtmatige contracten zijn geïnventariseerd en worden zo spoedig mogelijk opnieuw aanbesteed.
Voor het overige wijs ik u op mijn brief van 19 september 2014, met als onderwerp Aanbesteding Politievoertuigen.
Afspraken tussen supermarkten over het weren van effectieve controlesystemen handhaving alcoholleeftijd |
|
Joël Voordewind (CU), Hanke Bruins Slot (CDA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u de uitzending van Argos over afspraken tussen supermarkten over het weren van effectieve controlesystemen voor de handhaving van de leeftijdsgrens voor alcoholverkoop?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het rapport HBSC 2013, Gezondheid, welzijn en opvoeding van jongeren in Nederland, waarin onder andere onderzoek is gedaan naar alcoholgebruik onder jongeren?2
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat supermarkten afspreken controlesystemen te weren, die mogelijk zouden kunnen bijdragen aan een effectieve handhaving van de op supermarkten rustende wettelijke plicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben, zoals eerder aangegeven, een voorstander van methoden en systemen die bijdragen aan hogere naleving door verstrekkers. Het is echter uiteindelijk aan de supermarkten zelf om te bepalen welke aanpak ze willen hanteren en hierbij spelen naast effectiviteit ook andere factoren een rol.
Klopt het dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) de voorlopige conclusie heeft getrokken dat supermarkten als Albert Heijn en Jumbo onderling hebben afgesproken een systeem dat bewezen effectief op leeftijd controleert buiten de deur te houden? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, wat was dan wel de voorlopige conclusie van de ACM?
De ACM heeft mij geïnformeerd dat de signalen over mogelijk verboden afspraken voor hen aanleiding zijn geweest om in gesprek te gaan met het CBL. Op 6 oktober jl. heeft het CBL haar standpunt over leeftijdscontrolesystemen via een persbericht nader toegelicht. De ACM heeft het dossier echter nog niet gesloten. Over een eventuele afrondingsdatum is mij niets bekend.
Klopt het dat supermarkten vasthouden aan hun eigen leeftijdscontroles bij de verkoop van alcohol en tabak, terwijl daarvan gebleken is dat die onvoldoende effectief zijn? Zo ja, wat vindt u daarvan?
De norm is geen alcohol onder de 18 en het bestendigen van deze norm is in eerste instantie uiteraard van belang voor ouders en jongeren. Verstrekkers hebben hierbij echter ook een belangrijke rol, namelijk de wettelijke plicht geen alcohol te verstrekken aan minderjarigen. Ik ben daarbij terughoudend in het afdwingen van systemen en methodes die hiertoe moeten leiden. Het is aan de branche en de markt om ondernemend te zijn en te zorgen voor hogere nalevingcijfers. Ik heb om de markt hierin van dienst te zijn, verkennend onderzoek laten doen naar leeftijdsverfificatiehulpmiddelen en -systemen. Daartoe heb ik vlak voor de zomer enkele rapporten aan uw Kamer gestuurd. Bovendien blijf ik de naleving door verstrekkers monitoren. Indien supermarkten zich niet aan de wet houden en toch alcohol verstrekken aan minderjarigen is het aan de gemeenten om hierop te handhaven.
Wanneer verwacht u dat het onderzoek van de ACM naar mogelijke strijdigheid met de Mededingingswet van afspraken tussen supermarkten over het weren van bepaalde controlesystemen volledig is afgerond?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat u c.q. uw ministerie op de hoogte was van afspraken tussen supermarkten over het in de uitzending genoemde controlesysteem? Zo ja, sinds wanneer was u daarvan op de hoogte? Wat heeft u sindsdien ondernomen om een einde te maken aan deze situatie?
In de afgelopen twee jaar heeft de directeur van Ageviewer via e-mail en gesprekken aangegeven «hindermacht» en «weerstand» vanuit de supermarktbranche te ervaren ten aanzien van de implementatie van zijn systeem. Sinds het begin van dit jaar wordt van zijn kant en van de kant van een andere bij dit systeem betrokkene, aangegeven dat er sprake zou zijn van verboden afspraken. Vanuit het ministerie is naar aanleiding hiervan contact gezocht met de ACM, waarbij door de ACM destijds is aangegeven dat zij de ontwikkelingen met interesse volgden. Het ministerie is niet bekend met ongeoorloofde afspraken tussen supermarkten.
Welke afspraken zijn sinds 2000 met de branche gemaakt over verbetering van de naleving van de alcoholleeftijd, en hoe zijn die nagekomen?
Er heeft sinds 2000 geregeld contact plaatsgevonden met de branche en hierbij is gesproken over de naleving van de alcoholleeftijd, bijvoorbeeld in het Directeuren Overleg Alcohol (DOA). Hier is met supermarkten afgesproken dat ze zich inzetten voor de naleving van de leeftijdsgrenzen. Hieruit volgde o.a. dat de branche zelf drie keer per jaar, ten behoeve van hun eigen benchmark, nalevingsonderzoeken uitvoert. Tot 2014 hebben zowel producenten als de verstrekkers gebruik gemaakt van het logo geen 16 geen druppel. Bij de start van de NIX18 campagne is de uiting geüniformeerd. Het NIX logo is bij de supermarktschappen en de kassa’s zichtbaar. Good practices die leiden tot hogere naleving worden door de branche actief uitgewisseld.
De nalevingcijfers vertonen de laatste jaren vooruitgang maar u weet dat ik over de laatste gemiddelde nalevingcijfers nog niet tevreden ben.
Hoe is de recente pilot van het Directeuren Overleg Alcohol «verbetering naleving leeftijdsgrenzen Drank- en Horecawet» verlopen? Heeft deze pilot een betere naleving opgeleverd? Bent u bereid gegevens over deze pilot met de Kamer te delen?
De pilot heeft niet geleid tot betere naleving en de resultaten waren teleurstellend. Ik zal uw verzoek tot toezending van de definitieve rapportage neerleggen bij de partijen in het DOA en kom hier op terug.
Op welke wijze wilt u supermarkten bewegen om gebruik te maken van bestaande of nieuwe sluitende systemen om de alcoholleeftijd te handhaven?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat de handhaving van de alcoholleeftijd blijft steken rond de 50%?
Een gemiddelde naleving van 50% door verstrekkers is mijn inziens onvoldoende, dit moet omhoog.
Wat vindt u van de conclusies over alcoholgebruik onder jongeren uit het rapport HBSC 2013? Welke conclusies trekt u daaruit over de noodzaak van handhaving van de alcoholleeftijd?
De meeste recente uitkomsten van de HBSC studie (HBSC: Health Behavior of School Children) laten goede resultaten zien onder middelbare scholieren in het voortgezet onderwijs en hun ouders. De onderzoekers spreken van een ware cultuuromslag. Met name onder de jongste leeftijdsgroepen (12, 13, 14 jaar) is de daling van alcoholgebruik de afgelopen twee jaar groot. En juist in die jongste groepen is de kwetsbaarheid voor middelengebruik het grootst.
Dit onderzoek werd uitgevoerd in een periode dat de leeftijdsgrens nog 16 was.
Onder de groep 16-jarigen neemt het percentage drinkers volgens de onderzoekers ook af. Maar áls ze drinken, drinken ze nog steeds gemiddeld veel.
Met de verhoging van de leeftijdsgrens en mijn inspanningen op het gebied van preventie heb ik goede hoop dat we in volgende onderzoeken zien dat ook de 16- en 17 jarigen minder gaan drinken.
Mooie onderzoeksresultaten betreffen ook de rol van de ouders. Zij steunen in overgrote meerderheid de verhoging van de leeftijdsgrenzen alcohol en tabak van 16 naar 18 jaar. Zij zijn ook strenger geworden en stellen duidelijker grenzen aan hun kinderen als het om roken en drinken gaat. Dat doen ze ook met meer zelfvertrouwen en met meer effect.
Naleving en handhaving zijn en blijven net als preventie en voorlichting onverminderd belangrijk om de nieuwe norm van niet drinken onder de 18 te versterken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg Alcoholbeleid op 9 oktober a.s.?
Ja.
De afspraken tussen het voorgezet onderwijs en het basisonderwijs over verkapte toelatingstoetsen |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het protocol «Waterlandse overstap», waarbij het voorgezet onderwijs de intelligentietoets bekostigt van regionale basisscholen die deze toets gebruiken voor het bepalen van het schooladvies?1
Ja.
Wat is uw mening over de bekostiging van een intelligentietoets door het voorgezet onderwijs waarbij deze wordt afgenomen in het basisonderwijs om te gebruiken bij het schooladvies?
Er bestaat geen blauwdruk voor de overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs. Ook binnen de per 1 augustus jl. gewijzigde wet- en regelgeving2 is er de nodige ruimte voor scholen om op lokaal en regionaal niveau hierover (maatwerk)afspraken te maken. Dit helpt basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs om deze, soms ingewikkelde, overgang in goede banen te leiden. Het staat basisscholen vrij om bijvoorbeeld in de vorm van een protocol met het voortgezet onderwijs afspraken te maken over de manier waarop zij tot een weloverwogen schooladvies komen. Dit geldt ook voor de eventuele toetsgegevens die daarbij worden gebruikt. Dergelijke afspraken dragen bij aan een inhoudsrijke en «warme overdracht» van de leerlingen. Het mag echter niet zo zijn dat het voortgezet onderwijs hierover eenzijdig verplichtingen oplegt of eisen stelt aan het primair onderwijs. Het is de verantwoordelijkheid van de basisschool zelf om tot een kwalitatief goed schooladvies te komen en te besluiten welke gegevens hierbij worden gebruikt. De gegevens verkregen uit een intelligentietoets kunnen daarvan onderdeel uitmaken. Overigens baseert een basisschool het advies doorgaans op veel meer gegevens zoals het oordeel van de leerkracht over de houding, motivatie en zelfstandigheid van de leerling en de meerjarige resultaten op leerlingvolgtoetsen. Verder heb ik begrepen dat bij de «Waterlandse overstap» de intelligentietoets niet alleen door het voortgezet onderwijs wordt bekostigd, maar door het primair en voortgezet onderwijs samen.
Deelt u de mening dat dit een verkapte manier is om basisschoolkinderen eerder in het schooljaar, in weerwil van de wet over de centrale eindtoets, te toetsen door middel van een intelligentietoets gericht op het schooladvies? Zo neen, waarom zou dit wel in lijn zijn met de wet? Zo ja, wat gaat u eraan doen om het te voorkomen?
Zoals in het vorige antwoord is aangegeven, is het protocol de «Waterlandse overstap» niet in strijd met de onlangs gewijzigde wet- en regelgeving. Wat niet is toegestaan is dat de toetsgegevens die worden gebruikt om te komen tot een weloverwogen schooladvies, door het voortgezet onderwijs worden aangegrepen als grond voor de toelatingsbeslissing. Dit is immers in strijd met de wettelijke regeling waarbij het schooladvies, en niet één of meer daaraan ten grondslag liggende gegevens, leidend is voor de plaatsing in het voortgezet onderwijs.
Deelt u de mening dat het schooladvies gebaseerd moet worden op het oordeel van de leraar en dat de centrale eindtoets een objectieve second opinion vormt? Hoe kan in het vervolg worden voorkomen dat het voorgezet onderwijs het basisonderwijs misbruikt om op de beschreven wijze een verkapte toelatingstoets af te nemen?
Ja, ik deel die mening. De basisschool en de leraar gaan over hun eigen schooladvies. Daarbij kunnen op vrijwillige basis met het voortgezet onderwijs afspraken worden gemaakt over de inzichten en gegevens die hierbij worden gebruikt. De afspraken in het protocol «Waterlandse overstap» komen niet neer op een verkapte toelatingstoets. Het schooladvies is en blijft leidend voor de toelating tot het voortgezet onderwijs. Wel kan het leidende karakter van het schooladvies explicieter in dit protocol tot uiting komen.
Zijn er bij u meer schoolverbanden in het land bekend die afspraken aan het maken zijn over verkapte toelatingstoetsen?
Zoals gezegd gaat het bij «Waterlandse overstap» niet om een verkapte toelatingstoets. Ik ben momenteel niet bekend met lokale of regionale afspraken die daar wel op neerkomen.
Wat gaat u in het geval van het protocol «Waterlandse overstap» doen? Hoe bent u van plan om in te grijpen bij scholen waarbij een verkapte toelatingstoets wordt gebruikt om te selecteren voor het voorgezet onderwijs?
Ik heb contact gehad met het samenwerkingsverband VO/SVO Waterland over de «Waterlandse overstap». Men is er goed op de hoogte van de veranderde wet- en regelgeving en zal dit gebruiken in de verdere ontwikkeling van het protocol. Het schooladvies was in dit protocol al leidend en zal dat blijven. Daarnaast zal er worden gemonitord of het schooladvies van leerlingen overeenkomt met het niveau waarop leerlingen worden toegelaten tot het voorgezet onderwijs. Op deze manier krijgen alle partijen inzicht in de mate waarin de wet- en regelgeving wordt opgevolgd en kunnen scholen voor voortgezet onderwijs hier waar nodig op worden aangesproken. Ik heb wel geconstateerd dat het protocol op 2 punten aanvulling behoeft. Het leidende karakter van het schooladvies kan duidelijker worden benadrukt evenals de rol van de eindtoets als second opinion door middel van het heroverwegen van het schooladvies. Mij is toegezegd dat het protocol op deze punten wordt aangepast.
Als mij signalen bereiken over situaties waarbij er daadwerkelijk sprake is van verkapte toelatingstoetsen, dan zal ik daar actie op ondernemen, aangezien dit in strijd is met de wet- en regelgeving.
De gevolgen van de stroomlijning van de toelatingsprocedures |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat sinds 1 april 2014 bij een aanvraag voor asiel of voor een reguliere verblijfsvergunning op humanitaire gronden, de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ongevraagd en op eigen initiatief alle mogelijke humanitaire gronden meetoetst, ook al waren die (nog) niet aan de orde en zijn die niet door de aanvrager genoemd?
Klopt het dat als de vreemdeling later alsnog een verblijfsvergunning vraagt met een verblijfsdoel dat eerder ongevraagd is getoetst, de latere aanvraag altijd wordt aangemerkt als een opvolgende aanvraag?
Klopt het dat dit ook het geval is als ten tijde van de eerste aanvraag de reden voor het latere verblijf nog niet bestond, zoals in geval van een ziekte die is ontstaan of ontdekt na de eerste procedure, waarvoor medische behandeling noodzakelijk was, of een situatie van uitbuiting of mensenhandel die pas heeft plaatsgevonden na de eerste procedure?
Klopt het dat volgens de nieuwe normen van gefinancierde rechtsbijstand, de opvolgende aanvraag in een geval als genoemd in vraag 3, de vergoeding van rechtsbijstand bij een afwijzing is beperkt tot 2 punten (circa 210 euro)? Zo ja, erkent u dat dit een grote drempel kan opwerpen voor de vreemdeling om een advocaat te vinden?
Bij afwijzing van een vervolgaanvraag asiel is de vergoeding inderdaad beperkt tot 2 punten. De bedoeling van deze maatregel is om het stapelen van nodeloze procedures tegen te gaan. Indien de aanvraag zinloos is, zal de advocaat de cliënt adviseren geen aanvraag in te dienen. Bij de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel ontvangt de advocaat de volledige vergoeding als de vreemdeling in het gelijk wordt gesteld. In geval van een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier ontvangt de rechtsbijstandverlener al geruime tijd op grond van artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria geen toevoeging.
Aangezien in asielzaken de coördinatie door de raad voor rechtsbijstand wordt gedaan, komt het in de praktijk niet voor dat een asielzoeker geen advocaat zal kunnen vinden.
Op welke wijze heeft u onderzocht of er voldoende gekwalificeerde advocaten zullen zijn die in deze procedures rechtsbijstand zullen kunnen verlenen? Heeft u daarbij onderzocht hoeveel uren advocaten gemiddeld besteden aan de bezwaar- en beroepsprocedure?
De maatregel is voordat hij in werking trad getoetst in een zogenaamde «ex ante uitvoeringstoets». Noch uit deze ex ante uitvoeringstoets, noch uit contacten met de raad voor rechtsbijstand is gebleken dat er onvoldoende gekwalificeerde advocaten zijn om rechtsbijstand te verlenen aan vreemdelingen, ook als zij een tweede of volgende aanvraagprocedure starten. Meer in het algemeen is het aantal rechtsbijstandverleners dat op toevoegbasis werkt wederom gestegen in 2013.1 Ook in 2014 is door de raad voor rechtsbijstand geen daling waargenomen van het aantal advocaten dat deelneemt aan het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand.
De gemiddelde uurbesteding van de advocaat is in het kader van dit programma niet nader onderzocht, maar is gebaseerd op het huidige puntensysteem in het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. Doel van het programma was immers het stapelen van procedures tegen te gaan, hetgeen een lagere vergoeding rechtvaardigt. Aan de rechtsbijstandverlener wordt in beginsel voor de behandeling van een tweede of volgende asielaanvraag een vergoeding toegekend gebaseerd op 7 punten. Voor de behandeling in beroep ontvangt de advocaat 8 punten en in hoger beroep 5 punten.
Artikel 13 van het Europeees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden vereist toegang tot een effectief rechtsmiddel; bent u van mening dat in dit soort zaken bijstand door een advocaat in de bezwaar- en beroepsfase noodzakelijk is om van een effectief rechtsmiddel te kunnen spreken?
De toegang tot een effectief rechtsmiddel dient onder het EVRM gewaarborgd te zijn. Het EHRM overweegt in zijn jurisprudentie dat het recht op een effectief rechtsmiddel niet inhoudt dat artikel 13 van het EVRM een recht op gratis rechtsbijstand garandeert. De ingevoerde gedifferentieerde vergoedingensystematiek voor de rechtsbijstandverlener biedt nog steeds gratis rechtsbijstand aan vreemdelingen die opvolgende (asiel)procedures starten.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat niet meer ambtshalve allerlei reguliere verblijfsgronden worden meegetoetst als daarop geen beroep is gedaan of als de situatie van de vreemdeling daartoe geen aanleiding geeft? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Het ambtshalve meetoetsen van humanitair- reguliere aanvragen vormt de kern van het Programma Stroomlijning Toelatingsprocedures (PST) waar uw Kamer in meerdere brieven en debatten over is geïnformeerd2 en waarmee uw Kamer heeft ingestemd. PST is gefaseerd ingevoerd, waarbij de laatste maatregelen op 1 april 2014 in werking zijn getreden. De centrale doelstelling van PST was om vreemdelingen snel duidelijkheid te geven en het stapelen van procedures tegen te gaan. Dit wordt bewerkstelligd door snelle en volledige dossieropbouw in de eerste procedure, waardoor bij eventuele tweede en volgende procedures zeer snel beslist kan worden. Het ambtshalve meetoetsen van humanitair-reguliere gronden vormt hier een essentieel onderdeel van.
Extra maatregelen tegen autodiefstal |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Fouten in wetgeving maakt het makkelijk voor autodieven»?1
Ja.
Klopt het dat er een enorme toename is in het aantal autodiefstallen? Zo ja, kunt u die toename toelichten, aangeven hoe groot de schadepost is en aangeven hoe prominent de rol van Nederland is in de handel in gestolen auto’s?
Nee, dat klopt niet. Het aantal autodiefstallen is het afgelopen halfjaar lager dan in het eerste halfjaar van 2013. Ondanks dat er sprake is van een afname van het aantal autodiefstallen neemt het financiële verlies door deze diefstallen niet af. Dit komt omdat criminelen vooral meer jongere auto’s meenamen.
Kunt u aangeven welke prioriteit de aanpak van autodiefstal heeft ten opzichte van andere vormen van criminaliteit?
Voertuigcriminaliteit is niet een zogenoemde landelijke prioriteit, maar heeft vanzelfsprekend de aandacht van de politie, net als andere veelvoorkomende criminaliteit. Het beleid binnen de politie is er op gericht om de deskundigheid voor zowel de tactische recherche als de forensische opsporing te borgen.
Kunt u aangeven in welke mate de (online) verkoop van diefstalapparatuur zoals sleuteldupliceerders en specialistische inbraakelektronica wordt tegengegaan?
Dergelijke apparatuur wordt niet speciaal ontworpen voor criminele doeleinden maar wordt in sommige gevallen wel als zodanig gebruikt. Deze apparatuur is vrij verkrijgbaar. Het onderscheid tussen geoorloofd en ongeoorloofd gebruik en tussen wel of niet «vakmens uit de autobranche» is op voorhand niet goed te maken. Een verkoopverbod is erg lastig als niet kan worden aangetoond dat er geen enkel ander nut is voor dit soort systemen dan het uitoefenen van criminele activiteiten. Een dergelijke maatregel moet gerechtvaardigd zijn uit een bepaald dwingend belang, maar ook geschikt zijn voor het beoogde doel en proportioneel zijn. Dat voorzie ik ten aanzien van sleuteldupliceerders thans niet.
Hoe staat u tegenover het expliciet strafbaar stellen van verkoop en/of bezit van elektronische inbraakapparatuur en sleuteldupliceerders, waarbij een uitzondering wordt gemaakt voor vakmensen uit de autobranche en handhaving? Deelt u de mening dat zo’n maatregel kan bijdragen aan het verminderen van het aantal autodiefstallen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat u tegenover het opheffen van de privacybescherming van de autogegevens vanaf het moment dat een auto is gestolen?
Het signaleren van gestolen auto’s met ANPR-camera’s van de politie is op dit moment al toegestaan, en dat gebeurt ook. Kentekens van gestolen auto’s worden op een referentielijst gezet, en de ANPR-camera’s scannen automatisch of een kenteken wordt gesignaleerd dat op een dergelijke lijst staat. Dat is een zogenoemde «hit» en de betreffende gegevens komen direct beschikbaar voor de opsporing. Hits mogen, indien verzameld in het kader van een lopend onderzoek, gedurende de looptijd van dat onderzoek worden bewaard. Het beeld dat wordt geschetst in het artikel is op dit punt dus onjuist.
Voor deze vorm van signalering is vereist dat het voertuig als gestolen op de lijst staat op het moment van passeren van de camera. Kentekens die langs een ANPR-camera gaan en die niet voorkomen op een referentielijst, worden gezien als een «no-hit». Gegevens over no-hits mogen op dit moment niet worden bewaard voor de opsporing. Er ligt nu (Kamerstukken 33 542) een wetsvoorstel in de Tweede Kamer, dat ertoe strekt dat alle gesignaleerde passagegegevens, dus hits en no-hits, 28 dagen bewaard mogen worden. Dit wetsvoorstel beoogt het mogelijk te maken om bijvoorbeeld bij autodiefstal gedurende maximaal 28 dagen terug te kijken in de passagegegevens. Daarmee kun je, anders dan nu mogelijk is, zien of de gestolen auto tussen het moment van de diefstal en het plaatsen op de referentielijst, ergens gesignaleerd is.
Overigens zijn de bezwaren die zijn geuit tegen het gebruik van ANPR, waar in het artikel naar wordt verwezen, overwegend gericht tegen het bewaren van de no-hits, en niet van de hits.
Ziet u naast de in het artikel genoemde maatregelen nog andere mogelijkheden om autodiefstal en -handel tegen te gaan? Zo ja, welke?
In de Stichting Aanpak Voertuigcriminaliteit (AVc), geven partijen (Verbond van Verzekeraars, RAI, BOVAG, TLN en ARN) en publieke partijen (politie, OM, Dienst Wegverkeer) aansturing aan een constructief meerjarenprogramma voor de aanpak van voertuigcriminaliteit. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie ondersteunt het AVc financieel en de politie detacheert medewerkers.
Deelt u de zienswijze dat hier een overeenkomst bestaat met de al eerder aangekaarte (online) verkoop van opvoermateriaal voor brommers en scooters, waarvan u heeft aangegeven het te willen bestrijden? Kunt u aangeven hoe het daarmee staat?
Ik heb laten onderzoeken of een (nationaal) verkoopverbod voor opvoersets mogelijk is. Aangezien opvoersets ook kunnen worden gebruikt voor voertuigen waarmee niet op de openbare weg wordt gereden is het moeilijk, zo niet ondoenlijk, om een verbod zodanig vorm te geven dat dit niet in strijd is met het Europees recht. Het Hof van Justitie van de EU heeft bij arrest van 18 november 2010 (zaak C-142/09) bepaald dat het algemene verbod in België «op de verkoop of het gebruik van uitrustingen waarmee het vermogen en/of de snelheid van bromfietsen [...] kan worden verhoogd» te ver ging. Het lijkt dus onmogelijk om sleuteldupliceerders of opvoersetjes echt te verbieden, aangezien die instrumenten niet alleen voor illegale, maar ook voor legale doeleinden te gebruiken zijn.
Dat neemt niet weg dat ik graag met de branche en samenwerkingspartners in gesprek ga om te verkennen welke andere mogelijkheden er zijn om dit probleem aan te pakken.
Euthanasie bij Belgische tbs'ers |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Belgische tbs'er mag euthanasie plegen omdat hij niet de juiste zorg krijgt»1 en «Inwilliging euthanasievraag tbs’er leidt tot meer verzoeken»?2
Ja.
Op welke wijze wijkt de manier waarop personen die in Nederland tbs in een longstay afdeling ondergaan af van de Belgische manier van omgang met dergelijke personen?
In Nederland behouden tbs-gestelden die op een longstay-afdeling verblijven perspectief op resocialisatie, ook als dat op korte termijn niet aan de orde is. Hiertoe wordt ieder drie jaar een herbeoordeling van de plaatsing uitgevoerd. Deze onafhankelijke toets vormt samen met de zorg in de longstay-tbs en de blijvende aandacht voor een mogelijke terugkeer naar de samenleving een belangrijke garantie om te voorkomen dat de longstay een per definitie onomkeerbaar en daarmee perspectiefloos traject wordt. Deze toets staat naast de tweejaarlijkse verlengingszitting, waarbij de rechter zich uitspreekt over de voortzetting van de tbs-maatregel. Daarnaast komen longstay-gestelden in aanmerking voor begeleid verlof, mits is vastgesteld dat zij een lage beveiligingsbehoefte hebben. Dit verlof heeft als doel de kwaliteit van leven te verhogen.
Weet u of er vanwege een daadwerkelijk gebrek aan een goede behandeling in een op tbs gelijkende setting er in België gedetineerden zijn die euthanasie boven detentie verkiezen? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat dat? Zo nee, wilt u via uw Belgische collega deze informatie verkrijgen en met de Kamer delen?
Naast de betreffende persoon ben ik niet bekend met andere Belgische gedetineerden die euthanasie boven detentie verkiezen. Ik zie geen aanleiding dergelijke gegevens op te vragen.
Deelt u de mening dat het binnen het Nederlands tbs-regime onwenselijk is dat tbs'ers door een daadwerkelijk gebrek aan adequate behandeling voor euthanasie zouden moeten kiezen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening. Humane tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel is een fundament van het Nederlandse tbs-stelsel, naast kernbegrippen als maatschappelijke veiligheid en resocialisatie.
Zijn u in Nederland gevallen bekend van gedetineerden of tbs'ers die vanwege een ondraaglijk lijden dat voortkomt uit de wijze waarop zij gedetineerd zijn of behandeld worden, euthanasie wensen? Zo ja, is er op dergelijke gronden al euthanasie verleend en in hoeveel gevallen?
Nee, er zijn mij geen personen bekend die op dergelijke gronden een euthanasieprocedure zijn gestart.
Zijn er vanuit Nederland juridische barrières om Belgische tbs'ers in Nederland in een tbs-kliniek op te nemen? Zo ja, waaruit bestaan die barrières? Waarin verschilt het opnemen van Belgische gevangenen in Nederlandse gevangenissen in juridische zin van het opnemen van Belgische tbs'ers in Nederlandse instellingen?
Een behandeling in Nederland van Belgische geïnterneerden kan alleen met een daaraan ten grondslag liggend verdrag. Het verdrag dat het mogelijk maakt om Belgische veroordeelden in Nederland te detineren, voorziet hier niet in. Dit verdrag sluit zedendelinquenten, geweldplegers en geïnterneerden juist uit van overplaatsing naar Nederland. Andere juridische knelpunten doen zich voor rondom de resocialisatie en de mogelijkheid van het praktiseren van verlof in Nederland. Het Nederlandse verlofstelsel, zoals vastgelegd in beleid, wet- en regelgeving met betrekking tot de tbs-maatregel, voorziet in een uitgebalanceerd stelsel van checks and balances om de veiligheid tijdens het verlof en de resocialisatie te garanderen.
Is er vanuit de Belgische autoriteiten ooit een verzoek tot overname van een Belgische tbs'er gedaan of is daar op een andere wijze contact over geweest? Zo ja, wat was de aard van dat verzoek of contact en wat de Nederlandse reactie daarop?
Door de Belgische autoriteiten is geen verzoek gedaan tot overplaatsing van de betreffende gedetineerde naar Nederland. Wel heb ik met mijn ambtgenoot hierover kort overleg gevoerd.
Acht u het vanuit humanitair oogpunt gepast om daar zelf, desnoods informeel, contact met uw Belgische collega over op te nemen? Zo ja, gaat u dat dan ook doen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In samenwerking met Nederlandse deskundigen werkt België momenteel aan een uitbreiding van hun forensisch psychiatrische capaciteit. Mijn Belgische collega is dus bekend met het Nederlandse tbs-systeem en de beschikbare expertise hier te lande. Vanuit de Belgische autoriteiten is geen verzoek gedaan tot uitbreiding van de samenwerking, bijvoorbeeld in de casus van de betreffende geïnterneerde.
Acht u het wenselijk om in Europees verband, bijvoorbeeld in het kader van een JBZ-raad, te peilen in hoeverre er problemen bestaan met het behandelen van tbs'ers in de lidstaten en in hoeverre daar in het kader van Europese justitiële samenwerking verbetering kan worden aangebracht? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie geen reden om in EU-verband de behandeling van tbs-gestelden aan de orde te stellen. De lidstaten kiezen zelf de wijze waarop zij hun strafrecht en sanctiestelsel vormgeven, inclusief de behandeling van forensisch psychiatrische patiënten. De stelselverantwoordelijkheid ligt in handen van België en haar Ministerie van Justitie. Nederland kan geen verantwoordelijkheid nemen voor uitvoeringsproblemen van in dit geval de Belgische interneringsmaatregel. De lidstaten worden periodiek en eventueel ook ad hoc bezocht door het Europees Comité inzake de voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen (CPT) dat de voorzieningen voor o.a. forensische patiënten beoordeelt en daarover aanbevelingen doet als er tekortkomingen zijn geconstateerd. Bij het doorvoeren van verbeteringen kunnen de lidstaten uiteraard de expertise van andere lidstaten of organisaties inroepen.
Het interview met Martin Christie (Bettercoal) waarin hij pleit voor een behoedzame kolendialoog met Colombia |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Martin Christie (Bettercoal) pleit voor behoedzame kolendialoog met Colombia. «Niet met opgeheven vinger zwaaien»?1
Ja.
Kunt u de Kamer informeren over de eerste assessments van kolenmijnen in Colombia, die op dit moment plaatsvinden bij onder meer één van de mijnen van Drummond? Wie voert de audits uit? Zijn deze audits volgens u voldoende onafhankelijk en diepgravend opgezet?
Voor invulling en versterking van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid in de steenkoolketen hebben internationaal opererende energieproducenten begin 2012 het initiatief Bettercoal opgericht. Eind augustus heeft Bettercoal zijn eerste site-assessment afgerond. Deze vond plaats bij Drummond, in de mijnen Pribbenow en El Descanso in het gebied Cesar. De audit werd uitgevoerd door het bedrijf ERM Certification and Verification Services. Volgens Bettercoal besteedden vier onderzoekers van dit bureau vijf dagen in het veld met het spreken van managementleden, uitvoerders, contractanten en verschillende stakeholders als: lokale bevolkingsgroepen, burgemeesters, NGO’s, lokale autoriteiten en lokale priesters.
Bettercoal audits kunnen door verschillende organisaties worden uitgevoerd. Op dit moment heeft Bettercoal negen organisaties geselecteerd: Achilles Ltd, Ernst & Young, ECSI, LLC, ERM Certification and Verification Services Limited, Golder Associates, Green Horizons Environmental Consultants Limited, Resource Consulting Services Limited, Synergy Global Consulting Ltd en Wardell Armstrong International. De evaluatoren werken voor onafhankelijke en professionele organisaties die bekend zijn met zowel mijnbouw als de relevante standaarden, zoals de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights.
Bij de assessments worden mijnen getoetst op de tien richtlijnen van de Bettercoal Code. Daarnaast werkt Bettercoal met een standaard assessment procedure, waarin voor zowel de mijn als de evaluator het proces van begin tot eind wordt beschreven. Tenslotte heeft Bettercoal ook nog Assessment Guidelines opgesteld. Deze richtlijnen bieden de auditors sturing bij het uitvoeren van het assessment. Zo geven ze aan welke bewijsstukken, processen en systemen voldoen aan de Bettercoal Code en wat voor interviews en observaties een goede indicatie geven van feitelijk gedrag.
Op welke wijze kunnen de resultaten van de audits die worden opgezet en uitgevoerd in het kader van de kolendialoog met Bettercoal meegenomen worden bij de opstelling van het Energieconvenant met de Nederlandse energiebedrijven, welke op 1 oktober afgerond moet zijn?
De energiebedrijven voeren via Bettercoal onafhankelijke audits uit bij steenkoolmijnen waar de leden van Bettercoal hun steenkool betrekken. De resultaten van de audits worden gedeeld met de leden van Bettercoal, waaronder de energiebedrijven die werken aan het convenant. De uitkomsten van deze audits worden gebruikt om verbeterprogramma’s op te stellen voor de steenkoolmijnen. De energiebedrijven geven aan dat zij op basis van deze informatie keuzes in hun bedrijfsvoering maken.
Het convenant beoogt om de milieu en arbeidsomstandigheden in de steenkoolketen voor de toekomst structureel te verbeteren. Dit betekent dat het convenant meer is dan uitsluitend een opsomming van voorgenomen activiteiten naar aanleiding van (de eerste) audits van Bettercoal.
Kunt u aangeven aan welke voorwaarden een inclusieve stakeholderdialoog volgens u moeten voldoen? Bent u van mening dat het steenkoolconvenant op een inclusieve wijze tot stand komt? Zo nee, waarom niet en welke stappen kunnen worden gezet om te zorgen voor een inclusief proces? Zo ja, waaruit blijkt dit volgens u?
In zijn advies IMVO-convenanten van 25 april jl. stelde de SER dat er bij het opstellen van IMVO-convenanten ruimte nodig is voor maatwerk ten aanzien van de inhoud en de vorm van de afspraken, de betrokken partijen en de geschillenbeslechting. Dit vanwege de specifieke context van verschillende sectoren. Ook adviseerde de SER stakeholders te betrekken bij het opstellen van IMVO-convenanten.
De maatschappelijke organisaties zien voor zichzelf verschillende rollen weggelegd. Sommige organisaties willen langdurig meedenken en meewerken, zij kunnen partij worden bij een convenant. Andere organisaties willen wel in gesprek, maar zien een expliciete samenwerking niet zitten. Zij kiezen liever voor een adviesfunctie. Daarnaast zijn er organisaties die het proces van buitenaf kritisch volgen en aandacht genereren voor bepaalde aspecten. Al deze rollen zijn waardevol en hebben een andere plek in het proces van het opstellen van IMVO-convenanten.
De ontwikkeling van het convenant over de steenkoolketen kent een lange voorgeschiedenis. In dit proces zijn veel partijen het vertrouwen in elkaar kwijtgeraakt. Dat betreur ik. Ik geloof dat convenanten het best tot stand kunnen komen vanuit een directe dialoog. Mijn uitgangspunt is dat bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere relevante stakeholders hun krachten bundelen. De Nederlandse overheid biedt daarvoor een platform en waar nodig ondersteuning. In de opstelling van het onderhavige convenant hebben mijn ambtenaren en ik de afgelopen maanden meerdere malen met zowel energiebedrijven, mijnbouwbedrijven als maatschappelijke organisaties overlegd. Dit gebeurde zowel in groepsverband als individueel. Ook de energiebedrijven hebben op individuele basis contact gehad met maatschappelijke organisaties. Daarnaast hebben de partijen elkaar in mei ontmoet bij een bijeenkomst over het MVO-beleid van het mijnbouwbedrijf Drummond. De energiebedrijven waren tevens aanwezig bij de lancering van het rapport «The dark side of coal» en bij de bijeenkomst «Kleeft er bloed aan mijn energierekening?». Bij het opstellen van het convenant wordt ook de schriftelijke input van de maatschappelijke organisaties met de energiebedrijven gedeeld. Ook hebben vijf NGO’s input geleverd in een onderzoek naar mogelijkheden voor een klachtenmechanisme in de steenkoolketen dat is uitgevoerd door het onderzoeksbureau BSR.
Kortom, bij de opstelling van dit convenant is gebleken dat maatwerk inderdaad nodig is en dat er geen standaarddefinitie van «inclusieve stakeholderdialoog» is. Ik hoop dat de verschillende stakeholders betrokken zullen worden bij de implementatie van het convenant. Ik verwacht dat mijn reis naar Colombia van 24 tot en met 26 november, waarbij zowel CEO’s van de energiebedrijven als maatschappelijke organisaties en een delegatie uit uw Kamer mij vergezellen, bijdraagt aan de verbetering van het onderlinge vertrouwen tussen de betrokken partijen.
Bent u bereid de Kamer per brief te informeren over de uitkomsten van uw vervolgoverleg met de CEO's van energiebedrijven over de voortgang van het energieconvenant, dat plaatsvindt op 29 september aanstaande?
Het vervolgoverleg heeft inmiddels plaatsgevonden. Graag informeer ik u daarom hierbij over de uitkomsten van het gesprek.
De energiebedrijven hebben de afgelopen tijd flinke stappen gezet. Inmiddels ligt er een door de sector opgesteld conceptconvenant. Hierin worden onder andere afspraken vastgelegd over herkomsttransparantie, een klachtenmechanisme en groepsaanspreekbaarheid van de bedrijven. Het vergroten van de transparantie is steeds het meest delicate onderdeel geweest bij de besprekingen over het convenant. Op dit moment bekijkt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) de eventuele effecten van de voorgestelde vorm van transparantie. Met de energiebedrijven heb ik afgesproken dat, wanneer de ACM geen problemen ziet, we het convenant zo snel mogelijk afronden.
Met de energiebedrijven heb ik tevens gesproken over de aankomende economische missie naar Colombia. De interesse van de bedrijven om deel te nemen aan deze reis is groot. De CEO’s hebben in het gesprek aangegeven graag zo veel mogelijk stakeholders te spreken om een compleet beeld te krijgen van de situatie ter plaatse.
Staat afsluiting van het energieconvenant nog altijd gepland op 1 oktober aanstaande? Deelt u de mening dat het efficiënter is het energieconvenant af te sluiten nádat u en de CEO's van de energiebedrijven de geplande reis naar Colombia hebben gemaakt, zodat de bevindingen van de CEO's in het convenant kunnen worden verwerkt?
Ondanks de voortgang van de gesprekken zal het convenant niet op 1 oktober kunnen worden afgerond. Reden daarvoor is dat het gevraagde ACM-onderzoek nog niet beschikbaar is. Ik streef wel naar afronding van het convenant vóór de reis naar Colombia. Het convenant betreft de algemene ketenverantwoordelijkheid voor de inkoop van kolen door de Nederlandse energiebedrijven, niet alleen in Colombia. Tijdens de reis kan dan duidelijk worden waar partijen kunnen bijdragen aan verbetering van de situatie en hoe zij invulling kunnen geven aan het convenant.
Hebt u kennisgenomen van het bericht van de Brandweer Haaglanden, dat alle eerstelijns ademluchttoestellen met een snelsluiting («quick connect-aansluiting») vervangen worden door exemplaren met schroefdraadkoppeling?1
Ja.
Is het waar dat het tot drie keer toe is misgegaan met de snelsluiting, te weten tweemaal in een situatie tijdens realistisch oefenen en éénmaal tijdens een operationele inzet?
De veiligheidsregio Haaglanden heeft mij bij navraag laten weten dat drie incidenten hebben plaatsgevonden met de Quick connect-aansluiting van het type 0. Eén incident betrof een oefening, de andere twee een operationele inzet.
Wanneer worden de onderzoeken naar de oorzaken door de firma Dräger en door de Veiligheidsregio Haaglanden afgerond?
De firma Dräger heeft veiligheidsregio’s inmiddels geïnformeerd over de resultaten van nader onderzoek naar aanleiding van het incident in de veiligheidsregio Haaglanden, zo blijkt uit informatie van veiligheidsregio’s. Uit die informatie blijkt ook dat de firma Dräger veiligheidsregio’s heeft aangeboden de Quick Connect koppelingen van het type 0 van het ademluchttoestel PSS5000, waarmee het incident in Haaglanden heeft plaatsgevonden, om te ruilen voor een andere versie.
De veiligheidsregio Haaglanden heeft mij gemeld bezig te zijn met de opdrachtverstrekking voor een nader onderzoek. De regio weet dan ook nog niet wanneer het onderzoek is afgerond.
Welke andere brandweerkorpsen maken gebruik van ademluchttoestellen met een snelsluiting? Wanneer zijn die korpsen gewaarschuwd voor de risico’s met deze toestellen?
Voor de inventarisatie van de veiligheidsregio’s die een QuickConnect koppeling gebruiken, verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen van het lid Kooiman (SP), die zij op 4 september heeft ingezonden.
De veiligheidsregio Haaglanden heeft mij bij navraag laten weten dat de regio in de week na het incident met de andere veiligheidsregio’s heeft gecommuniceerd over het incident. De veiligheidsregio heeft mij ook gemeld de informatie uitvoerig te delen met de andere veiligheidsregio’s en het Landelijk Netwerk Materieel en Verwerving van Brandweer Nederland in het bijzonder.
Bent u bereid te bevorderen dat ademluchttoestellen met een snelsluiting worden vervangen door toestellen met een schroefdraadkoppeling, zolang er geen duidelijkheid is over de oorzaken van de problemen?
Het betreft een werkgeversverantwoordelijkheid – in casu van de veiligheidsregio’s – om personeel te voorzien van deugdelijke middelen die het personeel in staat stellen de taken veilig en doeltreffend uit te voeren. De werkgevers maken de afweging welk product zij veilig genoeg achten voor het uitvoeren van de werkzaamheden.
Ontstaat er twijfel over de deugdelijkheid van materieel dan is het essentieel dat de producent/leverancier en de veiligheidsregio’s snel en duidelijk informatie delen en passende maatregelen treffen. Het betreft een verantwoordelijkheid van de producent/leverancier om veilige producten beschikbaar te stellen.
Zoals gemeld in de beantwoording van het lid Kooiman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 98) doet Sociale Zaken Werkgelegenheid op dit moment onderzoek naar het betreffende product(samenstel) het ademhalingsbeschermingsmiddel en of dit voldoet aan de Warenwet en de van toepassing zijnde Warenwetbesluiten. Dit staat los van de onderzoeksverstrekking van de veiligheidsregio Haaglanden.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de veiligheid van de eigen medewerkers van de brandweer gewaarborgd is?
Zie antwoord vraag 5.
Beschermingsbewind en het toezicht daarop door de kantonrechter |
|
Michiel van Nispen |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat er sprake is van een aanzienlijke toename van het aantal malen dat beschermingsbewind wordt uitgesproken? Kunt u hierover cijfers verstrekken? Wat zijn hier volgens u de oorzaken van?
Voor de beantwoording van de gestelde vragen heb ik navraag gedaan bij de Raad voor de rechtspraak (hierna te noemen: de Raad). Er is sprake van een gestage toename van beschermingsbewindzaken. Te zien is dat het aantal verzoekschriften tot bewind of over bewind in de periode 2009 t/m 2013 met circa 7.000 per jaar toenam. Overigens namen curatele en mentorschap ook toe.
In lijn daarmee is de toename van het aantal handelingen en beslissingen over het beheer in geval van bewindvoering.
Een groot deel van de toename is het gevolg van de toename van schuldenbewinden, dat wil zeggen beschermingsbewinden die worden uitgesproken wegens problematische schulden. In de situatie dat beide gronden voor onderbewindstelling zich voordoen (geestelijke of lichamelijke toestand én problematische schulden), kiezen kantonrechters in de praktijk vaak voor de grond geestelijke of lichamelijke toestand, indien zij voorzien dat beschermingsbewind ook na het verdwijnen van de problematische schulden noodzakelijk zal blijven.
Uit de Monitor WSNP 2013 blijkt dat een deel van de burgers dat voorheen aanspraak kon maken op (wettelijke) schuldhulpverlening in plaats daarvan of gelijktijdig schuldenbewind aanvraagt.
Factoren die bijdragen aan de toename van het aantal schuldenbewinden zijn de huidige economische situatie, de vergrijzing, de aanscherping van de regels bij bijvoorbeeld banken en zorginstellingen en de versobering van andere regelingen waarmee hulp werd geboden aan mensen die zelf niet meer uit hun financiële problemen komen.
Wat zijn in de praktijk de gevolgen voor de kantonrechters bij de rechtbanken van deze toename, in samenhang met de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap (Stb. 2013, nr. 414), waarin kwaliteitseisen zijn opgesteld voor professionele bewindvoerders en het toezicht daarop door kantonrechters is aangescherpt?
Met de invoering van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap1 zijn er o.a. de volgende werkzaamheden voor de kantonrechters en ondersteuning bijgekomen:
Deze wet is nog niet volledig in werking getreden. Het grootste deel is per 1 januari 2014 en het deel aangaande de kwaliteitseisen is per 1 april 2014 in werking getreden. Een deel over de beloning van curatoren, bewindvoerders en mentoren moet nog in werking treden. Het is naar mijn idee nog te vroeg om een oordeel over de gevolgen van deze wet in de praktijk voor kantonrechters te vellen.
Het programma Kwaliteit en Innovatie Rechtspraak (KEI) richt zich onder meer op toezicht op bewindvoerders, curatoren en mentoren. Binnen dit programma wordt onderzocht hoe werkprocessen uniformer en efficiënter gemaakt kunnen worden, onder meer om de werklast van de toezichthoudende rechters en andere bij het toezicht betrokken medewerkers van de Rechtspraak te kunnen verminderen.
Hoeveel kantonrechters houden zich per gerecht bezig met het toezicht op professionele bewindvoerders? Hoeveel (al dan niet administratieve) ondersteuning hebben zij? Hoeveel lopende «bewinddossiers» dienen zij te controleren?
De Raad beschikt niet over een registratie van het aantal medewerkers dat zich hiermee bezighoudt en voor welk deel van de tijd. Een globale inventarisatie leidt tot de volgende schattingen.
Het aantal lopende bewinddossiers bedraagt momenteel circa 230.000, waarvan ongeveer 70.000 bewinddossiers van 1.600 professionele bewindvoerders en ongeveer 160.000 bewinddossiers van niet-professionele burgerbewindvoerders.
Circa 25 (FTE) kantonrechters houden daarop toezicht. De kantonrechters worden daarbij ondersteund door ruim 220 FTE aan juridische en administratieve medewerkers.
Bent u bekend met het feit dat het aantal dossiers dat gecontroleerd dient te worden zo hoog is geworden dat vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de kwaliteit daarvan? Is het verantwoord dat er uitzendkrachten ingezet worden voor het controlerende werk?
De toename van het aantal dossiers is groot. Het vergt van de rechtbanken een behoorlijke inspanning om deze dossiers te controleren. Werkzaamheden als eenvoudige controles kunnen door de kantonrechter worden gedelegeerd aan administratieve of juridisch medewerkers. In verband met het wegwerken van achterstanden bij de beoordeling van rekeningen en verantwoordingen wordt in de praktijk regelmatig gekozen voor inschakeling van extra tijdelijke arbeidskrachten, zoals uitzendkrachten en stagiaires. Dat hierbij naar geschiktheid voor het opgedragen werk wordt gekeken spreekt voor zich. De eindverantwoordelijkheid blijft bij de kantonrechter.
Bent u bereid over de werkdruk en de kwaliteit van het toezicht in gesprek te treden met de kantonrechters (via de Expertgroep Curatele, Bewind en Mentorschap en het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton) en de Raad voor de Rechtspraak en te beoordelen of aanvullende maatregelen en/of middelen noodzakelijk zijn om de kwaliteit van het toezicht te garanderen?
Ik overleg periodiek met de Raad en word regelmatig op de hoogte gebracht van de bevindingen van de expertgroep curatele, bewind en mentorschap. De werkdruk en de kwaliteit van het toezicht vormen daarbij een punt van aandacht.
Wordt er bij alle rechtbanken bij de jaarlijkse controle van de rekening en verantwoording per (professionele) bewindvoerder in kaart gebracht wat de tekortkomingen zijn en of deze structureel zijn, zodat de bewindvoerder hierop kan worden aangesproken? Zo nee, waarom niet?
De bewindvoerder legt jaarlijks rekening en verantwoording af aan de rechthebbende ten overstaan van de kantonrechter. Volgens de Raad zal doorgaans worden gesignaleerd of professionele bewindvoerders structureel fouten maken in de rekening en verantwoording. Dit wordt meegenomen in de accountgesprekken die met bewindvoerderskantoren worden gehouden. Indien bewindvoerderskantoren structureel «onder de maat» blijven presteren, leidt dat uiteindelijk tot ontslag in alle zaken.
Bent u bekend met het feit dat het bezoek door een kantonrechter aan een bewindvoerderskantoor als onderdeel van een onderzoek naar deze bewindvoerder, waarvan de verdenking is gerezen dat er veel tekortkomingen zijn zoals uiterst gebrekkige verantwoording of er zelfs sprake kan zijn van frauduleuze praktijken, niet wordt gefinancierd? Waarom niet? Deelt u de mening dat bij een dergelijk bezoek juist veel aan het licht kan worden gebracht en dit derhalve juist gestimuleerd zou moeten worden?
De bekostiging van de gerechten en gerechtshoven verlopen via de Raad en vindt grotendeels plaats door middel van outputfinanciering, dat wil zeggen het aantal behandelde zaken vermenigvuldigd met een gemiddelde prijs per zaak.
Bij deze outputfinanciering van mijn ministerie naar de Raad gaat het om tien verschillende productgroepen, grofweg te onderscheiden naar sector (civiel, straf, bestuur) en institutie (rechtbank, gerechtshof).
Een bezoek van een kantonrechter aan een bewindvoerderskantoor maakt deel uit van de toezichtprijs per zaak en wordt niet apart gefinancierd.
Zijn de maatregelen om te voorkomen dat bewindvoerders die ontslagen zijn door een kantonrechter in een ander arrondissement aan de slag gaan waterdicht?1 Is er niet toch reden het instellen van een zwarte lijst te overwegen, dan wel het instellen van een witte lijst zoals bij de bewindvoerders uit de Wet schuldsanering natuurlijke personen, waar men van geschrapt zou kunnen worden bij ontslag door een kantonrechter?
Een zwarte lijst dient te voldoen aan de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)3. Het werken met een dergelijke lijst levert extra werklast op voor de Rechtspraak in verband met de mogelijkheid om bezwaar te maken, de mogelijkheid om te verzoeken om van de lijst te worden verwijderd, etc.
De Raad schetste mij de navolgende werkwijze. Onder de nieuwe wet zal een professionele bewindvoerder jaarlijks een door de kantonrechter van de vestigingsplaats van het bewindvoerderskantoor goedgekeurde accountantsverslag moeten kunnen overleggen. Als deze bewindvoerder bij de eigen rechtbank is ontslagen in al zijn zaken, zal hij een dergelijke goedkeuring niet kunnen overleggen. Verder vindt er tussen kantonrechters informele informatie-uitwisseling plaats. Denkbaar is ook dat bij een massaontslag – dat wil zeggen als de bewindvoerder als onvoldoende wordt beoordeeld – hiervan mededeling wordt gedaan aan alle arrondissementen, dat de bevoegdheid om bewindvoerder te zijn/te blijven is ontnomen. Datzelfde geldt bij het niet (langer) voldoen aan de kwaliteitseisen uit de algemene maatregel van bestuur4. Ik zie geen aanleiding om een zwarte of witte lijst te overwegen. De Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap is nog geen jaar in werking. Ik wil eerst bezien hoe de wetswijzigingen in de praktijk hun beslag krijgen.
Is het inmiddels staande praktijk dat de hoogte van de beloning voor professionele bewindvoerders slechts afhankelijk is van het al dan niet voldoen aan de kwaliteitseisen en dat het lidmaatschap van een brancheorganisatie hierbij geen rol meer speelt? Zo ja, op welke wijze is dit georganiseerd?
Voor inwerkingtreding van het Besluit Kwaliteitseisen golden er op basis van de Landelijke aanbevelingen meerderjarigenbewind van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton (LOVCK) twee beloningstarieven voor professionele bewindvoerders, het gewone tarief en het hogere tarief voor de professionele bewindvoerders die lid waren van de Branchevereniging voor Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (BPBI) of konden aantonen dat zij aan dezelfde kwaliteitseisen voldeden als de leden van BPBI. Het hogere tarief werd gerechtvaardigd doordat een kantoor extra investeringen moest doen om aan de Kwaliteitsverordening van de BPBI te voldoen en er een waarborg was voor de kwaliteit. Sinds 1 april 2014 is het Besluit Kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren van kracht5. Een Ministeriële regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren is in voorbereiding. Tot de inwerkingtreding van deze regeling hanteren kantonrechters als uitgangspunt dat de professionele bewindvoerder het hogere tarief in rekening mag brengen als hij zijn eigen verklaring en het verslag van de accountant (zoals bedoeld in het Besluit Kwaliteitseisen) heeft ingeleverd bij de rechtbank in wiens rechtsgebied hij zijn hoofdvestiging heeft, en daaruit blijkt dat hij aan de kwaliteitseisen voldoet.
Bent u bekend met het feit dat het voor professionele bewindvoerders vaak niet eenvoudig is aan het voorschrift te voldoen dat de bewindvoerder voor iedere rechthebbende een rekening bij de bank opent en aanhoudt, omdat banken hier vaak niet aan meewerken of slechts bij aanvullende voorwaarden zoals het lidmaatschap van een brancheorganisatie? Wat vindt u hiervan? Mag een bank deze lidmaatschapseis wel stellen? Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met de banken en hen hier zo nodig op aan te spreken?
De Minister van Financiën is in gesprek met de brancheverenigingen van bewindvoerders en banken over waar de knelpunten zitten bij het openen van een bankrekening door een bewindvoerder ten behoeve van de rechthebbende. Het overleg verloopt constructief. Knelpunten zitten niet in de toepasselijke regelgeving. Deze regelgeving schrijft ook geen lidmaatschapseis voor. Sinds 1 april 2014 is het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren van kracht. Op grond hiervan moeten beschermingsbewindvoerders die drie of meer personen onder hun hoede hebben, aan eisen inzake integriteit, opleiding en bedrijfsvoering voldoen. Een accountant brengt jaarlijks verslag uit over het voldoen aan de eisen. Ik zie geen reden voor banken om aan een beschermingsbewindvoerder die aantoonbaar aan genoemde eisen voldoet, al bij voorbaat medewerking te weigeren omdat hij geen lid is van een branchevereniging. Ik heb echter wel begrip voor het feit dat banken in het kader van hun cliëntenonderzoek om identificerende documentatie vragen over de bewindvoerder en dat in dat kader, in voorkomend geval, gevraagd kan worden naar bijvoorbeeld het lidmaatschap van een branchevereniging.
Welke plannen zijn er in het kader van het programma Kwaliteit En Innovatie (KEI) ten aanzien van het toezicht op de bewindvoerders? Maakt van deze plannen ook onderdeel uit dat bewindvoerders op termijn gegevens met betrekking de door hen af te leggen rekening en verantwoording digitaal aan zullen leveren? Kunt u uw voornemens op dit gebied toelichten?
De plannen in het kader van KEI-toezicht zien zowel op de (landelijke) organisatie van de Rechtspraak als toezichthouder als op de digitalisering van de toezichtsdossiers. Deze plannen betreffen het toezicht bij zowel faillissementen, schuldsaneringen als bewinden mentoraat en curatele. Onderdeel van de plannen van KEI-Toezicht is o.a. het door middel van het vaker inzetten van digitale controles verbeteren van de kwaliteit van bijvoorbeeld de boedelbeschrijvingen en de jaarlijks aan te leggen rekening en verantwoording bij bewind en curatele. Dit draagt ook bij aan uniformiteit in de afwikkeling.
Een oplossing voor de massale toestroom van asielzoekers |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Teeven zoekt dringend en overal opvangplekken»?1
Ja.
In hoeverre erkent u inmiddels dat het Nederlandse asielsysteem niet toereikend is voor de aanhoudende massale instroom van asielzoekers en drastisch moet worden herzien?
Hoewel duidelijk is dat de huidige hoge asielinstroom de betrokken organisaties en partijen in en bij de vreemdelingenketen voor belangrijke uitdagingen stelt, deel ik niet het oordeel dat het Nederlandse asielsysteem niet toereikend is.
Dat neemt niet weg dat, zeker in Europees verband, verbeteringen mogelijk en nodig zijn.
Er wordt in Europees verband samengewerkt om te zorgen dat asielzoekers in alle landen dezelfde kansen en voorzieningen hebben, zodat sommige landen, zoals Nederland, niet disproportioneel belast worden. Ook is er nadrukkelijk aandacht voor de versterking van bescherming en opvang in de regio.
Het kabinet is alert op tekenen van fraude, misbruik en mensensmokkel. De maatregelen die zijn ingezet toen de Eritrese instroom piekte, worden, waar toepasbaar op andere nationaliteiten, opnieuw toegepast. Het Kabinet staat er evenwel voor dat personen die bescherming nodig hebben, deze bescherming ook daadwerkelijk krijgen.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden u ziet teneinde asielzoekers die in Nederland aan de deur kloppen, op te vangen in andere landen, zoals andere landen ook bijvoorbeeld hun gevangenen in Nederland onderbrengen?
Asielzoekers, waarvoor Nederland verantwoordelijkheid draagt, opvangen in andere landen is in acute noodsituaties voorstelbaar. Dat zou aan de orde kunnen zijn wanneer het voor een korte periode niet mogelijk is om voldoende verantwoorde opvangplekken binnen Nederland te vinden. Als algemeen uitgangspunt acht ik het opvangen in andere landen echter niet opportuun of wenselijk. Het feitelijk vormgeven van de asielprocedure terwijl de asielzoeker zich buiten Nederland bevindt, zal logistiek lastiger zijn. Ook het garanderen van de benodigde basisvoorzieningen, waaronder medische zorg, inclusief de bijbehorende informatie-uitwisseling, zou in die situatie een grote inspanning vergen, waarbij ook heldere afspraken nodig zijn over ieders verantwoordelijkheid.
Wat is de reden dat u weigert in EU-verband met de vuist op tafel te slaan teneinde een Nederlandse opt-out af te dwingen op het gebied van immigratie en asiel?
Deze vraag is recent al door dezelfde vraagstellers gesteld. Het antwoord op die vraag is ongewijzigd2. Nog los van de feitelijke mogelijkheden daartoe en de overige consequenties daarvan, zie ik daartoe op grond van de inhoud van het migratiedossier geen aanleiding. Het migratiedossier, en ook het terugkeerdossier daarbinnen, is bij uitstek een dossier dat niet goed binnen de eigen landsgrenzen kan worden opgelost of vormgegeven. Juist een gezamenlijke Europese inzet is essentieel om tot (deel) oplossingen te komen.
Het aantal thuiszitters in Nederland |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kunt u een overzicht naar de Kamer sturen van het aantal leerplichtige kinderen dat niet naar school gaat (zogenaamde thuiszitters) voor de jaren 2010, 2011, 2012, 2013 en 2014 (peildatum 1 september, uitgesplitst naar leeftijd en schooltype)?
Onderstaand treft u het overzicht van het aantal thuiszittende jongeren op de peildatum 1 september over de jaren 2009 tot en met 2012. De gegevens over 2013 en 2014 zijn nog niet beschikbaar. De gegevens over 2013 worden uitgevraagd bij de leerplichttelling die dit najaar bij de gemeenten plaatsvindt. Over de leeftijd van de absoluut verzuimers en de thuiszitters zijn geen gegevens beschikbaar.
In de tabel is opgenomen:
De gegevens in de tabel zijn afkomstig van de opgave door de gemeenten bij de leerplichttelling (artikel 25-telling), met uitzondering van de gegevens over absoluut verzuim in het schooljaar 2012/2013. Die gegevens zijn afkomstig uit het onderzoek naar de verzuimcijfers in het schooljaar 2012–2013 dat eerder dit jaar is uitgevoerd en waarvan het onderzoeksrapport u recent is aangeboden bij de tussentijdse brief over passend onderwijs.1 Op basis van het onderzoek zijn nieuwe gegevens beschikbaar over het aantal absoluut verzuimers in het schooljaar 2012/2013. Deze gegevens zijn opgenomen in onderstaande tabel.
Op basis van het onderzoek is het aantal absoluut verzuimers in het schooljaar 2012/2013 ten opzichte van de gegevens in de leerplichtbrief van 20 maart jl. bijgesteld: van 8.974 naar 6.762. Niet alle gemeenten bleken bij dit onderzoek in staat binnen de gevraagde termijn een uitsplitsing naar schooltype te maken. Als gevolg daarvan is het aantal absoluut verzuimers in de categorie «geen onderwijs» voor dat schooljaar relatief hoog.
BO EN SBO
1.412
2.191
2.120
222
1.876
104
(V)SO
381
303
441
203
374
172
VO
1.951
2.506
1.590
679
1.408
534
Beroepsonderwijs
1.705
1.065
973
314
837
172
Onbekend
282
553
546
35
775
106
Geen onderwijs
1.147
1.480
760
80
1.492
0
In het schooljaar 2012/2013 werd gedurende het schooljaar 50% van de absoluut verzuimers en 71% van de thuiszitters weer teruggeleid naar school.
Ondanks dat het begrip thuiszitter eerder bij de leerplichttellingen is verhelderd, concluderen de onderzoekers dat gemeenten verschillende afbakeningen van het begrip thuiszitter hanteren. Het werkelijke aantal thuiszitters is daardoor vermoedelijk lager dan het opgegeven aantal thuiszitters. In de eerdergenoemde brief over passend onderwijs heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn maatregelen om de kwaliteit van de verzuimgegevens te verhogen en over mijn aanpak om het aantal thuiszittende jongeren terug te dringen.
De bezuinigingen op het reclasseringstoezicht |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u nader specificeren op welke conclusies van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen1 u het baseert dat de niveaus 1 en 2 reclasseringstoezicht bij zedendelicten en geweldsdelicten vaak standaard is en er meer naar beneden zou moeten gedifferentieerd?2
De door mij aangekondigde neerwaartse bijstelling van het aantal uren dat beschikbaar is binnen het reclasseringstoezicht, is niet enkel gebaseerd op het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen. Ik ben reeds gedurende een langere periode met de reclasseringsorganisaties in gesprek om te bezien op welke wijze de geprognotiseerde overproductie met zo min mogelijk kwaliteitsverlies binnen het huidige beschikbare financiële kader kan worden opgevangen. Zoals ik ook reeds in mijn brief van 30 juni 2014 heb aangegeven, kan dit in mijn optiek door de toezichtsniveaus 1 en 2 samen te voegen en het aantal beschikbare uren (beperkt) te reduceren. Dit gelet op het volgende.
Het huidige reclasseringstoezicht gaat uit van in intensiteit verschillende toezichtsvarianten. De onder toezicht gestelde verdachte of veroordeelde wordt al dan niet op basis van een reclasseringsadvies ingeschaald in risiconiveau 1 (laag), 2 (gemiddeld) of 3 (hoog). Ieder niveau kent zijn eigen deels gestandaardiseerde vorm van toezicht en voor elk niveau is het aantal beschikbare uren en de hierbij behorende prijs vastgesteld.
Juist het feit dat voor elk niveau een prijs is vastgesteld, betekent in mijn ogen dat er voor de reclasseringsmedewerker minder ruimte is om maatwerk te leveren dan in de situatie waarin de toezichtniveaus 1 en 2 (financieel) worden samengevoegd. Dit betekent namelijk dat er dan per toezicht (niveau 1/2) jaarlijks een vast aantal uren beschikbaar is. De reclasseringswerker kan vervolgens, gebruik makend van zowel gestructureerde risicotaxatie-instrumenten als van zijn kennis en expertise, inschatten hoeveel uren voor een desbetreffende cliënt daadwerkelijk benodigd is. Door in die gevallen waar het kan relatief weinig middelen in te zetten, wordt het mogelijk bij hogere risiconiveaus intensiever te controleren en behandelmethodes toe te passen.
Zoals ik ook tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Langdurig toezicht heb aangegeven, vind ik voor de differentiatiegedachte op zich steun in het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen. Hierin staat onder andere vermeld dat volgens de internationaal geaccepteerde Risk Needs and Responsivity principes de intensiteit van een behandeling afgestemd moet zijn op het risiconiveau van de pleger. Hoog-risico plegers krijgen een intensieve (vaak klinische) behandeling, midden-risico plegers doorgaans ambulante behandeling, en laag-risico plegers geen of een zeer lichte behandeling. Volgens het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen is dit in Nederland nog niet de praktijk. Daardoor vindt volgens de rapporteur zowel onder- als overbehandeling van plegers van seksueel geweld tegen kinderen plaats, en vaker overbehandeling. Onderbehandeling draagt een evident risico met zich mee: het recidivegevaar blijft te hoog. Overbehandeling dient echter ook vermeden te worden, omdat het intensief of in gemengde groepen behandelen van laag-risicoplegers juist het recidivegevaar kan verhogen. Alhoewel ik besef dat het onderzoek slechts gaat over een beperkt gedeelte van de reclasseringspopulatie, heeft het mij wel gesterkt in mijn overtuiging dat het goed is om de reclasseringswerker de mogelijkheid te bieden om meer maatwerk te kunnen leveren.
Met betrekking tot de vraag wat dit betekent voor het nieuwe beleid rond de overvallersaanpak (de High Impact Crime) waarbij de reclassering alle overvallers standaard naar niveau 3 brengt, het volgende. In 2012 is formeel gestart met verscherpt toezicht op overvallers. Het verscherpt toezicht houdt in dat alle vrijkomende overvallers in het hoogste toezichtsniveau worden ingedeeld en er in beginsel altijd elektronisch toezicht wordt ingezet. Ten behoeve van deze aanpak is het financiële kader van de reclasseringsorganisaties tijdelijk opgehoogd.
Van de voor de voornoemde verscherping van het toezicht op de overvallers beschikbare € 3 miljoen is twee miljoen bestemd voor de verscherping van het toezicht zelf door 3RO (dit betreft het verschil tussen de kosten van niveau 2 en niveau 3) en 1 miljoen om de juiste randvoorwaarden in de keten te realiseren. Deze aanpak lijkt inmiddels voor deze specifieke groep zijn vruchten af te werpen. Derhalve zal het beleid inzake de overvallersaanpak (inclusief plaatsing in niveau 3) handhaafd blijven.
Waarop baseert u uw opmerking dat moet worden bekeken of er meer gedifferentieerd kan worden in de niveaus 1 en 2, en of niet alles standaard naar niveau 3 moet? Hoe rijmt u deze ambitie met bijvoorbeeld het nieuwe beleid rond de overvallersaanpak (de High Impact Crime) waarbij de reclassering alle overvallers standaard naar niveau 3 moet brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het betreffende rapport zich alleen richt op de aanpak van seksueel geweld bij minderjarige daders, zich bovendien niet richt op geweldsmisdrijven en u het terugdringen van de contacturen op niveau 1 en 2 derhalve baseert op een rapport dat slechts ziet op 0,006% van het aantal reclasseringsadviezen? Zo nee, waarom niet en waar baseert u dat op?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat een onderzoek dat slechts gaat over 0,006% van de reclasseringsadviezen onvoldoende basis biedt om te concluderen dat de drie reclasseringsorganisaties (3RO) het bij alle adviezen van niveau 1 en 2, wat neerkomt op 92% van het toezicht, moet doen met minder contacturen en dat betreffend rapport derhalve niet representatief is voor de gehele toezichtpopulatie? Zo nee, waarom niet en kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u de 3RO geconsulteerd over het betreffende rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen? Zo nee, waarom niet en gaat u dat alsnog doen? Zo ja, wat zeggen zij over uw interpretatie van de bevindingen als het gaat om advisering van niveau 1 en 2? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ja, in de kaderbrief 2015 die eind juli 2014 is verzonden, heb ik de reclasseringsorganisaties uitgenodigd om in hun jaarplannen voor 2015 hun visie te geven op de door mij voorgestelde bezuinigingsmaatregelen en eventueel ook met alternatieven voor de invulling van de bezuiniging te komen.
Het gegeven dat er een 'Pietoverleg' zal plaatsvinden |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Pietoverleg komt er, wanneer blijft nog even geheim»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke organisaties er allemaal aanwezig zullen zijn bij dit dieptepunt qua politieke correctheid?
De volgende organisaties waren vertegenwoordigd tijdens de bijeenkomst:
Begrijpt u de zorgen van de overgrote meerderheid van de Nederlandse bevolking dat het establishment zal zwichten voor een kleine groep radicalen die het gemunt heeft op een Nederlandse traditie?
Het Sinterklaasfeest is een onderdeel van de Nederlandse samenleving en cultuur, en wordt op verschillende manieren gevierd. Velen van ons hebben mooie herinneringen aan het heerlijk avondje. De regering is zich ervan bewust dat opvattingen over de plek van Zwarte Piet binnen dit feest verschillen. Tot de Nederlandse cultuur behoort ook dat verschillende opvattingen naast elkaar kunnen bestaan. Het debat over het Sinterklaasfeest is de afgelopen tijd op allerlei plaatsen in de samenleving gevoerd waarbij de emoties soms de overhand kregen. Duidelijk is dat mensen gekwetst zijn. We zien pijn aan beide kanten. Bij mensen die al jaren met veel plezier het Sinterklaasfeest vieren en het als een persoonlijke belediging ervaren dat het kinderfeest met racisme in verband wordt gebracht. Aan de andere kant is er pijn bij mensen die zich gekrenkt voelen door de figuur van Zwarte Piet. Mensen die niet steeds te horen willen krijgen dat ze zich niet moeten aanstellen omdat het maar een kinderfeest is. Het is belangrijk dat alle partijen de kans krijgen om hun standpunt over dit onderwerp via een respectvolle dialoog uit te dragen.
Bent u bereid stelling te nemen tegen de Zwarte Piet-hetze en u alsnog uit te spreken, nu u ook direct betrokken bent bij het geplande overleg? Zo neen, waarom niet?
Het Sinterklaasfeest is een eeuwenoude traditie die wordt vormgegeven door de samenleving en die is blijven bestaan door te veranderen. Het is aan de samenleving om te bepalen of en hoe het Sinterklaasfeest wordt gevierd en welke onderdelen daarbij horen. Er is geen sprake van een wet, richtlijn of andere vorm van verplichting die door de overheid wordt opgelegd als het gaat om de wijze waarop het Sinterklaasfeest wordt gevierd. Het kabinet wil mensen niet opleggen hoe ze met het feest omgaan maar doet een beroep op ieders verantwoordelijkheid er een feest voor iedereen van te maken.
Kunt u aangeven hoe diep er gebogen zal worden in het kader van de politieke correctheid? Zou u ook mee zijn gegaan in de gekte als er klachten zouden komen over blanke vla of jodenkoeken?
Zie antwoord vraag 4.
Het gebrek aan steun onder de Nederlandse beroepschartervaart voor het Deense voorstel voor regulering van de vaart op Denemarken |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de opvatting van de BBZ (Vereniging voor Beroepschartervaart) inzake het Deense voorstel voor regulering van de vaart op Denemarken?1
Ja.
Is het waar dat Denemarken eist dat alle Nederlandse schepen, nieuw en oud, voldoen aan de eisen zoals geformuleerd onder het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS)? Zo ja, deelt u de mening dat dit disproportioneel is, omdat SOLAS niet het enige effectieve alternatief is om de veiligheid op zee te bevorderen?
Het is waar dat Denemarken primair eist dat alle schepen die meer dan 12 passagiers vervoeren op internationale reizen, voldoen aan de eisen van het SOLAS verdrag. Dit is in beginsel conform het toepassingsbereik van het Verdrag, echter er zijn enkele uitzonderingsgronden in het Verdrag opgenomen, waardoor schepen niet hoeven te voldoen aan die eisen. Eén daarvan is dat het SOLAS Verdrag niet van toepassing is op schepen die «niet mechanisch voortbewogen» zijn. Op grond hiervan heeft Nederland de zeezeilschepen niet onder het SOLAS Verdrag gebracht, maar nationale regelgeving voor deze schepen opgesteld en toegepast. Denemarken bestrijdt echter dat de zeezeilschepen niet mechanisch voortbewogen zijn, omdat zij zijn uitgerust met een motor die zij ook regelmatig gebruiken. Het draait dus om een verschil van interpretatie van het begrip «niet mechanisch voortbewogen». Hier is geen bruikbare internationale jurisprudentie over en internationaal zijn de meningen over het begrip verdeeld. Zo zijn Ierland en Duitsland dezelfde mening als Denemarken toegedaan. Als genoemde uitzonderingsgrond niet van toepassing zou blijken, dan vallen de Nederlandse zeilcharterschepen binnen het toepassingsbereik van het SOLAS Verdrag, en dienen zij te voldoen aan de eisen hieruit. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Is het waar dat Denemarken dezelfde eisen niet aan Deense zeilschepen stelt? Zo ja, deelt u de mening dat deze eisen dus discriminatoir zijn?
Vanuit de sector bereikten mij de afgelopen jaren geluiden dat Deense zeezeilschepen op dezelfde markt zouden opereren als de Nederlandse, zonder dat hen strenge eisen worden opgelegd. Deze signalen heb ik voorgelegd aan Denemarken, met naam en toenaam van bepaalde Deense schepen. Volgens Denemarken is er echter geen sprake van discriminatoire eisen. Denemarken stelt dat de Deense zeezeilschepen aan zware eisen moeten voldoen, een beperkter vaargebied hebben, of slechts met maximaal 12 passagiers mogen varen op bepaalde trajecten. Ik heb geen redenen om aan te nemen dat deze informatie van Denemarken onjuist is. In de infractieprocedure tegen Denemarken door de Europese Commissie is dit aspect ook aan de orde gekomen. Een definitieve uitspraak hierover is nog niet gedaan.
Klopt het volgens u dat de noodzaak van de extra eisen door Denemarken niet wordt beargumenteerd?
Nee. Denemarken gaat er van uit dat het SOLAS Verdrag van toepassing is omdat volgens de Deense autoriteiten de Nederlandse zeezeilschepen niet onder de uitzonderingsgrond «niet mechanisch voortbewogen» vallen. Daarnaast geven de Deense autoriteiten aan dat zij zich vooral zorgen maken over de veiligheid, met name over de zogeheten «lekstabiliteit» (stabiliteit in beschadigde toestand, bijvoorbeeld na een aanvaring). Vooral de oudere zeilschepen hebben geen of weinig waterdichte compartimenten, waardoor zij bij lek slaan relatief snel kunnen zinken. Het zinken van het Nederlandse zeilschip Astrid in 2013 bij Ierland heeft ook in Denemarken veel impact gehad. Een dergelijk ongeval in de Deense wateren willen de autoriteiten absoluut voorkomen. Denemarken geeft aan dat, zelfs als bij een ongeval alle opvarenden bijtijds van boord kunnen komen, vanwege de water-temperaturen in de Oost- en Noordzee, het risico van onderkoeling zeer groot is. Dit is de voornaamste reden om te eisen dat met name de oudere schepen met beperkte lekstabiliteit in de buurt van de Deense kust (en daarmee redding) blijven. Hierbij dient bedacht te worden dat het hier weliswaar gaat om Nederlandse schepen, maar dat het veelal gaat om Deense passagiers. Omdat het ook gaat over Deense wateren betekent het dat Denemarken verantwoordelijk is voor eventuele reddingsoperaties.
Deelt u de mening dat SOLAS geen werkbare oplossing is voor alle Nederlandse schepen, omdat dit reguleringskader passend is voor grote moderne cruiseschepen met enkele duizenden mensen aan boord, maar niet voor zeilschepen van 40 meter met maximaal 36 passagiers?
SOLAS is van toepassing op alle passagiersschepen met meer dan 12 passagiers op internationale reizen. In de praktijk levert het voor veel zeilcharterschepen problemen op aan SOLAS te voldoen. Bij het vaststellen van de eisen die voor zeilcharterschepen moeten gelden, dient echter het veiligheidsbelang voorop te staan. Passagiers en bemanningsleden, overige verkeersdeelnemers en het mariene milieu dienen verzekerd te zijn van adequate bescherming. Dit is een uitgangspunt bij zowel nationale als internationale regelgeving. Voor nationale regelgeving is daarnaast van belang dat deze internationaal geaccepteerd wordt.
Toepassing van het SOLAS Verdrag kan, met inachtneming van equivalentie gebaseerd op nationale of Europese veiligheidseisen, voor een deel van de Nederlandse zeilvloot een werkbare oplossing bieden. Eén zeilcharterschip is gecertificeerd als SOLAS passagiersschip. Daarnaast is een aantal Nederlandse zeiltrainingsschepen gecertificeerd onder de z.g. Special Purpose Ship Code – die door IMO erkend is als equivalent aan SOLAS. Certificering onder SOLAS geschiedt tot nu toe steeds op vrijwillige basis.
Aangezien de bruine vloot bestaat uit uiteenlopende typen schepen, van onder meer verschillende omvang, (ver-)bouwjaar, en bemanningssamenstelling, zal volledig voldoen aan het SOLAS-Verdrag voor een ander deel van de vloot inderdaad onuitvoerbaar zijn. Operationele beperkingen aangaande het vaargebied, het vaarseizoen en de weersomstandigheden, kunnen dan mogelijk nog een oplossing bieden.
Deelt u de mening dat het Deense voorstel tweeslachtig is omdat Denemarken bereid is om te praten over een (aan een moderne standaard) gelijkwaardig veiligheidsniveau binnen de 20-mijlszone, maar stelt dat het instrument SOLAS van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) daarbuiten verplicht is? Concludeert u uit deze opstelling van Denemarken ook dat Denemarken buiten de 20-mijlsgrens dus niet geïnteresseerd is in het veiligheidsniveau van de schepen, maar alleen in het toegekende certificaat?
Uitgangspunt van de gesprekken met Denemarken is geweest te komen tot een gezamenlijk onderschreven veiligheidsniveau. Juist omdat het SOLAS Verdrag binnen de 20-mijlszone mogelijkheden biedt om uitzonderingen en ontheffingen op basis van equivalente regelgeving toe te staan, biedt dit de mogelijkheid voor een pragmatische oplossing gebaseerd op een gewenst veiligheidsniveau. Het feit dat Denemarken buiten de 20 mijlszone zwaardere eisen stelt (dat wil zeggen alle eisen uit het SOLAS Verdrag) geeft mijns inziens aan dat de Denen juist zijn geïnteresseerd in het veiligheidsniveau van de schepen.
Is het waar dat er in het buitenland kritische vragen worden gesteld over de Nederlandse certificering van schepen? Zo ja, kunt u hier nader op ingaan? Bent u van plan naar aanleiding daarvan stappen te zetten met betrekking tot het Nederlandse wettelijke kader? Zo ja, welke?
In Ierland zijn naar aanleiding van het zinken van het Nederlandse zeilschip Astrid in juli 2013, inderdaad kritische vragen gesteld over de veiligheid en certificering van de Nederlandse zeilschepen. Daarnaast stelt ook het Verenigd Koninkrijk zich steeds kritischer op ten aanzien van de Nederlandse certificering, mede naar aanleiding van de gronding van een Nederlands zeilschip bij Schotland eind augustus j.l.
Van belang is hierbij dat deze zeilschepen veelal in de Deense, Duitse, Britse en Ierse wateren opereren, met passagiers uit deze landen. De genoemde landen hebben daarom aanzienlijke veiligheidsbelangen, en ze hebben een goed beeld van de varende praktijk van de Nederlandse zeezeilschepen. De zorgen van deze landen dienen dan ook serieus te worden genomen.
Verder heeft ook de Europese Commissie een klacht ontvangen van een burger, die mee heeft gevaren op een Nederlands zeilschip. De klacht bevat een aantijging dat de praktische situatie niet voldoet aan de criteria en voorschriften voor zeiltrainingsschepen onder de «Special Purpose Ships (SPS) Code», waaronder veel Nederlandse zeilschepen zijn gecertificeerd. Naar aanleiding hiervan heeft de Europese Commissie Nederland om opheldering gevraagd over de praktijken aan boord van Nederlandse zeiltrainingsschepen. Daarnaast heeft de Europese Commissie erop gewezen dat het verschil in status van de opvarenden (geen passagiers, maar trainees) consequenties heeft voor onder meer aansprakelijkheid en veiligheidseisen aan de schepen.
Sinds afgelopen voorjaar is er contact met de sector over een moderniseringsslag van de Nederlandse regelgeving, die lang is uitgesteld wegens de problematiek met Denemarken. Met name de genoemde geluiden uit het buitenland, de burgerklacht bij de Commissie, en voortschrijdend inzicht in veiligheidsdenken, rechtvaardigen mijns inziens een heroriëntatie op de huidige wijze van certificering. Het resultaat van een dergelijke heroriëntatie kan in deze moderniseringsslag ingebed worden.
Is het Deense voorstel voor regulering van de vaart op Denemarken een finaal voorstel, of ziet u nog ruimte voor onderhandeling?
Denemarken heeft aangegeven dat dit een finaal voorstel betreft. Mogelijke onderhandelingsruimte ligt vooral op politiek niveau.
Welke acties bent u bereid te ondernemen om Denemarken alsnog te overreden om voor de Nederlandse beroepschartervaart acceptabele regelgeving te hanteren?
Ik zal in contact te treden met mijn Deense collega om de twee voornaamste pijnpunten opgelost te krijgen. Dit betreft de beperkingen in vaargebied, en de vermeende ongelijke behandeling van Deense schepen.