Het bericht ''Anita wordt opgenomen' kwam tot stand na dreigementen Cliëntenraad’ |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Grace Tanamal (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wanneer beantwoordt u de vragen van 16 maart 2015 over het passeren van een cliëntenraad van een ggz-instelling bij tv-opnamen (ingezonden 16 maart 2015)?1
Deze beantwoording is aan u verzonden op 9 april 2015.
Kent u het artikel ««Anita wordt opgenomen» kwam tot stand na dreigementen»?2
Ja.
Bent u bereid te laten onderzoeken of de cliëntenraad onder druk is gezet door het dreigement van schadeclaims dat ze uit «gewetensnood» hebben ingestemd?
Nee, het is niet aan mij om een onderzoek in te stellen. Het gaat in deze zaak om een geschil tussen een zorgaanbieder en diens cliëntenraad. In de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) zijn regels opgenomen over de naleving van medezeggenschapsbepalingen. De zorgaanbieder is verplicht aangesloten bij een commissie van vertrouwenslieden (LCvV). Aan deze commissie kunnen geschillen over medezeggenschap worden voorgelegd, waarna het aan deze commissie is om een oordeel te vellen over de handelwijze van het bestuur. De betreffende cliëntenraad, maar ook iedere cliënt van de instelling, kan de zaak aanhangig maken bij de kantonrechter en deze verzoeken een bevel te geven wanneer de zorgaanbieder de Wmcz niet naleeft. Bijvoorbeeld wanneer de bestuurder ervan een uitspraak van de LCvV naast zich neerlegt.
Ik vind het belangrijk dat bestuurders de regels van de Wmcz in acht nemen en het perspectief van cliënten meenemen in de besluitvorming. Hiervoor is het nodig dat een cliëntenraad tijdig wordt betrokken en serieus wordt genomen. Zoals ik in de beantwoording op eerdere vragen van deze PvdA leden over deze zaak heb aangegeven, ben ik van plan de regels voor cliëntenmedezeggenschap aan te scherpen.3
Wilt u tevens onderzoeken wat het zegt over de governance van GGz Centraal (een organisatie voor geestelijke gezondheidszorg in het midden van het land) dat de raad van bestuur zegt dat er goed overleg is gevoerd en de woordvoerder van cliëntenraad Flevoland hierover het volgende zegt: «We waren bang dat er bijvoorbeeld nog meer personeelsleden boventallig zouden worden verklaard»?
Zie antwoord vraag 3.
Welke extra mogelijkheden ziet u om de cliëntenraad zo te versterken dat deze in praktijk daadwerkelijk zeggenschap heeft?
Ik hecht eraan op te merken dat we bij cliëntenparticipatie in de zorg, net als in het onderwijs en bij ondernemingsraden, spreken van medezeggenschap en niet van zeggenschap. Medezeggenschap is geen vetorecht. De bestuurder blijft verantwoordelijk voor de beleidsbeslissingen van de instelling. Ik vind wel dat hij daarbij het cliëntenperspectief goed moet meewegen, ook omdat dit kan leiden tot betere besluiten.
In onze brief van 22 januari 2015 rondom het VSO goed bestuur hebben de Staatssecretaris en ikzelf een aantal verbeteringen van de medezeggenschap in de zorg voorgesteld.4 Het gaat dan onder meer om het invoeren van een instemmingsrecht voor bepaalde, voor de cliënt belangrijke onderwerpen waar nu (verzwaard) adviesrecht voor geldt.
De medezeggenschap moet verder aan betekenis toenemen door verbetering van de tijdigheid van adviesaanvragen en informatievoorziening aan de cliëntenraad en door financiering van de cliëntenraad en scholing van haar leden. Daarnaast willen wij dat de IGZ in haar regulier toezicht meeneemt of instellingen voldoen aan de wettelijke eisen aan medezeggenschap.
Wilt u eveneens onderzoeken wat de betrokkenheid van de raad voor toezicht is geweest, en of het klopt dat een lid van de raad van toezicht GGZ centraal eveneens tegelijk lid was van de RvT KRO NCRV?
Het is de taak van de raad van toezicht om toezicht te houden op het functioneren van de raad van bestuur. Ik ga ervan uit dat de raad van toezicht van GGz-centraal deze taak serieus neemt en zich ook laat informeren door anderen dan de raad van bestuur. Ten aanzien van deze casus lijkt het mij dat – gezien de onrust die over de tv-opnames is ontstaan -een gesprek met bestuur en cliëntenraad op zijn plaats is, alsook een discussie over de vraag welke lessen de instelling uit deze zaak kan trekken.
Uit nadere bestudering van de governance gegevens van GGz-Centraal blijkt dat Dhr. dr. E.P. de Jong in 2014 zowel voorzitter van de raad van bestuur van deze zorginstelling was, als voorzitter van de raad van toezicht van de NCRV. Het programma «Anita wordt opgenomen» is een televisieprogramma van de KRO. De KRO heeft een eigen raad van toezicht. Mijns inziens is er daarmee geen verband met het programma. Wanneer er overigens wel sprake zou zijn geweest van een intern toezichthouder die lid was geweest van de raad van toezicht van beide organisaties, dan zou deze gehouden zijn aan de spelregels uit de zorgbrede governance code, die voorschrijven dat de raad van toezicht in het belang van de zorgorganisatie en haar belanghebbenden dient te handelen.
Deelt u de mening dat het positief is een programma te maken met doel destigmatisering van de GGZ, maar dat de cliënt(enraad) nooit gepasseerd mag worden?
Ik ben het met de vragenstellers eens dat programma’s die er toe bijdragen dat GGZ cliënten worden gedestigmatiseerd, waardevol kunnen zijn. Zoals hierboven aangegeven vind ik het daarbij van belang dat de regels van de Wmcz in acht worden genomen.
Wilt u deze vragen vóór het Algemeen overleg Governance in de zorg voorzien op 29 april 2015 beantwoorden?
Bij deze.
De gezondheidsklachten bij mensen die in de buurt van megastallen en boerderijen wonen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Stankoverlast leidt tot gezondheidsklachten» en de conclusies van het gezamenlijke onderzoek van het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL) en het Institute for Risk Assesment Sciences (IRAS) van de Universiteit Utrecht?1
Ja.
Hoe kan het dat deze conclusies niet getrokken worden in het rapport «Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen» van de Gezondheidsraad? In hoeverre beschikt u over eenduidige informatie over het verband tussen gezondheid en intensieve veehouderij?2
Het rapport van de Gezondheidsraad is op 30 november 2012 aan de Minister van VWS, aan de staatssecretarissen van IenM en EZ en aan uw Kamer aangeboden, (Vergaderjaar 2012–2013, Kamerstuk 28 973, nr. 129). In dit rapport gaf de Gezondheidsraad aan dat de tot dan toe beschikbare wetenschappelijke informatie schaars en heterogeen is en beperkte zeggingskracht heeft. Het onderzoek waar het bericht naar verwijst, is onlangs gepubliceerd en was dus voor de Gezondheidsraad nog niet beschikbaar.
Het verband tussen veehouderij en gezondheid van omwonenden is onderwerp van onderzoek in het lopende onderzoeksproject Veehouderij en gezondheid omwonenden (VGO). Dit onderzoek zal in de loop van 2016 afgerond worden. Op dit moment is nog geen eenduidige informatie beschikbaar.
Hoe duidt u de conclusies van dit gezamenlijke onderzoek in het kader van de volksgezondheid? Hoe neemt u het volksgezondheidsperspectief mee bij het inrichten van megastallen en boerderijrijke gebieden?
Het advies van de Gezondheidsraad uit 2012 gaf aan dat er onvoldoende wetenschappelijke kennis is over de gezondheidsrisico’s van veehouderijen om, met uitzondering van endotoxinen, gefundeerde keuzes te kunnen maken over algemene afstandscriteria en over andere normen. De Gezondheidsraad adviseerde nader onderzoek te verrichten. Naar aanleiding van dit advies hebben de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik opdracht gegeven voor het uitvoeren van aanvullend onderzoek naar de kwantitatieve gezondheidseffecten van veehouderijen onder leiding van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM). Ik wacht de resultaten af van dit lopende onderzoek «Veehouderij en Gezondheid Omwonenden» (VGO). Na afronding van dit onderzoek in 2016, zal worden bezien of aanvullende maatregelen in relatie tot volksgezondheidsaspecten aan de orde zijn.
De Gezondheidsraad heeft in haar advies van 2012 tevens aangegeven dat geur- en stankhinder een negatief effect kan hebben op de kwaliteit van de leefomgeving. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) biedt gemeenten als bevoegd gezag ruime mogelijkheden om strengere geurnormen te stellen dan de algemene minimumvereisten. Het kabinet heeft de gemeenten opgeroepen deze mogelijkheden waar noodzakelijk te benutten (TK 28 973, nr. 134, dd. 14 juni 2013).
Mede naar aanleiding van de constatering van de Gezondheidsraad dat de normstelling voor geurhinder door veehouderijbedrijven afwijkt van die van andere bedrijfstakken voert het Ministerie van I&M op dit moment een evaluatie uit, ter uitvoering van de mondelinge toezegging van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aan uw Kamer op 20 mei 2014 tijdens het VSO Activiteitenbesluit.
In het algemeen kan nog worden opgemerkt dat de verschillende onderzoeken die op dit moment, in opdracht van de ministeries van EZ, VWS en I en M, worden uitgevoerd in het kader van de gezondheidseffecten van veehouderijen (VGO, onderzoek naar endotoxinen, evaluatie geurhinder) in nauw overleg worden afgestemd. Alle verworven kennis zal beschikbaar worden gesteld in het onlangs opgerichte Kennisplatform Veehouderij en Humane Gezondheid. Het kennisplatform is aangekondigd in twee brieven aan de Tweede Kamer (TK 28 973, nrs. 134 en 137).
Welke gevolgen zullen de resultaten van dit gezamenlijke onderzoek hebben voor het (nog niet bij de Tweede Kamer ingediende) wetsvoorstel Dieraantallen en volksgezondheid en het Nationaal Programma Preventie?
Het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel Dieraantallen en volksgezondheid zal provincies de mogelijkheid bieden om vanuit een oogpunt van volksgezondheidsrisico’s die samenhangen met zoönosen, in aangewezen gebieden beperkingen te stellen aan het totaal aantal dieren of het aantal dieren per veehouderijlocatie. Dit wetsvoorstel ziet niet op de effecten van geuremissies van veehouderijen. Hiervoor is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) het geëigende kader.
De volksgezondheidsaspecten van veehouderijbedrijven behoren niet tot de doelstellingen van het Nationaal Programma Preventie welke reeds eerder zijn vastgesteld. De doelstellingen zullen niet wijzigen op basis van de resultaten van het onderzoek. Wel kunnen de resultaten ingebracht worden in het netwerk rond het NPP en kunnen zij betrokken worden bij de inspanningen van het Kennisplatform Veehouderij en Humane Gezondheid.
Is het op basis van dit gezamenlijke onderzoek mogelijk om algemene afstandscriteria of andere relevante normen te stellen? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dit doen? Zo nee, wat is hier voor nodig?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gevolgen hebben de resultaten van dit gezamenlijke onderzoek voor het nog lopende onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar de oorzaken voor de relatie tussen gezondheid en de aanwezigheid van intensieve veehouderij?3
In het onderzoek Veehouderij en gezondheid omwonenden van het RIVM worden de gevolgen van stankoverlast niet meegenomen, zoals reeds aangegeven bij het antwoord op vraag 3 en 5. In dat antwoord is ook aangegeven dat alle lopende onderzoeken over de relatie gezondheid en intensieve veehouderij worden afgestemd.
Het sponsoren van een bijeenkomst van de Moslimbroederschap in Engeland |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ministerie sponsort congres met Moslimbroederschap»?1
Ja
In hoeverre klopt het dat Nederland de bijeenkomst «Politiek, macht en sektarische identiteiten in het Midden-Oosten» (deels) heeft gesponsord? En welk bedrag is hier mee gemoeid?
Nederland heeft een bijdrage van 10.000 Britse Pond geleverd aan een activiteit van de afdeling Midden-Oosten en Noord-Afrika van de gerenommeerde en onafhankelijke Britse denktank Chatham House, The Royal Institute of International Affairs, in Londen. De titel van de conferentie was: «Beleid, Macht en Sektarische Identiteiten in het Midden-Oosten». Het was dus geen congres of bijeenkomst van de Moslimbroederschap, maar een academisch getinte Chatham House conferentie met deelname door Westerse, Arabische en andere diplomaten, academici, journalisten, ngo’s en anderen.
Wat is de reden dat een Nederlandse topambtenaar aanwezig is geweest op het congres dat georganiseerd werd door The Cordoba Foundation, een aan de Moslimbroederschap gelieerde stichting?
Een inhoudelijk beleidsmedewerker van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is vanwege zijn expertise door Chatham House uitgenodigd op te treden als spreker tijdens de conferentie.
Deelt u de mening dat de Moslimbroederschap, met zijn motto: «Allah is ons doel, de profeet is onze leider, de koran onze wet, jihad onze weg en sterven voor Allah onze grootste hoop», een radicale organisatie is waar geen zaken met mee moet worden gedaan? Zo neen, waarom niet?
De Moslimbroederschap is noch door de NL overheid, noch in Europees of VN verband aangemerkt als zijnde een terroristische organisatie.
Bent u op de hoogte van het gegeven dat de Moslimbroederschap banden heeft met terreurorganisaties als Hamas en Ansar Bayt al-Maqdis (dat inmiddels grotendeels is opgegaan in ISIS)?
Het is een historisch gegeven dat Hamas oorspronkelijk is voortgekomen uit de Moslimbroederschap. Voor wat betreft banden van de Moslimbroederschap met andere groeperingen beschikt het kabinet niet over eigenstandige informatie.
Begrijpt u dat de Britse bank HSBC heeft besloten de relatie met de betreffende stichting te verbreken?
Het is niet bekend, ook niet bij de Britse autoriteiten, waarom HSBC de relatie met deze stichting zou hebben verbroken.
Bent u bereid uw samenwerking met de betreffende stichting stop te zetten en te zorgen dat dit soort misstappen in de toekomst niet meer gemaakt worden?
De samenwerking betrof de denktank Chatham House, niet de door u genoemde stichting. De samenwerking met Chatham House wordt dus niet opgezegd
De actuele situatie in Nigeria in het licht van de gehouden verkiezingen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kunt u een nadere duiding en appreciatie geven van de uitslag van de verkiezingen in Nigeria, waarbij de zittende president is verslagen door oppositieleider Muhammadu Buhari?1
Oppositieleider Buhari van de All Progressives Congress (APC) behaalde volgens de Nigeriaanse kiescommissie 54% van de stemmen tegenover 45% van de stemmen voor de zittende president Jonathan van de People’s Democratic Party (PDP). De APC heeft daarnaast een comfortabele meerderheid verkregen in de Senaat en het Huis van Afgevaardigden. Ook in de deelstaatverkiezingen van 11 april behaalde APC een grote overwinning. APC werd de grootste in 19 van de 29 deelstaten waar deelstaatverkiezingen zijn gehouden. PDP won in zeven staten. In drie deelstaten is nog geen officiële uitslag afgekondigd.
In vergelijking met de verkiezingen van 2011 hebben er bijna 10 miljoen mensen minder op president Jonathan gestemd, een aanwijzing dat veel kiezers ontevreden waren met de afgelopen PDP-regeerperiode. Opvallend is ook dat de vaak genoemde «noord-zuid» tegenstelling niet meer volledig van toepassing is, aangezien Buhari ook winst heeft behaald in het zuid-westen van het land (waaronder de deelstaat Lagos). De PDP-aanhang bevindt zich nu voornamelijk nog in het zuid-zuiden en zuid-oosten van het land, waar de overgrote meerderheid nog altijd voor Jonathan heeft gestemd.
Nigeria is de grootste democratie in Afrika. Het verloop van de verkiezingen in Nigeria is dan ook van belang voor de democratie in geheel Afrika. De APC en PDP sloten in januari een akkoord om geweldloze verkiezingen na te streven. Voor het eerst sinds het democratisch bestaan van Nigeria is er een oppositiekandidaat verkozen tot president. Ondanks de vrees voor structureel geweld, zijn de verkiezingen relatief vreedzaam en ordelijk verlopen.
De verkiezingen verliepen echter niet geheel probleemloos. Er hebben zich veel technische problemen bij veel kieskantoren voorgedaan. Hierdoor moesten op sommige plaatsen de presidentsverkiezingen de volgende dag worden gehouden. Daarnaast zijn er geweldsincidenten voorgevallen. Vooral de deelstaatverkiezingen in de zuidelijke staten zijn onrustig verlopen. Ondanks de verschillende uitdagingen kan worden gesteld dat de uitslag van de verkiezingen een geloofwaardige afspiegeling is van de wens van het Nigeriaanse electoraat.
Welke beleidsinhoudelijke gevolgen verwacht u van deze verkiezingsuitslag, ook als het gaat om de veiligheid en stabiliteit in dit land, de strijd tegen Boko Haram, alsmede de verhoudingen tussen de verschillende etnische en religieuze bevolkingsgroepen?
Het is moeilijk om op dit moment een zorgvuldige inschatting te maken van de beleidsinhoudelijke gevolgen van de uitslag. Tot aan de inauguratie van Buhari als president op 29 mei bevindt het land zich in een politieke transitieperiode. Naar verwachting zal er ten tijde van de inauguratie meer duidelijk zijn over Buhari’s beleidsprioriteiten voor de komende regeerperiode.
Muhammadu Buhari heeft in zijn campagne veel nadruk gelegd op het verbeteren van veiligheid, het aanpakken van corruptie, en het versterken van de Nigeriaanse economie en zal – vooral op deze terreinen – hooggespannen verwachtingen in moeten lossen. De verwachting is dat de verkiezing van Buhari tot president zal leiden tot extra betrokkenheid van de nieuw aan te stellen Nigeriaanse regering om Boko Haram aan te pakken.
Hoe ontwikkelt zich de strijd tegen Boko Haram? Is de machtspositie van deze terreurbeweging in de afgelopen periode kleiner geworden, en zo ja, waaruit blijkt dit vooral? Kunt u hierbij tevens ingaan op de trends ten aanzien van gepleegde aanslagen, doelwitten, ontvoeringen, aantallen en categorieën van slachtoffers, etc.?
Boko Haram heeft de afgelopen maanden veel terrein verloren door verhoogde militaire activiteit van Nigeria en buurlanden (vooral Tsjaad). Boko Haram is inmiddels verdreven uit veel plaatsen in noordoost Nigeria en heeft zich terug getrokken in moeilijk toegankelijk gebied. Het lijkt erop dat de beweging haar tactieken veranderd heeft naar oude patronen van «hit and run» in plaats van het bezetten van terrein. De capaciteit van Boko Haram om terrein te veroveren en bezetten lijkt te zijn afgenomen. De dreiging die Boko Haram vormt voor de veiligheid en stabiliteit van de regio is echter niet verdwenen.
Extreem grote en dodelijke aanvallen zoals in januari op de stad Baga zijn in de afgelopen maanden niet voorgekomen. Er zijn nog wel veel aanvallen geweest, niet minder ernstig van aard, maar met relatief minder slachtoffers. Zo heeft Boko Haram de laatste maanden herhaaldelijk gebruik gemaakt van zelfmoordaanslagen, waaronder door kinderen. Zo pleegden op 10 januari en 10 maart jl. jonge meisjes een zelfmoordaanslag op een drukke markt in Maiduguri waarbij meer dan 50 mensen omkwamen. Ook werd er afgelopen 6 april een aanslag gepleegd door Boko Haram strijders vermomd als predikers, waarbij meer dan 24 mensen omkwamen. Ook doen zich nog geregeld ontvoeringen voor.
Hoewel de terreinwinst van het Nigeriaanse leger hoopgevend is, moeten we niet uit het oog verliezen dat het voortdurende geweld en aanslagen nog altijd voor vele burgerslachtoffers zorgen. Boko Haram blijft zich keren tegen alle andersdenkenden, zowel christenen als moslims, en met zowel de overheid als burgers als doelwit.
Is de opgevoerde strijd van de Nigeriaanse overheid tegen Boko Haram een bestendige strijd of is deze strijd vooral een gevolg van de verkiezingen?
Het is niet zeker of er electorale overwegingen aan de basis hebben gelegen van de recente intensivering van de strijd tegen Boko Haram.
De verwachting is echter dat Buhari de opgevoerde strijd van de Nigeriaanse overheid tegen Boko Haram voort zal zetten na zijn inauguratie. Het is moeilijk te zeggen of de huidige overheid de komende weken tot aan de inauguratie van Buhari nog extra inspanning zal leveren in de strijd tegen Boko Haram.
Hoe ontwikkelt zich de verhouding tussen Boko Haram en IS? Is hier sprake van serieuze samenwerking of afstemming? Wat zouden de belangrijkste consequenties en risico’s kunnen zijn van een serieuze samenwerking?
De recente eed van trouw van Boko Haram aan IS en de aanvaarding daarvan door IS zijn zorgelijke ontwikkelingen. Er zijn echter nog altijd geen concrete aanwijzingen voor feitelijke, laat staan structurele, samenwerking tussen ISIS en Boko Haram. De toenadering lijkt voornamelijk een PR-doel te dienen. Boko Haram blijft naar verwachting primair een nationaal georiënteerde organisatie.
Kunt u aanduiden in hoeverre de afstemming tussen Nigeria en haar buurlanden, onder meer via de Multinational Joint Task Force, in de strijd tegen Boko Haram momenteel haar vruchten afwerpt?
Als gevolg van een meer intensieve samenwerking en coördinatie tussen Nigeria en buurlanden vinden momenteel redelijke effectieve militaire operaties plaats. Dit gebeurt op basis van ad hoc samenwerking tussen Nigeria en buurlanden Tsjaad, Kameroen en Niger. De door de Afrikaanse Unie gesteunde regionale troepenmacht (MNJTF) is momenteel nog in oprichting en krijgt langzaam vorm. De MNJTF is nog niet operationeel.
Welke aanvullende mogelijkheden zijn er binnen het Nederlandse genderbeleid om specifiek aandacht te schenken aan het lijden van meisjes en vrouwen als gevolg van het handelen van Boko Haram?
De ontvoeringen van meisjes en vrouwen en het toenemende gebruik van vrouwen en kinderen als zelfmoordterroristen zijn enkele voorbeelden van de schokkende methodes die Boko Haram gebruikt met betrekking tot vrouwen en kinderen. Zoals u weet is gender een prioriteit voor het Nederlands en buitenlands beleid. Vanuit FLOW (Funding Leadership Opportunities for Women) worden verschillende vrouwenrechtenorganisaties met projecten in Nigeria gesteund. Deze projecten richten zich onder andere op bestrijding van geweld tegen vrouwen en gender-based violence in Nigeria en op betekenisvolle deelname van vrouwen in vredesprocessen en politieke participatie.
Welke ontwikkelingen zijn momenteel zichtbaar op het terrein van de humanitaire hulpverlening aan de bijna 2 miljoen ontheemden? Welk perspectief wordt hen geboden, ook als het gaat om terugkeer naar hun thuisgebieden? Komt deze hulpverlening, zowel internationaal als vanuit de Nigeriaanse overheid, afdoende op gang?
Sinds de kamerbrief van 20 februari jongstleden waarin ik u informeerde over Boko Haram is de humanitaire hulpverlening in noordoost Nigeria langzaam maar zeker op gang gekomen. Het VN kantoor voor de coördinatie van humanitaire aangelegenheden (UN-OCHA) heeft de capaciteit in het land opgeschaald om hulp aan de inmiddels ten minste 1.2 miljoen ontheemden en de circa 190.000 vluchtelingen te coördineren. Ook de overige VN organisaties en (Internationale)Non-Gouvernementele Organisaties (INGO’s) vergroten hun menskracht in de getroffen staten van Nigeria. Er klinken nu ook steeds meer positieve geluiden over de inzet van de Nigeriaanse overheid om de getroffen bevolking bij te staan. Nigeriaanse overheidsinstellingen zijn echter nog slecht gecoördineerd en onvoldoende toegerust op crises van dit karakter en deze omvang.
Hoewel internationale en nationale humanitaire assistentie op gang komt, schort er nog veel aan. Zo is de hulpverlening voornamelijk gericht op opvangkampen terwijl meer dan 90% van de ontheemde bevolking zich ophoudt in informele nederzettingen en gastgemeenschappen. Verder blijft de humanitaire toegang beperkt tot de grotere plaatsen en toegangswegen. Daarbuiten kunnen veel hulpverleners niet veilig opereren. Het is volgens de humanitaire gemeenschap dan ook nog te vroeg voor terugkeer van ontheemden, niet alleen vanwege de onveilige situatie, maar ook vanwege de enorme schade die is aangericht aan soms complete dorpen. Er is nog niet begonnen met wederopbouwwerkzaamheden. Het humanitaire landenteam, de overheid en de hulporganisaties werken wel al plannen uit om een veilige en waardige terugkeer te kunnen bieden.
Welke gelegenheden ziet u op de kortere termijn, waar mogelijk in internationaal verband, om de druk op de Nigeriaanse regering op te voeren om werk te blijven maken van de strijd tegen Boko Haram en om een structurele aanpak te realiseren van de onderliggende oorzaken van het geweld in noordoost Nigeria?
De strijd tegen Boko Haram en de aanpak van grondoorzaken is primair een verantwoordelijkheid van de Nigeriaanse overheid. Zoals gezegd in antwoord op vraag 2 zal Buhari naar verwachting de aanpak van Boko Haram serieus willen nemen en militair een inspanning blijven leveren om de veiligheid in noordoost Nigeria te verbeteren. De internationale gemeenschap speelt daarnaast een belangrijke rol om druk te blijven zetten op de Nigeriaanse regering. Dit kan op verschillende manieren worden bewerkstelligd.
Ten eerste is het van belang de kwestie Boko Haram internationaal te blijven agenderen. In de RBZ van januari heb ik de kwestie Boko Haram geagendeerd en ik zal er op blijven aandringen dat de EU op het hoogste niveau betrokken is bij de ontwikkelingen in Nigeria en de dialoog aangaat met politieke leiders in de regio. De dialoog aan blijven gaan en politieke betrokkenheid tonen is een belangrijk middel waarmee druk kan worden gezet op de Nigeriaanse regering.
Aangezien een structurele aanpak van grondoorzaken, naast maatregelen op het gebied van de-radicalisering, veelal op het terrein van armoedebestrijding en ontwikkeling ligt, kan de EU daarnaast actief haar steun aanbieden. Zo levert de EU, waaronder Nederland, een bijdrage aan de ontwikkeling in noordoost Nigeria met programma’s op het terrein van vrede en veiligheid, mensenrechten, handel en regionale integratie. De EU biedt steun aan de versterking van de veiligheidssector in Nigeria en besteedt aandacht aan de-radicalisering. Zo is er een EU contraterrorisme-pakket van bijna EUR 10 mln: «Support to enhance Nigeria’s resilience to evolving security challenges», waarvan een deel besteed wordt aan een de-radicaliseringsprogramma in Nigeriaanse gevangenissen.
De toetreding van Palestina tot het Internationaal Strafhof in Den Haag |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Palestina treedt toe tot Strafhof in Den Haag»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Palestina niet als staat kan worden erkend en het daarom absurd is dat het officieel is toegetreden tot het Internationaal Strafhof?
Erkenning van staten is een soeverein recht van staten. Het Koninkrijk erkent de «Staat Palestina» niet en het Koninkrijk is dan ook van mening dat de «Staat Palestina» niet in juridische zin is toegetreden tot het Statuut van Rome. De eenzijdige Palestijnse stap partij te worden bij het Statuut van Rome heeft wel politieke betekenis. Het is positief dat de Palestijnse autoriteit zich gebonden acht aan de toepassing en naleving van fundamentele normen van internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht en de mensenrechten. Dit past binnen het streven van het kabinet universele acceptatie van het Statuut van Rome te bevorderen. Het kabinet is tegelijkertijd van mening dat uiteindelijk alleen een politieke oplossing het Israëlisch-Palestijns conflict kan beëindigen. Zie ook Kamerbrief van 12 december 2014 inzake Palestijnse toetreding tot verdragen, kenmerk 2014.699379.
In hoeverre acht u het wenselijk dat het Palestijnse bestuur, bestaande uit partijen die de vernietiging van Israël als uitgangspunt hebben, lid wordt van een hoog internationaal rechtsorgaan?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre deelt u de opvatting dat de vestiging van een Palestijnse staat niet moet worden bespoedigd via deze toetreding?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden heeft Nederland als verdragsstaat én gastland om het Palestijnse lidmaatschap terug te draaien?
Noch als verdragspartij bij het Statuut van Rome, noch als gastland van het Internationaal Strafhof heeft Nederland invloed op de Palestijnse stap partij te worden bij het Statuut van Rome. Zie ook beantwoording Kamervragen van 23 januari 2015 over het bericht «Israël draait de geldkraan dicht», kenmerk 2015Z00031.
De incidenten met gevaarlijke stoffen |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het feit dat ernstige incidenten tijdens het vervoer van levensgevaarlijke stoffen niet altijd gemeld worden?1 2
Ik heb kennisgenomen van de berichten.
Klopt het dat bedrijven geen melding doen uit angst voor boetes? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om bedrijven toch tot melding te dwingen?
De reden waarom incidenten met gevaarlijke stoffen niet worden gemeld, is niet altijd duidelijk. In de praktijk blijkt onbekendheid met de meldplicht of het meldpunt een belangrijk aspect te zijn. De ILT bevordert het melden van incidenten onder meer door voorlichting te geven over de meldplicht. Als blijkt dat bedrijven incidenten met gevaarlijke stoffen niet melden, treedt de ILT strafrechtelijk of bestuursrechtelijk handhavend op.
Klopt het dat sommige vervoerders niet bekend zijn met de meldplicht? Zo ja, werkt het systeem van meldplicht en handhaving wel voldoende?
Vervoerders geven voor het niet-melden van incidenten in voorkomende gevallen aan, niet op de hoogte te zijn van de meldplicht. De ILT heeft de meldplicht in de afgelopen jaren breed onder de aandacht gebracht bij haar ondertoezichtstaanden door onder meer speciale sectorbijeenkomsten te organiseren en voorlichting over de meldplicht te geven. Ook de brancheorganisaties besteden aandacht aan de meldplicht.
Om het melden van incidenten te vergemakkelijken, is in 2014 één meldloket gevaarlijke stoffen ingericht bij het Meld- en Informatiecentrum van de ILT. Er is op dit moment bij de ILT een stijging waarneembaar van het aantal meldingen.
Is er binnen het meld- en handhavingssysteem niet teveel een cultuur ontstaan die werkt op basis van vertrouwen?
Het uitgangspunt is dat bedrijven de regelgeving moeten naleven. De ILT neemt meldingen in ontvangst, houdt toezicht en treedt handhavend op indien er niet wordt nageleefd.
Klopt het dat er door de Inspectie Leefomgeving en Transport niet actief gehandhaafd wordt op het niet melden van incidenten? Bent u bereid stappen te zetten om dit wel te gaan doen? Zo ja, welke stappen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet juist. ILT handhaaft actief op de meldingsplicht. In 2014 zijn er zeven processen verbaal opgemaakt.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het volgende Algemeen overleg Externe veiligheid van 16 juni 2015?
Dat heb ik bij deze gedaan.
De autistische Rebecca, die graag naar school wil, maar al 18 maanden thuis zit |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de noodkreet van de 15-jarige Rebecca, die graag naar school wil maar al 18 maanden niet naar haar school voor speciaal onderwijs (cluster 4) gaat? Wat gaat u voor Rebecca doen, zodat zij op zeer korte termijn weer onderwijs kan gaan volgen?1
Ik betreur het dat het helaas nog niet gelukt is om voor dit meisje een passende plek te vinden, ondanks de inspanningen van de betrokkenen. Ik kan niet op alle details van deze kwestie ingaan, omdat dit privacygevoelige informatie betreft. Het volgende kan ik wel zeggen. Dit meisje is al langere tijd in beeld, zowel bij het samenwerkingsverband passend onderwijs als bij de jeugdhulp. Dit met dank aan het zogenaamde thuiszittersoverleg in die regio waarin gemeente en onderwijs samenwerken om zo snel mogelijk een oplossing te vinden voor kinderen die niet naar school gaan. In eerste instantie werd gedacht dat plaatsing in het voortgezet speciaal onderwijs in de regio een oplossing zou zijn. Daarom heeft het samenwerkingsverband toelating tot en plaatsing in het vso geregeld. Het meisje is de afgelopen 18 maanden dus wel degelijk teruggeleid naar school. Ondanks een apart instroomprogramma bleek zij daar echter helaas niet goed op haar plek. Gemeente en samenwerkingsverband zijn vervolgens in overleg met de ouders hard aan de slag gegaan met het zoeken naar een nieuwe oplossing. Deze is zeer recent ook gevonden in de vorm van een plaatsing op een andere school voor vso die gespecialiseerd is in de problematiek van dit meisje.
Hoe beoordeelt u de vicieuze cirkel waarin leerlingen zitten (o.a. Rebecca) doordat zij vanwege angsten en autisme zijn uitgevallen op school en thuis zitten, op een wachtlijst staan voor een behandeling van kinderen met angsten, maar pas aan de behandeling in deeltijd kunnen starten als zij ook naar school gaan? Welke mogelijkheden zijn er om deze vicieuze cirkel te doorbreken?
De uitspraak in het artikel dat behandeling in deeltijd alleen mogelijk is als een kind naar school gaat, is niet gestoeld op wet- en regelgeving. Het is nergens voorgeschreven dat deeltijdbehandeling gekoppeld moet zijn aan het volgen van onderwijs. Wat wel mogelijk is, is dat het hebben van een zinvolle dagbesteding een vereiste is van de betreffende instelling. Dan gaat het dus om eigen instellingsregels. De instelling heeft ruimte om daarvan in het belang van dit meisje af te wijken.
Deelt u de mening van CNV Zorg & Welzijn dat in deze specifieke situatie – door de decentralisatie van de jeugdzorg en de jeugd-GGZ de indicatiestelling niet op tijd is afgerond – ook onduidelijk is of Rebecca nog een beroep kan doen op hulp van haar autisme-coach óf een paar uur mag verblijven op de zorgboerderij? Hoe vaak komt dit in Nederland precies voor? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven kan niet op alle details van deze kwestie worden ingegaan. In zijn algemeenheid is onduidelijkheid over het verkrijgen van zorg en ondersteuning aan kinderen niet wenselijk en moet dus zo veel als mogelijk worden voorkomen. Toch kan het in complexe situaties voorkomen dat het wat langer duurt om zorg, ondersteuning en onderwijs goed op elkaar af te stemmen. Betrokken partijen hebben bovendien te maken met een nieuwe situatie waarin nieuwe afspraken moeten worden gemaakt. Daar waar mogelijk worden de betrokken partijen gestimuleerd om hier haast mee te maken. Er is geen informatie over hoe vaak dit soort situaties voorkomt.
Acht u het wenselijk dat leerlingen die om welke reden dan ook niet naar school kunnen een paar uur per week verblijven op een zorgboerderij? Is het verblijf op een zorgboerderij in de ogen van de Staatssecretaris passend onderwijs? Kunt u dat toelichten?
Activiteiten op een zorgboerderij kunnen, afhankelijk van de problematiek van een kind, onderdeel vormen van een zinvolle dagbesteding, met name voor leerlingen die (tijdelijk) niet in staat zijn om naar school te gaan en conform de Leerplichtwet vrijstelling van inschrijving of vrijstelling van geregeld schoolbezoek hebben. Een zorgboerderij is geen onderwijsinstelling en valt dus niet onder passend onderwijs voor Rebecca.
Bent u van mening dat er goed is voorgesorteerd op de verbinding tussen school en zorg per 1 januari 2015 zoals door de Staatssecretaris gegarandeerd in het debat op 3 juli 2014 toen hij zei: «Laten we erop vooruitlopen dat, als dat per 1 januari 2015 ingaat, we goed hebben voorgesorteerd en dat we ook praktisch een goede plek kunnen bieden aan die leerlingen»? Hoe beoordeelt de Staatssecretaris deze uitspraak in het licht van voorliggende casus?2
Al langere tijd werken samenwerkingsverbanden, scholen, gemeenten en jeugdhulp samen om te komen tot een goede verbinding tussen onderwijs en jeugdhulp. In de laatste voortgangsrapportage passend onderwijs (31 497, nr. 141) heb ik uw Kamer gerapporteerd over deze samenwerking. Kern daarvan was dat circa 70 procent van de samenwerkingsverbanden aangeeft dat de samenwerking met de gemeenten in hun regio goed verloopt. Goede voorbeelden daarvan zijn bijvoorbeeld concrete afspraken over een gemeenschappelijk ondersteuningsteam dat integraal arrangeert voor onderwijsondersteuning, zorg en leerlingenvervoer of de inzet van jeugdhulpverleners op school. De andere samenwerkingsverbanden geven aan dat het contact nog moeizaam is. Vanuit OCW, VWS, PO-Raad, VO-raad en VNG is er een ondersteuningsaanbod beschikbaar om te ondersteunen in de samenwerking. Zoals aangekondigd in diezelfde voortgangsrapportage wordt het ondersteuningsaanbod ook de komende periode gecontinueerd.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er momenteel wachtlijsten bestaan voor de behandeling voor kinderen met angsten? Hoe groot is deze wachtlijst in Nederland en welke maatregelen gaat u nemen om deze wachtlijst zo snel mogelijk te laten verdwijnen?
Sinds 1 januari 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de lokale jeugdhulp en dus ook voor voldoende en geschikt aanbod. Op landelijk niveau worden geen wachtlijsten per hulpsoort bijgehouden. Uit diverse monitors zal in de loop van dit jaar blijken hoe het met de jeugdhulpvoorzieningen staat en of daar wachtlijsten voorkomen. Als dat het geval blijkt te zijn, dan worden die in de context van de lokale situatie beoordeeld en zal er ook lokaal naar een oplossing moeten worden gezocht.
Deelt u de mening dat – omdat behandeling van leerlingen zoals Rebecca alleen mogelijk is als kinderen naar school gaan – jeugdhulp en onderwijs beter moeten samenwerken om te voorkomen dat thuiszitters in een vicieuze cirkel komen? Zo ja, is in uw ogen de huidige verplichting tot overleg – over hoe zorg en school goed op elkaar aansluiten – voldoende uit de verf gekomen? Als dat niet het geval is, welke maatregelen gaat u nemen om deze samenwerking alsnog te garanderen?3
Zie de antwoorden op vraag 2 en vraag 5.
Heeft u er spijt van dat u het advies van de Onderwijsraad in de wind heeft geslagen om het bestaande lokale overleg tussen onderwijs en jeugdhulpverlening te verbreden, om verder stappen te nemen om jeugdhulpverlening structureel onderdeel van de ondersteuningsstructuur op school te maken en om de rol van de onderwijsconsulenten te vergroten en een tijdelijk financieel vangnet in te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u aanvullend nemen?4
Samen met de Staatssecretaris van VWS ben ik in de reactie op het advies «Samen voor een ononderbroken schoolloopbaan» uitgebreid ingegaan op de aanbevelingen van de Onderwijsraad. Niet elke aanbeveling is (letterlijk) overgenomen, meestal omdat we vinden dat er betere alternatieven zijn, zoals in de reactie ook is aangegeven. Die mening ben ik nu nog steeds toegedaan. Het beeld dat in de vraag gesuggereerd wordt dat ik het advies van de Onderwijsraad in de wind zou hebben geslagen, herken ik niet. Sterker nog, zoals in de reactie op het advies is aangegeven, delen we de constatering van de Onderwijsraad dat er meer samenhang nodig is in de ondersteuning van jongeren vanuit onderwijs en jeugdhulp. De afgelopen periode zijn er op dit gebied ook al stappen gezet, maar we zijn er nog niet. Vandaar dat de ondersteuning zoals genoemd in het antwoord op vraag 5 ook de komende periode gecontinueerd wordt.
Deelt u de mening van de school en van CNV Zorg & Welzijn dat een gezinsspecialist een goede rol kan vervullen omdat deze persoon op school de schakel kan zijn naar de zorg die vanuit het gezin voor de leerling nodig is? Hoeveel gemeenten werken reeds met dergelijke gezinsspecialisten of zijn dit van plan?
Met de transitie van de jeugdhulp is de gehele verantwoordelijkheid voor het jeugdbeleid naar gemeenten overgeheveld. De Jeugdwet bepaalt de minimale (kwaliteit)eisen en binnen deze kaders zijn gemeenten vrij om te bepalen hoe zij vorm geven aan de jeugdhulp. In de praktijk vertaalt zich dit naar verschillende vormen zoals jeugd- en gezinsteams, teams voor volwassenen of teams voor inwoners van 0–100 jaar met verschillende vragen en problemen. Net als dat de inrichting van de teams een lokale aangelegenheid is, is dit ook van toepassing op de beschikbare kennis en expertise. Deze kan per team en gemeente verschillen. Er zijn gemeenten die werken met een gezinsspecialist; andere gemeenten kiezen voor een andere functionaris zoals de schoolmaatschappelijk werker.
De VNG heeft in maart een beknopte uitvraag gedaan naar jeugd en toegang in het sociaal domein waarin gevraagd is welke kennis en expertise onder meer belegd was in de verschillende teams. Een korte schets zal binnenkort gepubliceerd worden op de website van de VNG. Er is geen overzicht van welke gemeente voor welke constructie heeft gekozen.
Daarnaast zijn gemeenten ingevolge de WMO 2015 verantwoordelijk voor het bieden van cliëntondersteuning. Iedere gemeente moet ervoor zorgen dat cliëntondersteuning als laagdrempelige voorziening beschikbaar is voor alle burgers, en in het bijzonder voor cliënten en hun mantelzorgers die maatschappelijke ondersteuning nodig hebben of problemen hebben op andere terreinen binnen het sociale domein, bijvoorbeeld op het gebied van onderwijs.
Hoeveel kinderen zitten er in Nederland thuis en volgen geen onderwijs, omdat de jeugdhulpverlening onvoldoende aansluit op het onderwijs? Wat gaat u voor deze kinderen doen?
Op 19 maart heb ik de leerplichtbrief naar uw Kamer gestuurd met daarin de meest recente verzuimcijfers, waaronder het aantal thuiszitters en absoluut verzuimers (26 695, nr. 100). Er is geen informatie over welk deel van hen geen onderwijs volgt omdat jeugdhulp en onderwijs onvoldoende op elkaar aansluiten. In dezelfde brief ben ik ook ingegaan op de aanvullende maatregelen die ik tref om verzuim en thuiszitten terug te dringen.
Hoeveel kinderen in Nederland zaten/zitten sinds de invoering van passend onderwijs langer dan drie maanden thuis voordat er een passend onderwijs- en/of zorgaanbod is/wordt gedaan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 bevat de leerplichtbrief de meest recente verzuimcijfers. Deze betreffen het schooljaar 2013–2014, dus nog voor de invoering van passend onderwijs. In deze cijfers wordt nog geen onderscheid gemaakt tussen kinderen die korter en die langer dan 3 maanden thuis zitten zonder passend aanbod. Dit najaar worden de gegevens over het schooljaar 2014–2015 verzameld. Dan wordt voor het eerst wel dit onderscheid gemaakt. Ik zal u hierover rapporteren in de jaarlijkse leerplichtbrief.
Het aardbevingengebied |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dorpen vechten voor erkenning aardbevingsschade»?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat in dorpen als Woldendorp, Termunten, Termunterzijl en Borgsweer tientallen schadegevallen zijn die niet worden erkend omdat zij net buiten de zogenaamde contourennota zouden vallen?
De contourlijn is getrokken op basis van ervaringen en andere gegevens waaruit bleek dat de kans op schade als gevolg van de gaswinning buiten deze contour uiterst onwaarschijnlijk was. Op basis hiervan zijn de werkafspraken gemaakt met het Centrum Veilig Wonen (CVW) in het kader van prioriteit van de afhandeling. Onderdeel van deze werkwijze is dat er steekproefsgewijs ook meldingen buiten de contour beoordeeld werden om de correctheid van de contour te analyseren. Inmiddels heeft NAM bekend gemaakt alle nieuwe meldingen, dus ook buiten de contour, door een expert via het CVW te laten bezoeken. Uiteindelijk wil NAM op basis van actuele en lokale meetgegevens sneller en beter de relatie tussen schade en aardbevingen kunnen aantonen. Daarom wordt het meetnetwerk, zowel boven als onder de grond, verder uitgebreid. Ik vind het een positief signaal dat NAM zowel de contour loslaat alsook het meetnetwerk sterk laat uitbreiden om zo de nauwkeurigheid toe te laten nemen. Op die manier kan ook sneller een oordeel gegeven worden over de causaliteit.
Wat is uw mening over de werkwijze van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) waarbij op basis van aardbevingen in het verleden en de ervaringen met de afgehandelde schadegevallen, contouren worden vastgesteld waarbij bevingsschade wordt vastgesteld en benoemd2?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe hard is het feit dat de NAM stelt dat buiten die contouren, de kans op schade aan gebouwen minimaal is (minder dan 0.001%)3? Welke onderzoeken onderschrijven dit?
De contouren zijn gebaseerd op een rekenmethode van dr. Julian Bommer (Professor Imperial College London) en worden steeds geactualiseerd met ervaringen van de meest recente beving. Daarnaast wordt door steekproeven de correctheid van deze contour beoordeeld. Een kansberekening op schade is niet aan de orde. Schade binnen en buiten de gehanteerde contouren zal worden vergoed mits de schade door aardbevingen ten gevolge van gaswinning is ontstaan.
Op welke wijze wordt bijgehouden van welke contourenkaart gebruik gemaakt wordt bij welke specifieke schade? Is deze contourenkaart gevoegd bij de schaderapporten? Zo nee, waarom niet?
De contourenkaart is gepubliceerd op de website van CVW en op www.namplatform.nl en wordt continu geactualiseerd naar aanleiding van opgetreden bevingen en gerelateerde schademeldingen.
Op welke wijze vinden mensen gehoor die schade hebben als gevolg van aardbevingen die buiten de marges van de contourenkaart vallen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Op welke wijze wordt door de Commissie Bodemdaling, waar de overeenkomst Rijk – NAM onderdeel van uit maakt4, schade aan rijksgebouwen of kunstwerken vastgesteld en afgehandeld? Wordt hierbij ook gebruik gemaakt van de contourenkaart?
De bodemdaling ten gevolge van de gaswinning uit het Groningenveld is volgens de Commissie Bodemdaling dermate gelijkmatig dat hierdoor geen schade zal ontstaan aan huizen en gebouwen. In het verleden is hierdoor dan ook geen schade ontstaan. Wel is het door bodemdaling noodzakelijk de grondwaterstand in het gebied, maar ook bijvoorbeeld waterkeringen, op peil te houden. De noodzakelijke investeringen hiervoor worden door deze commissie beoordeeld. De contourenkaart geeft de zone waarbinnen de geïnduceerde aardbevingen schade kunnen veroorzaken. Alhoewel zowel bevingen als bodemdaling gerelateerd zijn aan de compactie als gevolg van gasproductie, zijn de effecten aan het oppervlak niet vergelijkbaar. De contourenkaart is daarom ook niet van toepassing op bodemdaling.
Is het naar uw mening terecht dat indien schade gemeld wordt die buiten de buitenste contour valt, de schademelding wordt gedaan aan de NAM, waarna de NAM nagaat of de NAM verantwoordelijk is voor de schade? Bent u van mening dat hierbij sprake is van een «slager die het eigen vlees keurt»? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het terecht dat, wanneer NAM aansprakelijk wordt gesteld voor schade, NAM zelf beoordeelt of dat terecht is. Als de benadeelde het niet eens is met het oordeel van NAM is er de mogelijkheid om contra-expertise te laten uitvoeren en om de Tcbb om een oordeel te vragen.
Is het naar uw mening terecht dat, omdat de contouren van de kaart door de NAM worden bepaald, het Centrum Veilig Wonen (CVW) specifieke gevallen buiten deze contouren niet in behandeling kan nemen? Zo ja, waarom?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat is de huidige kennis over de bevingsbestendigheid van de dijken in de provincie Groningen?
Op grond van een eerste onderzoek naar de aardbevingsbestendigheid van de dijken in de provincie Groningen, uitgevoerd in 2014 door Deltares, is duidelijk geworden dat enkele dijkvakken met prioriteit versterkt moeten worden. Het gaat hierbij om de regionale waterkering Noordkade Eemskanaal en de primaire waterkering (zeedijk) tussen Eemshaven en Delfzijl. Op dit moment vinden de voorbereidingen plaats om in de loop van dit jaar te starten met de werkzaamheden aan de Noordkade Eemskanaal, en om in 2016 te kunnen beginnen met de werkzaamheden aan de zeedijk tussen Eemshaven en Delfzijl.
Voor overige dijkvakken zal in de loop van dit jaar duidelijk zijn van welke versterkingsopgave sprake is. Hier zal een uitvoeringsprogramma voor worden opgesteld. Uw Kamer heb ik hierover op 9 februari jl. geïnformeerd (Kamerstukken II 2014/15, 33 529 nr. 96).
Zijn gebouwen op wierden en (oude) waterstromen gevoeliger voor bevingen dan gemiddeld? Wat is daarover bekend? Wordt daar onderzoek naar gedaan? Leidt dat tot andere afwegingen bij schademeldingen op deze locaties? Zo nee, waarom niet?
Het door Deltares gemaakte model van de ondiepe ondergrond is nu voornamelijk gebaseerd op geologie en zal worden uitgebreid met door mensen veroorzaakte aanpassingen van de bodemopbouw. Dit gaat bijvoorbeeld om grondverbetering op terrein voor industrie, nieuwbouw en ook wierden.5 Wierden zijn naar alle waarschijnlijkheid gevoeliger voor bevingen dan gemiddeld.
Waardoor is de schade aan de zandsculpturen en de Molen De Wachter5 in Zuidlaren ontstaan? Vindt u het terecht dat de NAM de schade hier niet wenst te vergoeden omdat Zuidlaren buiten de contouren valt? Moet de contourenkaart naar aanleiding van de beving bij Kropswolde worden aangepast? Zo nee, waarom niet?
Als gevolg van de aanpassing van de afhandeling van de aardbevingsschade door NAM worden ook meldingen buiten de contouren beoordeeld door een expert. De schade aan de zandsculpturen en Molen De Wachter zal dan ook alsnog bekeken worden door een schade-expert.
Wat is de reikwijdte van uw uitspraak dat ook in Drenthe schade moet worden vergoed wanneer die het gevolg is van bevingen6?
In het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd dat schade die is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten door de exploitant moet worden vergoed. Daar waar aardbevingen veroorzaakt door gaswinning tot schade leiden, zal deze door het desbetreffende mijnbouwbedrijf vergoed moeten worden ongeacht de locatie van de schade. NAM heeft in het verleden ook schade vergoed als gevolg van aardbevingen buiten het Groningenveld, zoals in Roswinkel.
Hoe duidt u, gezien uw uitspraak genoemd in vraag 13, het feit dat de NAM niet naar alle schademeldingen een expert stuurt?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe duidt u de uitspraak (genoemd in vraag 13) «We stellen in alle redelijkheid vast of claims valide zijn»? Wat is de definitie van «in alle redelijkheid» en wanneer is een claim wel of niet valide?
De door CVW gehanteerde aanpak ter afhandeling van claims houdt in dat meldingen van schade worden bezocht waarvan de kans aanwezig is dat ze door aardbevingen veroorzaakt zijn. Deze schades worden vervolgens onderzocht door experts. Daarna wordt er vastgesteld of er een causaal verband is met de aardbevingen ten gevolge van gaswinning. Wanneer een eigenaar of bewoner het oneens is met de conclusies van de rapportage door de experts, biedt CVW de mogelijkheid om een onafhankelijk expert een contra-expertise uit te laten voeren.
Waarom is het niet aannemelijk, zoals de NAM beweert, dat de schade in Zuidlaren veroorzaakt is door de beving bij Kropswolde? Kunt u een andere oorzaak bedenken van de schade die op het moment van en kort na de beving ontstond? Zo ja, welke? Welke middelen staan tot uw beschikking om de NAM te dwingen deze schade te vergoeden?
Het past mij als Minister niet om over individuele gevallen een uitspraak te doen. De vaststelling van de oorzaak van de schade gebeurt via onafhankelijke schade-experts. Door de aanpassing in de afhandeling van aardbevingsschade zal de schade in Zuidlaren ook door een onafhankelijk schade-expert worden bekeken. Ik vertrouw daarbij op hun onafhankelijk oordeel. In het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd dat schade die is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten door de exploitant moet worden vergoed.
Hoeveel gedupeerden hebben inmiddels de Technische Commissie Bodembeweging (TCBB) ingeschakeld voor een onafhankelijk oordeel? In hoeveel gevallen heeft de TCBB hierbij in het voordeel van degene die schade claimt geoordeeld?
De Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb) ontvangt aanvragen met betrekking tot alle mijnbouwactiviteiten in Nederland als er sprake is van een geschil tussen de mijnbouwexploitant en een bewoner die van mening is dat schade aan hun woningen veroorzaakt wordt door mijnbouwactiviteiten. Ook met betrekking tot gaswinning in Groningen zijn aanvragen ingediend. Van 2013 tot en met het eerste kwartaal 2015 zijn er in totaal 19 aanvragen bij de Tcbb binnengekomen. Al deze aanvragen waren afkomstig uit Groningen. In 2013 kwam er een aanvraag, in 2014 kwamen er 9 aanvragen en in 2015 kwamen er tot nog toe 9 aanvragen binnen.
Er zijn 16 aanvragen in procedure. De resterende 3 liggen klaar om in behandeling te worden genomen. Er zijn in totaal 7 adviezen uitgebracht waarbij het in 6 gevallen een voorlopig advies betreft en in 1 geval een definitief.
Van deze 7 adviezen is er 4 keer een voor de claimant positief advies uitgebracht. Een positief oordeel van de Tcbb betekent dat de schade die aan de Tcbb ter beoordeling is voorgelegd wordt aangemerkt als aardbevings- of bodemdalinggerelateerde schade ten gevolge van mijnbouwactiviteiten. NAM heeft aangegeven het oordeel van de Tcbb als bindend te ervaren en het oordeel daarom te volgen.
Wat vindt u van het feit dat er huizen gesloopt worden, de bewoners wel de waarde van het huis vergoed krijgen en voorrang krijgen bij nieuwbouw of verhuizen, maar dat de emotionele gevolgen van de verkoop van bijvoorbeeld je ouderlijk huis nergens erkend worden, laat staan gecompenseerd?7
Bij dergelijke ingrijpende oplossingen is er altijd sprake van maatwerk tussen CVW en huiseigenaar. In overleg worden diverse mogelijkheden besproken en wordt er een specifieke overeenkomst gesloten met de huiseigenaar. Hierbij worden diverse aspecten meegewogen.
Bieden de gestelde vragen voldoende casuïstiek om «omkering van bewijslast» in de Mijnbouwwet op te nemen? Zo ja, kunt u dan alsnog het gebied dat forse schade ondervindt als gevolg van veranderend mijnbeheer in 1994 in Zuid-Limburg8 de helpende hand bieden?
Voor een uitgebreide reactie op «omkering van de bewijslast» verwijs ik naar mijn brief van 13 april jl. (Kamerstukken II 2014/15, 32 849, nr. 37).
Maakt u zich net zoveel zorgen over de veiligheid in en rond het ChemiePark Delfzijl als de burgemeester van Delfzijl9, zeker nu zich dinsdag 24 maart jl. een beving voordeed bij Appingedam? Zo ja, waarom duurt het dan zo lang voordat deze regio inzicht krijgt in de risico’s en de wijze waarop men eventueel moet reageren op een noodsituatie?
Het mogelijke effect van aardbevingen op industriële installaties en gebouwen, met de risico’s die daar voor de omgeving uit kunnen voortvloeien, is zowel voor mij als voor de betrokken gemeenten en het bedrijfsleven een punt van aandacht.
Feit is dat de aardbevingen tot nu toe, ook de sterkste, geen schade hebben toegebracht bij bedrijven op Chemiepark Delfzijl. Volgens de huidige stand van wetenschap is er geen acuut gevaar. Niettemin laat het bedrijfsleven momenteel kwalitatieve analyses uitvoeren naar de mogelijk risicovolle delen van de industrie in de regio, waaronder het Chemiepark.
Complicerend daarbij is dat de omvang van het risico met veel wetenschappelijke onzekerheid is omgeven. Om die onzekerheden te verminderen lopen momenteel diverse nadere onderzoeken door KNMI en NAM. Onderdeel daarvan is het verzamelen van meer gegevens over de concrete situatie in Groningen door middel van meetpunten in de hele regio.
Er bestaan in Nederland geen normen voor gebouwen ten aanzien van aardbevingbestendigheid, noch voor industriële installaties. De voorlopige richtlijn (NPR) is vooralsnog alleen gericht op woningen. Ondanks al deze onzekerheden onderzoekt het bedrijfsleven in de regio of versterking van installaties of bedrijfsgebouwen nodig is. Medio 2013 is op initiatief van mij en de Samenwerkende Bedrijven Eemsdelta (SBE) een werkgroep «Aardbevingen bedrijven Eemsdelta» gestart. Deze werkgroep begeleidt onafhankelijke onderzoeken naar de aardbevingbestendigheid van industriële installaties in de Eemsdelta. In de werkgroep participeren, naast mijn ministerie en leden van SBE (waaronder bedrijven op Chemiepark Delfzijl), ook vertegenwoordigers van KNMI, Deltares, TNO, relevante gemeenten, de Veiligheidsregio Groningen en NAM.
Bij gebrek aan nationale normen voor de aardbevingsbestendigheid van industriële installaties hebben Deltares en TNO, in opdracht van mijn ministerie, een handreiking ontwikkeld voor het uitvoeren en toetsen van studies naar het effect van aardbevingen voor bedrijven in de industriegebieden Delfzijl en Eemshaven. Aan de hand van deze handreiking, waarvan de eerste versie begin 2014 verscheen, zijn ingenieursbureaus aan het werk gegaan in opdracht van individuele bedrijven. Omdat het hier om een nieuwe vorm van onderzoeken gaat waarbij eenduidige beoordeling belangrijk is, wordt de onderzoeksopzet van tevoren goedgekeurd door Deltares en TNO. De ervaringen uit deze onderzoeken worden gedeeld tussen de bureaus en de bedrijven, en leiden waar nodig tot aanpassing van de handreiking. Inmiddels is van de handreiking een vierde versie beschikbaar. NAM betaalt de kosten voor de uitvoering van deze onderzoeken.
De totale doorlooptijd van ieder onderzoek kan al snel oplopen tot 2 jaar; een reële schatting is thans moeilijk te maken. De onderzoeksresultaten en te nemen maatregelen zullen in het reguliere kader van vergunningverlening worden gecommuniceerd met het bevoegd gezag. Dit betreft in dit geval de gemeenten Delfzijl en Eemsmond, en de Veiligheidsregio Groningen.
Hoe teoe reageren op noodsituaties wordt niet voorgeschreven door het Rijk maar ingevuld door het lokale en regionale bevoegd gezag, zoals de veiligheidsregio. In het beleidsplan van de Veiligheidsregio Groningen zijn plannen opgenomen hoe gereageerd dient te worden in noodsituaties. Indien onderzoeken aanleiding geven tot aanpassing, zal dat door de regio worden gedaan.
Welke brandbare en anderszins gevaarlijke stoffen zijn aanwezig of worden gemaakt op het ChemiePark Delfzijl? Kunt u de bedrijven categoriseren naar gevaar voor de omgeving in geval een aardbeving zich in de regio voordoet en deze bedrijven treft?
Op ChemiePark Delfzijl wordt met diverse brandbare en gevaarlijke stoffen gewerkt. In het kader van het besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO) zijn deze bedrijven verplicht tot het opstellen van een rampenbestrijdingsplan en in sommige gevallen verplicht tot het hebben van een bedrijfsbrandweer. Verreweg de meeste bedrijven op het ChemiePark worden aangemerkt als BRZO-bedrijf. Vier bedrijven op ChemiePark Delfzijl zijn bedrijfsbrandweerplichtig. Op het ChemiePark Delfzijl is daarom ook een gezamenlijke bedrijfsbrandweer aanwezig. Zowel de rampenbestrijdingsplannen als de vergunningen zijn openbaar en bevatten informatie over de brandbare en anderszins gevaarlijke stoffen die aanwezig zijn of geproduceerd worden bij deze bedrijven.
Op welke wijze is de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) betrokken bij het ChemiePark Delfzijl bij het in kaart brengen van de risico’s van een eventuele beving? Brengt zij ook advies uit over de wijze waarop gehandeld moet worden bij een noodsituatie?
De ILT is bij geen van deze zaken betrokken. De ILT brengt advies uit over de, door het bevoegd gezag te verstrekken, milieuvergunningen.
Indien noodsituaties leiden tot scenario’s en maatregelen die worden opgenomen in de veiligheidsrapporten of vergunningen, kan de ILT dat in haar advies betrekken.
Op welke wijze wordt de Omgevingsdienst Groningen betrokken bij de veiligheid rond Chemiepark Delfzijl? Hoe frequent krijgen zij een update van wijzigingen? Is deze Omgevingsdienst voldoende op sterkte?
Bij een van de BRZO-bedrijven op het Chemiepark Delfzijl heeft onlangs een inventariserend inspectiebezoek plaatsgevonden op instigatie van de provincie. Hierbij waren inspecteurs van de Omgevingsdienst Groningen, de Veiligheidsregio Groningen en Inspectie SZW aanwezig. Daar kwam onder meer naar voren dat het voor inspecties moeilijk is om een oordeel te vormen bij gebrek aan normen waaraan getoetst kan worden. Op dit moment zijn er nog geen onderzoeken afgerond, maar door deelname in de Werkgroep kan de Omgevingsdienst Groningen van de voortgang op de hoogte blijven.
Is er een nul-situatie in kaart gebracht van alle aanwezige verzekeringspolissen en eigendomssituaties binnen Chemiepark Delfzijl, zodat een onduidelijke situatie10 als rond de brand bij Chemiepack Moerdijk wordt voorkomen? Zo nee, bent u bereid dit zo spoedig mogelijk op te pakken?
Rond het bedrijf in Moerdijk speelde vooral het feit dat het bedrijf niet voor alle mogelijke schade verzekerd was. Sinds 21 april 2004 is de Richtlijn milieuaansprakelijkheid (2004/35/EG) van kracht. Ter implementatie is aan de Wet milieubeheer toegevoegd dat een bedrijf dat milieuschade veroorzaakt risicoaansprakelijk is voor alle kosten die daaruit voortvloeien, tenzij overmacht bewezen kan worden. In Nederland heeft de wetgever ervoor gekozen om hier geen plicht tot financiële zekerheidsstelling aan te verbinden, in verband met de hoge kosten voor het bedrijfsleven.
Het in beeld brengen van alle aanwezige verzekeringspolissen en eigendomssituaties binnen Chemiepark Delfzijl is daarom geen toepasselijke maatregel.
Deelt u de zorgen van de voorzitter van de Dialoogtafel dat het herstel van 3000 huizen zoals door u voorzien voor 2015, niet van de grond komt11?
De versterking van 3.000 huizen in 2015 is een grote opgave, waar ik mij, samen met het CVW en andere betrokkenen, zeer voor inspan. Ik informeer uw Kamer parallel aan deze beantwoording over de voortgang van het CVW.
Bent u van plan te wachten met versterkingen tot het najaar omdat pas dan de nieuwe Nieuwe Praktijk Richtlijnen (NPR-normen) definitief zijn?
Nee. Zoals ik in mijn brief van 9 februari jl. (Kamerstukken II 2014/15, 33 529 nr. 96) heb aangegeven, is CVW direct van start gegaan met een grootschalige aanpak van woningen. De huidige conceptversie van de NPR dient hierbij als leidraad. De ervaringen van CVW worden meegenomen bij het vaststellen van de definitieve NPR in het najaar.
Waarom is de terminologie «preventief versterken» vervangen door «bouwkundig versterken» en is die daarna weer vervangen door «veilig wonen»? Waarin zit hem het verschil en waarom is het zinvol deze terminologie steeds aan te passen?
Verschillende partijen gebruiken verschillende definities. Naar aanleiding van uw motie (stuk nummer 159), van gelijke strekking, heb ik in het plenaire debat op 28 april jl. aangegeven dat het inderdaad nodig is dat er een eenduidige terminologie gehanteerd wordt. De Dialoogtafel werkt aan een voorstel voor eenduidige definities. Ik vind het positief dat de Dialoogtafel hierin het initiatief heeft genomen. neemt. Ik zal dan ook serieus kijken naar het voorstel hiertoe van de Dialoogtafel.
Bent u, op basis van het in voorgaande vragen gestelde, inmiddels van mening dat de studie van Ortec Finance waaruit zou blijken dat er geen sprake is van waardedaling12, broddelwerk is? Hoeveel tijd is er inmiddels verspild omdat u door deze studie op het verkeerde been bent gezet? Wat is daardoor de extra schade die voorkomen had kunnen worden door sneller op verlaging van de gaswinning, preventief versterken, herstel en uitkoop/sloop in te zetten?
Nee, ik deel deze mening niet. De rapporten van Ortec laten een genuanceerd beeld zien. In het eerste onderzoeksrapport van Ortec Finance werd geconcludeerd dat er wel sprake was van waardedaling in het risicogebied, maar dat deze niet afweek van het beeld in de referentiegebieden. Dit eerste onderzoeksrapport betrof zowel de totale prijsontwikkeling vanaf het eerste kwartaal 1993 tot en met het eerste kwartaal 2013, als de prijsveranderingen in de twee kwartalen na de aardbeving bij Huizinge (16 augustus 2012).
In het onderzoeksrapport over het vierde kwartaal van 2013 werd voor het eerst geconcludeerd dat er sprake was van een significant verschil in waardeontwikkeling tussen het risicogebied en de referentiegebieden. De rapportage over het derde kwartaal van 2014 liet zien dat er duidelijke aanwijzingen waren dat de woningmarkt in het risicogebied zich minder gunstig ontwikkelde dan de woningmarkt in de referentiegebieden. Ik informeer uw Kamer parallel aan deze beantwoording over het rapport over het vierde kwartaal van 2014.
Ik acht het van belang dat er gedegen structureel onderzoek naar de ontwikkeling van de woningmarkt in Groningen wordt uitgevoerd en dat waar noodzakelijk maatregelen worden genomen om de woningmarkt normaal te laten functioneren en de sociale samenhang in het gebied te behouden. Hierover is in het bestuursakkoord van januari 2014 en het aanvullend bestuursakkoord van februari 2015 ook een aantal afspraken gemaakt. Het betreft onder andere een waardeverhogend pakket om energiebesparende voorzieningen in woningen te treffen en een onderzoek naar een mogelijke opkoopregeling. Onder verantwoordelijkheid van de Nationaal Coördinator Groningen wordt de woningmarktontwikkeling aan permanent onderzoek onderworpen. Hierbij wordt ook de impact van de aardbevingsproblematiek op woningfinanciering en -assurantie betrokken. Dit onderzoek zal door een begeleidingscommissie lopende het onderzoek worden begeleid. Het Centraal Bureau voor de Statistiek zal de ontwikkeling van de waarde en verkoopbaarheid van de woningen blijven monitoren. Daarmee krijgen we inzicht of de maatregelen die wij nemen voor het verbeteren van het functioneren van de woningmarkt ook het gewenste effect hebben.
Wordt er door schade-experts inmiddels naar schade aan funderingen gekeken? Gebeurt dit op een systematische manier? Heeft het CVW dit standaard opgenomen in hun schadevaststelling? Zo nee, waarom niet?
Indien het schadebeeld daar aanleiding toe geeft, wordt er door de schade-expert ook gekeken naar de fundering. Naar aanleiding van de bijeenkomst op 9 maart jl. van de Dialoogtafel heeft NAM het initiatief genomen om de funderingsproblematiek in kaart te brengen. De inzichten die NAM hiermee verwerft zullen worden vertaald in het schade- en bouwkundig inspectieprotocol.
Bent u op de hoogte dat uit het gebied veel klachten komen dat CVW en NAM nog altijd veel barrières opwerpen voordat een contra-expertise kan worden aangevraagd en uitgevoerd en bent u het eens met deze klachten? Zo ja, wat kan daar op korte termijn aan veranderen? Zo nee, waarom niet?
Bewoners en eigenaren die een schademelding hebben ingediend, mogen zelf kiezen door welke partij zij een contra-expertise uit laten voeren, op kosten van het CVW. In dat geval wordt door het CVW gekeken naar de redelijkheid van het aantal geschatte benodigde uren om de contra-expertise uit te laten voeren. Het CVW heeft de negatieve signalen ontvangen over de huidige procedure en bekijkt momenteel in overleg met de Dialoogtafel of er een nieuw protocol voor de contra-expertise kan worden uitgewerkt en geïmplementeerd.
Waarom gebruiken KNMI, TNO en NAM verschillende modellen en methodieken om aardbevingen en schade aan gebouwen met elkaar in verband te brengen? Is dat het gevolg van het feit dat er nog te weinig kennis is? Als dat zo is, is dat vervolgens geen grond om veel sterker dan nu het voorzorgsprincipe te hanteren? Zo nee, waarom niet?
De modellen en methodieken van TNO, KNMI en NAM voor de schatting van toekomstige bodemdaling en seismische dreiging in Groningen zijn verschillend en ieder op zich valide. Dat is niet vreemd, omdat het gaat om voorspellingsmodellen. Op dit moment is er onvoldoende kennis en data om betrouwbaar vast te kunnen stellen welke aanpak de voorkeur heeft. Het is nog niet mogelijk om goed vast te stellen welke voorspelling beter met de metingen overeenkomt. Nieuwe analyses van CBS en TNO zullen daarin op een termijn van een tot twee maanden mogelijk meer inzicht geven. Over de relatie tussen een gegeven dreigingniveau en de kans op schade aan gebouwen bestaan geen grote verschillen van inzicht tussen NAM en TNO. Ook is er overeenstemming over het feit dat de onzekerheden in de hiervoor genoemde relatie zeer aanzienlijk zijn en dat een conservatieve aanpak de voorkeur heeft zolang de onzekerheden groot zijn.
Is bij alle tot nu bekende schadegevallen duidelijk op welke rekenmodellen de toegekende schade gebaseerd is? Is dit op een toegankelijke wijze na te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, de toegekende schade is niet gebaseerd op een rekenmodel. Indien er een schadegeval bekend wordt, wordt er door een schade-expert op basis van zijn expertise en waarneming een rapportage met toelichting opgesteld.
Wat is de reden dat na jarenlange moeizame onderhandelingen door de eigenaren een contract met geheimhoudingsplicht is getekend13?
Als Minister ga ik niet in op individuele gevallen. De onderhandelingen tussen eigenaar en NAM bieden ruimte voor specifiek maatwerk. Beide partijen zijn erop gericht om tot een constructieve overeenkomst te komen. Ik acht de uitkomst een zaak tussen NAM en de eigenaren. Zij zijn samen overeengekomen dat geheimhouding onderdeel van de overeenkomst is.
Vindt u het niet wrang dat uitgerekend het symbool voor de onmacht van de NAM om complexe schadegevallen in het gebied op te lossen14 omkleed is met geheimhouding?
Zie het antwoord op vraag 33.
Hoe duidt u het feit dat het aantal klachten over de schadeafhandeling of hoogte van de schadevergoeding sinds de aanstelling van de ombudsman gaswinning verdubbeld is15?
De Onafhankelijk Raadsman geeft in zijn jaarrapportage enkele mogelijke oorzaken aan voor de stijging van het aantal klachten over schadeafhandeling:
Ik ben in gesprek met de Raadsman om te bezien of de taken van de Raadsman moeten worden uitgebreid. Dit zal meegenomen worden in de stroomlijning van de geschillenbeslechting door de Nationaal Coördinator Groningen en worden besproken met partijen die een rol hebben binnen het proces van schadeafhandeling.
Bent u bekend met het feit dat de Dialoogtafel bij schadeslachtoffers niet transparant overkomt, waarbij zelfs gesteld wordt dat de verkeerde zaken voor elkaar worden gemaakt en onderlinge afspraken worden gemaakt? Is het voorstel om een fonds op te richten om achterstallig onderhoud uit te betalen, maar bij verkoop16 terug te vorderen bijvoorbeeld wel rechtmatig?
De Dialoogtafel wordt momenteel geëvalueerd. Het resultaat daarvan wordt begin juli 2015 voorzien. Het garantstellingsfonds wordt nog uitgewerkt. Uiteraard gebeurt dit binnen de juridische kaders.
Hoe beoordeelt u het VU-onderzoek waaruit blijkt dat elke aardbeving tot een schade17 leidt van gemiddeld 3.000 euro per woning?
Het onderzoek door Koster en Van Ommeren is een goed geschreven en uitgevoerd onderzoek.
Het onderzoek dat is uitgevoerd door Ortec Finance constateert dat er sprake is van een verslechterende woningmarkt in Noord-Oost Groningen ten opzichte van referentiegebieden. Het VU-onderzoek relateert aardbevingen aan de ontwikkeling van de woningmarkt. De dynamiek van de woningmarkt is echter afhankelijk van een groter aantal variabelen.
Om beter inzicht te krijgen in de ontwikkeling en het functioneren van de woningmarkt is de Dialoogtafel mede daarom een uitgebreid onderzoek gestart. Het VU-onderzoek zal ik bij de werkgroep van de Dialoogtafel onder de aandacht brengen.
Kent u het werk van Marcel Bakker, student aan de Rijksuniversiteit Groningen18? Bent u bereid zijn suggesties over te nemen om bij onderzoek naar de waardedaling van huizen een extra factor mee te nemen, namelijk de ratio tussen woningen die te koop worden gezet en huizen die echt worden verkocht, door tevens te kijken naar het aantal leegstaande huizen en het aantal gedwongen verkopen in Groningen?
Ja. Ik heb het CBS gevraagd om te bekijken of het mogelijk en zinvol is de aantallen gedwongen verkopen en leegstaande huizen mee te nemen in het onderzoek naar de ontwikkeling van de woningmarkt.
Hoe staat u tegenover het Deltaplan dat door enkele ondernemers kort geleden werd gepubliceerd19?
Het Deltaplan van de heren Kuipers, Scholtens en Westerdijk om 100.000 werklozen in te zetten is sympathiek. Wel wordt in het Deltaplan een aantal verstrekkende maatregelen voorgesteld waarvan het de vraag is of deze allemaal uitvoerbaar zijn.
Ik vind het belangrijk dat de lokale werkgelegenheid maximaal profiteert van de groeiende vraag naar bouwwerkzaamheden. Het CVW heeft hiertoe de «erkenningsregeling» opgezet. Het uitgangspunt daarbij is dat de herstel- en bouwversterkende werkzaamheden zoveel mogelijk door lokale ondernemingen met lokale werknemers worden uitgevoerd met als doel om de lokale werkgelegenheid te stimuleren.
Daarnaast zal de Nationaal Coördinator Groningen jaarlijks een programma maken om specifiek inzichtelijk te maken wat nodig is om de preventieve versterkingsopgave zo snel mogelijk door te voeren. Ik zal het Deltaplan bij de kwartiermaker voor de Nationaal Coördinator Groningen onder de aandacht brengen.
Hoe staat u tegenover het idee van deze ondernemers om hier 100.000 werkloze bouwvakkers voor in te zetten20?
Zie het antwoord op vraag 39.
Wat vindt u van het feit dat Groningen op de zesde plaats van rijkste regio’s in Europa21 staat, maar de inwoners daar niets van merken?22
De rangschikking van Groningen is gebaseerd op een rekenmethode van Eurostat waarbij de aardgasbaten enkel aan de provincie Groningen wordt toebedeeld. De aardgasbaten komen echter op de rijksbegroting. Iedere inwoner van Nederland profiteert van deze opbrengsten op een gelijke wijze. Op die manier hebben ook de inwoners van Groningen hun gelijke aandeel in de opbrengst van de aardgasbaten.
Is het volgens u waar dat het aardbevingsbestendig maken van huizen in Noord-Groningen in de praktijk uitdraait op vervangende nieuwbouw?
Per huis zullen de benodigde maatregelen verschillen, afhankelijk van kwetsbaarheid en locatie. In sommige huizen kan sprake zijn van verankering van muren aan vloeren, elders kan het zijn dat er een muur moet worden (terug)geplaatst of dat er aanpassingen aan een gevel moeten worden gedaan. In uiterste gevallen zullen de noodzakelijke maatregelen zo ingrijpend zijn dat sloop en nieuwbouw moet worden overwogen. De verwachting van het CVW is dat dit in het overgrote deel van de huizen niet het geval zal zijn.
Welk beeld heeft u bij de praktische consequenties van het versterken en herstellen van vele tienduizenden huizen de komende jaren? Komen er wisselwoningen en noodwoningen? Zo ja, waar zijn die voorzien?
Dit is afhankelijk van de vereiste maatregelen (zie het antwoord op vraag 42), waarbij er naar gestreefd wordt de hinder voor bewoners zoveel mogelijk te beperken. Bij relatief lichte maatregelen zal het mogelijk zijn deze uit te voeren zonder dat tijdelijke vervangende huisvesting nodig is. Daar waar dit niet mogelijk is, wordt in nauw overleg met eigenaars, huurders en gemeenten tijdelijke vervangende huisvesting geregeld. Exacte invulling hiervan is maatwerk en onderwerp van gesprek met bijvoorbeeld woningbouwcorporaties en gemeenten.
Hoe kijkt u aan tegen het dreigende tekort aan ingenieurs23 en ander kader dat nodig is om het gaswinningsgebied bevingsbestendig te maken? Is het een optie specialisten uit het buitenland aan te trekken zolang in Nederland niet voorzien kan worden in de behoefte?
De beschikbare hoeveelheid specialisten is een punt van aandacht. Momenteel worden extra specialisten opgeleid. Ik acht een voortvarende uitvoering van de versterkingsopgave van groot belang. Ik heb richting het CVW aangegeven dat de inzet van regionale en nationale capaciteit de voorkeur heeft maar dat het een optie is om specialisten uit het buitenland aan te trekken als dat nodig is om de benodigde aantallen huizen tijdig te versterken. Het is aan het CVW om hier een afweging in te maken.
Kunnen bewoners van de gemeenten Hoogezand-Sappemeer en Menterwolde inmiddels bevingssubsidie aanvragen24 via de website van Samenwerkingsverband Noord Nederland (SNN)? Zo nee, welke stappen worden gezet om dit snel mogelijk te maken?
Ja. De tijdelijke waardevermeerderingsregeling is inmiddels door de provincie Groningen aangepast, waardoor ook de inwoners van Hoogezand-Sappemeer en Menterwolde hier gebruik van kunnen maken.
Waarom worden door het KNMI de data van de accelerometers in Groningen structureel niet publieksvriendelijk naar buiten gebracht?
Met het nieuwe meetnetwerk wordt het beter mogelijk om de data van de accelerometer op een publieksvriendelijke manier naar buiten te brengen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb beschreven, wordt hier momenteel aan gewerkt.
Worden de gebieden rond Borgsweer en bij de gasopslag bij Grijpskerk gemeten vanwege diverse trillingen en het door onbekende oorzaak ontstaan van scheuren in woningen? Zo ja, waar zijn hier voor burgers toegankelijke waarden over te vinden? Zo nee, waarom wordt hier niet gemeten?
Het nieuwe meetnetwerk omvat ook de omgeving van Borgsweer, zodat gegevens over maximale versnellingen in de directe omgeving naar verwachting deze zomer voorhanden zullen zijn. Bij de gasopslag bij Grijpskerk is een accelerometer aanwezig, die alleen reageert op sterke trillingen. De mogelijkheden van een upgrade naar een real-time systeem wordt nu bekeken.
Heeft u gereageerd op de oproep van enkele hoogleraren en andere betrokkenen uit Groningen in het Dagblad van het Noorden25? Zo ja, kunt u die reactie naar de Kamer sturen? Zo nee, kunt u dat alsnog doen?
De hoeveelheid gas die gewonnen wordt en de aardbevingsproblematiek is onderwerp van het publieke debat. Er worden door veel partijen op verschillende wijzen en in verschillende media meningen geuit over de hoogte van de gaswinning. Ik heb onder meer op 12 februari en 28 april jl. uitgebreid met uw Kamer gedebatteerd over het kabinetsbeleid in dezen. Ik acht het niet behulpzaam om op alle oproepen en standpunten die in de media worden geuit individueel te reageren.
Reageert u nog op het SP-plan26 «Schouders onder Groningen», zoals door u toegezegd tijdens het hoofdlijnendebat over het rapport van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid op 12 februari jl.?
Ja, conform mijn toezegging zal ik uw Kamer een reactie op dit plan sturen. Ik verwacht dat nog deze maand te kunnen doen.
Gaat u over tot het aanstellen van iemand die de wederopbouw van het aardbevingsgebied ter hand neemt? Zo ja, is dit een open procedure of draagt u zelf iemand voor? Bent u van mening dat het cruciaal is dat deze «bevingscommissaris» groot gezag en vertrouwen in Groningen geniet? Hoe gaat u dat borgen?
Er komt een Nationaal Coördinator Groningen die verantwoordelijk wordt voor het opstellen en laten uitvoeren van een meerjarig integraal versterkingsprogramma (zie mijn brief van 1 mei jl.). Het is van belang dat de beoogd Nationaal Coördinator Groningen vertrouwen geniet en draagvlak heeft bij betrokken overheden en andere partijen in de regio. Vanzelfsprekend heeft hierover afstemming plaatsgevonden met de provincie en gemeenten.
Woningcorporatie Vestia |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoe de marktrente zich de komende jaren zal ontwikkelen nu de Europese Centrale Bank (ECB) de monetaire ruimte vergroot?
Ik kan niet inschatten wat de ontwikkeling is van de marktrente in de komende jaren.
Kunt u aangeven, conform het herstelplan, vanaf welk renteniveau de herstelstrategie van woningcorporatie Vestia verschuift van verkoop van woningbezit richting doorexploiteren (het zgn. uitponden) van woningbezit?1
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u aangeven met hoeveel en tot welk niveau de liquiditeit van woningcorporatie Vestia zich het afgelopen jaar heeft verbeterd en hoe het zich de komende twee jaar zal ontwikkelen?
Ultimo 2013 beschikte Vestia over circa € 50 miljoen aan liquiditeiten, ultimo € 2.014 was de liquiditeitspositie circa € 440 miljoen. De liquiditeiten ultimo 2014 zijn met name verkregen vanuit de eerste tranche van de grote verkooptransactie aan Patrizia in december 2014 en kunnen worden aangewend voor het (vervroegd) af lossen van leningen overeenkomstig de lijn in het verbeterplan. De vooruitzichten ten aanzien van de ontwikkeling van de liquiditeiten van Vestia voor de komende twee jaar zijn positief, in die zin dat Vestia uit de liquiditeitsproblemen is en kan voldoen aan de reguliere aflossingsverplichtingen. Hoe de liquiditeiten zich daadwerkelijk zullen ontwikkelen is afhankelijk van de keuzes die gemaakt zullen worden ten aanzien van de verkoopstrategie. Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u aangeven hoe de liquiditeit van woningcorporatie Vestia zich de komende jaren zou ontwikkelen als er niet meer verkocht zou worden, maar zou worden doorgeëxploiteerd?
Nee, zie het antwoord op vraag 2. Overigens is de kern van het verbeterplan te komen tot vermogensherstel, niet tot liquiditeitsherstel.
Kunt u toelichten wanneer u het opportuun acht om van verkoop van woningbezit om te schakelen naar doorexploitatie van woningbezit?
Bij de goedkeuring van het verbeterplan van Vestia is aangegeven dat het probleem van Vestia zit in de omvangrijke leningenportefeuille met lange looptijden en weinig reguliere aflossingsmomenten. Een lage rentestand zorgt voor een aanzienlijke negatieve marktwaarde van de leningen, waardoor vervroegd aflossen of herstructureren van leningen zeer kostbaar is.
Tot en met 2017 zijn er voor Vestia voldoende reguliere mogelijkheden om leningen af te lossen. Na 2017 zijn de reguliere aflossingsmogelijkheden zeer beperkt. Bij een rente van 4% of hoger kan Vestia leningen vervroegd aflossen dan wel herstructureren en houdt Vestia vast aan haar verkoopstrategie. In het verbeterplan is voorzien dat bij een rente van 3% of lager vervroegd aflossen of herstructureren van leningen zeer kostbaar is en dat Vestia dan haar verkoopstrategie zal herzien en woningen pas zal verkopen als het huurcontract is afgelopen. De verkoopstrategie is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van het bestuur van Vestia. Verkopen moeten bijdragen aan vermogensherstel van Vestia en in lijn zijn met de strategische keuzes van Vestia. Gezien de succesvolle complexgewijze verkopen in de afgelopen maanden, wordt op dit moment door het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV) reeds met Vestia gesproken over alternatieve strategieën conform het goedgekeurde verbeterplan voor de sanering. Vestia werkt aan een gedetailleerde portefeuillestrategie en aan gedetailleerde uitsplitsing van de lopende leningen en hun basispunt gevoeligheid.
Bent u bereid deze vragen voorafgaand aan het Algemeen overleg Woningcorporaties voorzien op 7 april te beantwoorden?
De antwoorden treft u hierbij aan.
Sponsoring congres van moslimbroederschap |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat u een congres van een stichting van de moslimbroederschap hebt gesponsord?1
Nee.
Wat heeft die sponsoring gekost en waaraan is dat geld precies besteed door de organisator van het congres?
Nederland heeft een bijdrage van 10.000 Britse Pond geleverd aan een activiteit van de afdeling Midden-Oosten en Noord-Afrika van de gerenommeerde en onafhankelijke Britse denktank Chatham House, The Royal Institute of International Affairs, in Londen. De titel van de conferentie was: «Beleid, Macht en Sektarische Identiteiten in het Midden-Oosten». Het was dus geen congres of bijeenkomst van de Moslimbroederschap, maar een academisch getinte Chatham House conferentie met deelname door Westerse, Arabische en andere diplomaten, academici, journalisten, ngo’s en anderen.
Waarom geeft u geld van de Nederlandse belastingbetaler aan een congres met een organisatie die dood en verderf zaait en de ondergang van onze westerse samenleving nastreeft?
Zie antwoord op vragen 1 en 2
Wilt u dit geld uit eigen zak terugstorten in de schatkist? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie antwoord op vragen 1 en 2
De impact van aardbevingsschade in Groningen |
|
Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Effect aardbevingen Groningen te vergelijken met die in Zuid-Europa»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de visie van de Veiligheidsregio Groningen dat de aardbevingen in Zuid-Europa met veel schade en slachtoffers weliswaar veel zwaarder zijn dan die in Groningen, maar vergelijkbaar zijn qua impact omdat de aardbevingen door gaswinning zich veel dichter onder de oppervlakte voordoen?
Hoewel de gemeten piekversnellingen vergelijkbaar kunnen zijn, is de duur en de frequentie-inhoud van de trillingen verschillend. Een beving is opgebouwd uit trillingen met verschillende frequenties. Dat houdt in snel of langzaam schuddende bewegingen. Als de frequentie-inhoud laag is zijn het voornamelijk langzame trillingen. Sterkere natuurlijke aardbevingen hebben veelal een langere duur en lagere frequentie-inhoud.
Deze parameters (duur en frequentie-inhoud) bepalen samen met de kwetsbaarheid («fragility») van de gebouwen mede de impact aan het aardoppervlak. Natuurlijke bevingen hebben dus een andere impact aan het oppervlak dan geïnduceerde bevingen.
Bent u bereid om in te gaan op het verzoek van de Veiligheidsregio Groningen om bij aardbevingen die in de toekomst zullen plaatsvinden naast de schaal van Richter ook de grondversnelling inzichtelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Met het nieuwe seismologische netwerk in Groningen, dat op dit moment wordt opgebouwd, wordt het mogelijk om ook de grondversnelling direct na de beving inzichtelijk te maken in de vorm van «shake-maps». Dit is in ontwikkeling bij het KNMI en zal publiek worden gemaakt. Naar verwachting is het netwerk in de zomer van 2015 operationeel en zullen ook de «shake-maps» beschikbaar komen en openbaar worden gemaakt.
Kent u basisschool CBS de Regenboog in Bedum, die volgens betrokkenen gevestigd is in een oud gebouw wat logischerwijs minder bestand is tegen zware aardbevingen?
Er is een programma opgezet om alle scholen in het aardbevingsgebied indien nodig bouwkundig te versterken. Dit is een gezamenlijk project van schoolbesturen, gemeenten en NAM. NAM heeft in overleg met gemeenten en schoolbesturen inspecties uit laten voeren. CBS De Regenboog maakt hier onderdeel van uit. Er zijn geen acute risico’s geconstateerd en gebouwonderdelen die een eventueel verhoogd risico tijdens aardbevingen kunnen veroorzaken zijn inmiddels verwijderd.
Is het waar dat de gemeente Bedum over een onderzoeksrapport beschikt waarin wordt geconcludeerd dat deze basisschool geen hogere risico’s loopt op grote aardbevingsschade?
In het kader van het programma zoals genoemd in het antwoord op vraag 4, is basisschool De Regenboog onlangs geïnspecteerd en heeft de gemeente Bedum een voorlopige rapportage ontvangen. De eerste conclusies van deze voorlopige rapportage luiden dat de school geschikt en veilig is voor het geven van onderwijs. Wel waren er een paar kleine bouwkundige aanpassingen nodig. Die zijn onmiddellijk uitgevoerd en afgerond. De definitieve rapportage over de aardbevingsbestendigheid van het schoolgebouw wordt over enkele weken verwacht.
Wat is het Rijksbeleid voor het risico op aardbevingen bij gevoelige objecten zoals basisscholen?
Het schoolbestuur is eerstverantwoordelijk voor een veilige leer- en leefomgeving van studenten/leerlingen en docenten en dus voor een veilig schoolgebouw. Met betrekking tot de aanpak van de gevolgen van de gaswinning in Groningen ligt hier ook een verantwoordelijkheid van het Rijk om scholen in de positie te brengen om aan hun verantwoordelijkheid te kunnen voldoen. Dat vereist een goede informatievoorziening, voldoende controles en zekerheden of de risico’s in voldoende mate zijn afgedekt. NAM heeft als mijnbouwbedrijf ook een verantwoordelijkheid met betrekking tot het voorkomen van schade als gevolg van gaswinning. In dat kader is NAM gestart met het bouwkundig onderzoek van scholen. Eventuele, in relatie tot aardbevingen, geconstateerde onvolkomenheden aan gebouwen zullen daarbij worden hersteld. Dit traject gebeurt in samenspraak met schoolbesturen, gemeentebesturen, de provincie en de nog aan te stellen Nationaal Coördinator Groningen.
Het militaire optreden van onder meer Saudi-Arabië in Jemen |
|
Michiel Servaes (PvdA), Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten van mensenrechtenorganisaties en journalisten over tientallen doden onder burgers door luchtaanvallen van onder meer Saudi-Arabië op doelen in Jemen, onder andere een aanval op een VN-vluchtelingenkamp?1 Welk beeld heeft u hiervan?
Ja.
Het kabinet maakt zich ernstig zorgen over de vele slachtoffers die vallen als gevolg van het voortdurende oorlogsgeweld in Jemen, alsmede de zeer ernstige humanitaire consequenties van het conflict. Er is sprake van tekorten aan voedsel, water en medische voorzieningen.
Volgens OCHA zijn er 311 dodelijke slachtoffers gevallen in de periode tussen 26 maart en 7 april. De meeste slachtoffers vielen in de steden Sana’a, Aden en Al-Dhale’e. De WHO spreekt van 614 doden en 2038 gewonden in de periode tussen 19 maart en 5 april. Het aantal ontheemden ligt volgens UNICEF rond de 100.000, het overgrote deel (80.000) in het zuiden.
Deelt u de zorgen van o.a. Amnesty International en Human Rights Watch dat dergelijke aanvallen mogelijk in strijd zijn met het oorlogsrecht? Indien ja, hoe spreekt u de landen hierop aan?
Het kabinet heeft kennis genomen van genoemde berichten van Amnesty International en Human Rights Watch. Er is op dit moment onvoldoende informatie beschikbaar om een afgewogen oordeel te geven of de luchtaanvallen in overeenstemming met het toepasselijke humanitair oorlogsrecht zijn uitgevoerd.
Deelt u de analyse dat luchtaanvallen door de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië bijdragen aan verdere escalatie van het conflict in Jemen? Indien neen, waarom niet?
Er is al lange tijd in Jemen sprake van een instabiele situatie. Op basis van een initiatief van de landen van de Gulf Cooperation Council, waaronder Saoedi-Arabië, en onder aanvoering van de VN, werd lange tijd gewerkt aan een inclusief politiek proces dat alle partijen omvat en dat beoogde de weg te bereiden voor politieke, sociale en economische hervormingen.
De verdere militaire opmars van de Houthi’s in maart, toonde aan dat zij niet open stonden voor een politieke oplossing. Met de aanval op Aden raakte een politieke oplossing nog verder uit het zicht. President Hadi heeft toen de internationale gemeenschap gevraagd militair in te grijpen. Dit vormde de aanleiding voor de militaire interventie onder leiding van Saoedi-Arabië.
De interventie is niet zonder risico’s. Proportionaliteit is van groot belang, burgerdoden moeten worden vermeden, en internationaal recht moet worden nageleefd. Het kabinet is van mening dat de Houthi’s zo spoedig mogelijk hun wapens moeten neerleggen om een nog verdere escalatie te voorkomen. Alle partijen moeten terugkeren naar de onderhandelingstafel.
Hoe beoordeelt u berichten dat een Saudisch grondoffensief aanstaande is?2
Het kabinet heeft kennis genomen van persberichten waarin wordt geschreven dat een grondoffensief zou worden voorbereid. Saoedi-Arabië heeft verklaard een grondoffensief niet uit te sluiten. Het kabinet heeft geen aanwijzingen dat de coalitie onder leiding van Saoedi-Arabië hiertoe op korte termijn wil overgaan.
Bent u bereid om bilateraal en in EU-verband op te roepen tot een direct staakt-het-vuren zodat teruggekeerd kan worden naar onderhandelingen onder leiding van de VN?
Nederland is van mening dat dit conflict niet opgelost kan worden met militaire middelen. Nederland zal, met internationale partners, aandringen op een politieke oplossing met betrokkenheid van alle partijen. De partijen moeten terug naar de onderhandelingstafel, onder leiding van de VN, op een neutrale locatie.
Nederland zal dit voortdurend blijven uitdragen, in Europees verband en in consultaties met regionale partners. De Raad Buitenlandse Zaken zal op 20 april waarschijnlijk ook over Jemen spreken. Nederland zal bij die gelegenheid bovengenoemde boodschappen herhalen.
Kunt u uw antwoorden toelichten en deze vragen spoedig beantwoorden?
Het bericht ‘Bank weigert rekening aan sekswerkersclub’ |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bank weigert rekening aan sekswerkersclub»1 en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen dienaangaande?2
Ja
Hoe beoordeelt u de afwijzing van de aanvraag van een zakelijke bankrekening voor een belangenbehartiger van sekswerkers door de Triodos Bank?
Triodos Bank heeft mij aangegeven een uitgesproken beleid te hebben ter zake van de zakelijke klanten die zij bereid is te accepteren. Uit de acceptatiecriteria van deze bank blijkt dat Triodos Bank bancaire diensten verleent aan ondernemingen en organisaties die naar de mening van Triodos Bank een bijdrage leveren aan een samenleving waarin de kwaliteit van leven wordt bevorderd. Triodos Bank verleent volgens haar beleid geen financiering aan onder meer bedrijven die werkzaam zijn in de pornografie. Naar ik heb begrepen was dit uitsluitingscriterium tevens een belangrijke reden om de belangenbehartiger in kwestie niet als klant te accepteren. Ik treed niet in de beoordeling door een bank van individuele gevallen.
Dat er in de markt diversiteit is in het beleid dat diverse banken voeren, is op zichzelf niet bezwaarlijk. Tegelijkertijd is daar wel een spanningsveld, want indien geen enkele bank bereid zou zijn een belangenbehartiger van sekswerkers als klant te accepteren vanwege de aard van de werkzaamheden, wordt deelname aan het betalingsverkeer voor die belangenbehartiger praktisch onmogelijk. Het is bekend dat er banken zijn die wel rekeningen openen voor medewerkers uit de seksbranche. Zolang er voldoende mogelijkheden zijn voor medewerkers uit de seksbranche om bij (andere) banken een zakelijke betaalrekening aan te vragen, hoeft het specifieke beleid van één bank niet tot problemen te leiden voor deze medewerkers. Van de NVB heb ik begrepen dat het beleid omtrent het accepteren van zakelijke klanten door banken binnenkort nog eens zal worden verwoord en uitgelegd aan banken en sekswerkers in een informatiefolder die hierover door de NVB wordt opgesteld.
Deelt u de opvatting dat een representatieve, effectieve en stabiele belangenbehartiger voor sekswerkers nodig is om de (rechts)positie van sekswerkers fundamenteel te versterken? Zo ja, hoe verhoudt genoemde afwijzing van de aanvraag van een zakelijke bankrekening zich tot uw inzet tot vergroting van de zelfredzaamheid van sekswerkers? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat een representatieve, effectieve en stabiele vereniging van belangenbehartigers voor sekswerkers kan bijdragen aan de positieverbetering van prostituees. In de brief van 23 juni 20143 van de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie is aangegeven op welke wijze overleg met belangenbehartigers van prostituees structureel wordt gefaciliteerd.
Ik verwijs voorts naar het antwoord op vragen 2 en 4. In het kader van het landelijk programma prostitutie wordt onder meer casuïstiek over de toegang tot financiële dienstverlening in kaart gebracht en doorgeleid naar de NVB. Verder draagt het wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp) bij aan positieverbetering van sekswerkers. Tenslotte is het van belang om in gezamenlijkheid te werken aan de positieverbetering van prostituees. Naast het Rijk, gemeenten, dienstverleners en hulpverleners spelen vooral sekswerkers zelf hierbij een rol.
Bent u van mening dat de betrokken bank de afwijzing van de aanvraag voldoende heeft onderbouwd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke risico’s acht u onacceptabel bij de aanvraag van betaalfaciliteiten door ondernemers binnen de seksbranche?
Banken beoordelen zelf in hoeverre de acceptatie van een bepaalde klant aanvaardbaar is in het licht van onder meer alle regelgeving waaraan banken moeten voldoen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om antiwitwasregelgeving, op grond waarvan een bank de identiteit van de klant moet vaststellen. Ik ga ervan uit dat een bank de wettelijke regels toepast ongeacht de branche waarin de potentiële klant precies actief is.
Deelt u de mening dat hier sprake is van het categoraal uitsluiten van de seksbranche van betaalfaciliteiten die noodzakelijk zijn voor een maatschappelijk geaccepteerde deelname aan het economisch verkeer? Zo ja, op welke wijze wordt er in het landelijk programma prostitutie aandacht besteed aan de toegang van sekswerkers tot de financiële dienstverlening? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 2 en 4. Zoals hiervoor aangegeven wordt in het kader van het landelijk programma prostitutie onder meer casuïstiek over de toegang tot financiële dienstverlening in kaart gebracht en doorgeleid naar de NVB. Tijdens een gesprek tussen onder meer de NVB, prostituees en exploitanten en het departement van Veiligheid en Justitie op initiatief en onder leiding van de burgemeester van Amsterdam is gebleken dat het beleidskader niet bij iedereen duidelijk is. Dat is ook de reden dat de NVB met een informatiefolder hierover komt (zie ook antwoord 2).
Welke mogelijkheden ziet u om een doorbraak te forceren waarbij financiële dienstverleners en zorgverzekeraars sekswerkers gelijk behandelen ten opzichte van andere ondernemers?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 2 en 4. Ik vind het van belang dat bedrijven kunnen deelnemen aan de betalingsinfrastructuur. Deelname aan het betalingsverkeer is immers een vereiste om te kunnen participeren in de samenleving. Tegen die achtergrond monitor ik dan ook de ontwikkelingen op dit punt.
Bent u bereid om de aftrekbaarheid van kosten van kleding en verzorging voor sekswerkers mogelijk te maken? Zo ja, binnen welke termijn kunt u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
Afhankelijk van de omstandigheden kwalificeren de inkomsten van sekswerkers als winst uit onderneming, resultaat uit overige werkzaamheden of loon uit een (fictieve) dienstbetrekking.
Voor de kostenaftrek van ondernemers en genieters van resultaat uit overige werkzaamheden gelden generieke bepalingen. Uit deze bepalingen volgt dat de kosten voor persoonlijke verzorging niet aftrekbaar zijn en de kosten ter zake van kleding slechts aftrekbaar zijn als deze kwalificeren als «werkkleding». Voor sekswerkers van wie de inkomsten kwalificeren als winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden geldt dus dat kostenaftrek voor werkkleding mogelijk is, namelijk wanneer de kleding zo bijzonder is dat deze (nagenoeg) uitsluitend door prostituees wordt gedragen en niet geschikt is om ook in het «normale» dagelijkse leven te dragen. Kostenaftrek is ook mogelijk indien de kleding is voorzien van zodanige uiterlijke kenmerken dat daaruit blijkt dat deze uitsluitend is bestemd om bij het behalen van winst of resultaat te worden gedragen.4 Hiervan is sprake indien de kleding is voorzien van een of meer aan de onderneming of werkzaamheid verbonden beeldkenmerken. De bewijslast ter zake van de aftrek van kosten voor werkkleding rust op de belastingplichtige.
Een sekswerker die loon geniet uit een (fictieve) dienstbetrekking kan zelf geen kosten van kleding en verzorging aftrekken in de inkomstenbelasting. Of de werkgever kleding en verzorging vrij van loonheffing kan vergoeden of verstrekken is afhankelijk van de feiten en omstandigheden. De regels die de Belastingdienst hiervoor hanteert zijn opgenomen in het Handboek Loonheffingen.5
Het draagvlak voor legalisering van softdrugs |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek «Drugsbeleid» van EenVandaag waar 29.131 leden van het EenVandaag Opiniepanel aan hebben meegedaan?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat 56 procent van de deelnemers vindt dat u experimenten met de organisatie van wietteelt door gemeenten zou moeten toestaan?
Ik heb kennis genomen van dit percentage.
Klopt het dat u net als uw ambtsvoorganger geen ruimte ziet voor de experimenten met de teelt en verkoop van wiet die lokale bestuurders hebben ingediend?
Ik onderschrijf de ernst van de problematiek. Met de burgemeesters ben ik dan ook van mening dat deze problematiek moet worden bestreden. Het lokaal bestuur beschouw ik hierin als een zeer belangrijke partner. Ik onderhoud regelmatig contact met burgemeesters van gemeenten die zich met deze problemen geconfronteerd zien. De voortzetting van de gezamenlijke aanpak van deze vormen van overlast en criminaliteit blijft van groot belang.
In het licht van de internationale afspraken waar Nederland zich aan heeft verbonden is het op dit moment niet mogelijk om over te gaan tot (experimenten met) regulering van de teelt. Zoals uit het onderzoek «Internationaal recht en cannabis, een beoordeling op basis van VN-drugsverdragen en EU-drugsregelgeving van gemeentelijke en buitenlandse opvattingen pro regulering van cannabisteelt» volgt, stuit eventuele regulering op juridische bezwaren. De conclusies van het rapport, dat ik op 21 maart 2014 aan uw Kamer heb gezonden2, zijn nog steeds van toepassing.
Daarnaast is het grootste gedeelte van de wietproductie bestemd voor de export. Uit het WODC-rapport «De export van in Nederland geteelde cannabis» volgt dat ongeveer 80 tot 90% (tussen de 78 en 91 procent of tussen de 86 en 95 procent, afhankelijk van de gebruikte definitie van gebruik door niet-ingezetenen) van de in Nederland geteelde cannabis bestemd is voor de export.
Dit onderzoek heb ik op 16 december 2014 aan uw Kamer gezonden3. Van de totale teelt is maar een klein gedeelte bestemd voor de Nederlandse coffeeshops. Regulering zal derhalve van zeer beperkt nut zijn bij het beter kunnen bestrijden van de georganiseerde criminaliteit die zich met de hennepteelt bezighoudt.
De gezamenlijke, geïntegreerde aanpak van georganiseerde criminaliteit en overlast moet worden voortgezet. Met de inwerkingtreding op 1 maart 2015 van de wetswijziging van de Opiumwet, die voorbereidingshandelingen van hennepteelt strafbaar stelt, hebben Openbaar Ministerie en politie er een middel bijgekregen om het faciliteren van illegale hennepteelt beter aan te pakken. Door samen krachtig op te trekken kan drugscriminaliteit en de daarmee gepaard gaande overlast verder worden teruggedrongen.
Bent u bereid om experimenten met gereguleerde wietteelt toe te laten met als doel de belangen van de volksgezondheid, de openbare orde, de algemene veiligheid van personen en goederen of de rechtszekerheid beter te waarborgen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet? Welke alternatieven biedt u om de huidige problemen op te lossen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe en op welke termijn gaat u de problemen met straatoverlast, illegale drugshandel en branden door wietteelt oplossen?
Zie antwoord vraag 3.
Het niet naleven van de meldplicht voor incidenten met gevaarlijke stoffen |
|
Eric Smaling , Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel: «Meldplicht voor incidenten gevaarlijke stoffen niet nageleefd»?1
Ja.
Is het waar dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) niet actief handhaaft op het niet melden van incidenten? Zo ja, wat is daarvan de reden? Zo nee, waaruit blijkt dan het tegendeel?
Nee, dit is niet juist. Alle incidenten met gevaarlijke stoffen moeten direct worden gemeld bij de ILT. Om de naleving van de wettelijke meldplicht te bevorderen, past de ILT verschillende interventies toe, preventief door voorlichting te geven en repressief door handhavend op te treden. In 2014 is er acht keer handhavend opgetreden vanwege het niet melden van een incident. In zeven situaties is tegen de betrokken bedrijven proces verbaal opgemaakt.
Onderschrijft u de conclusie van ILT dat de meld- en registratieprocedure van incidenten te omslachtig is? Zo ja, hoe is dat volgens u te vereenvoudigen? Zo nee, hoe kan er voor gezorgd worden dat er vaker melding gemaakt wordt van incidenten met gevaarlijke stoffen?
Het is van belang dat voor de meldplichtige duidelijk is waar incidenten met gevaarlijke stoffen moeten worden gemeld. De inrichting van één meld- en registratieloket voor gevaarlijke stoffen bij het Meld- en Informatiecentrum van de ILT in 2014 vergemakkelijkt het melden en registreren van incidenten met gevaarlijke stoffen. ILT geeft voorlichting om de bekendheid met de meldplicht en het Meld- en Informatiecentrum te vergroten.
Is het waar dat vervoerders niet altijd bekend zijn met ILT, en om die reden geen melding maken van incidenten met gevaarlijke stoffen? Zo ja, wat kan er volgens u aan gedaan worden om de bekendheid van ILT onder vervoerders te vergroten?
Vervoerders geven voor het niet-melden van incidenten in voorkomende gevallen aan, niet op de hoogte te zijn van de meldplicht. De ILT heeft de meldplicht in de afgelopen jaren breed onder de aandacht gebracht bij haar ondertoezichtstaanden door onder meer speciale sectorbijeenkomsten te organiseren en voorlichting over de meldplicht te geven. Ook de brancheorganisaties besteden aandacht aan de meldplicht.
Om het melden van incidenten te vergemakkelijken, is in 2014 één meldloket gevaarlijke stoffen ingericht bij het Meld- en Informatiecentrum van de ILT. Er is op dit moment bij de ILT een stijging waarneembaar van het aantal meldingen.
Is het waar dat het aantal incidenten veroorzaakt door menselijk falen is toegenomen de afgelopen jaren? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak?
Het is niet bekend of het aantal incidenten door menselijk falen de afgelopen jaren is toegenomen. Uit eerder onderzoek en analyse van incidenten blijkt dat onder meer het niet-volgen van procedures bij laad- en loshandelingen alsmede het ontbreken van laad- en losprocedures redenen zijn voor incidenten. De aanwezigheid en naleving van dergelijke procedures zijn dan ook vast onderdeel van de controles die de ILT uitvoert.
Bent u van mening dat er verplicht een gevarenaanduiding op een transportmiddel moet worden bevestigd als er gevaarlijke stoffen aan boord zijn, ook als het gaat om kleinverpakking met gemengde transporten? Zo ja, gaat u zich hier hard voor maken? Zo nee, waarom niet?
In de internationale verdragen inzake het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, over de weg en over de binnenwateren (RID, ADR en ADN), zijn reeds verplichtingen met betrekking tot de kenmerking van de vervoersmiddelen en met betrekking tot verpakkingen opgenomen. Dat is ook het geval voor het vervoer van kleinverpakkingen, de zogeheten gelimiteerde hoeveelheden. Transportmiddelen die gevaarlijke stoffen in gelimiteerde hoeveelheden en boven bepaalde drempelhoeveelheden vervoeren, moeten zijn voorzien van specifieke kenmerking. Vanuit veiligheidsoogpunt heeft nadere regelgeving daarom geen toegevoegde waarde.
Een tekort aan woningen voor statushouders |
|
Sadet Karabulut , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Opvang asielzoekers puilt uit door tekort woningen»?1
Uw Kamer is gedurende de tweede helft van 2014 geregeld geïnformeerd over de verhoogde instroom asielzoekers. Bij brief van 2 februari jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 1948) is gemeld dat Nederland in 2014 een totale asielinstroom kende van 30.020 personen, een stijging van 75% ten opzichte van 2013. Op 1 maart jl. bestond circa 55% van de COA-bezetting, ongeveer 13.000 personen, uit vergunninghouders. De meesten hiervan hebben in de laatste maanden van 2014 een vergunning gekregen. Uiteraard drukt hun aantal op de schaarse opvangcapaciteit. Na vergunningverlening dienen de vergunninghouders zo snel mogelijk gehuisvest te worden in een gemeente. Om die reden is ook voor de eerste helft van 2015 een forse taakstelling huisvesting vergunninghouders voor gemeenten opgesteld.
Hoeveel gemeenten geven aan te weinig sociale huurwoningen te hebben om asielzoekers met een verblijfsvergunning (statushouders) te huisvesten?
Er is geen overzicht van gemeenten die aangeven dat ze te weinig sociale huurwoningen hebben om asielzoekers met een verblijfsvergunning (statushouders) te huisvesten.
Kunt u een overzicht verschaffen per gemeente van het aantal vrijkomende sociale woningen enerzijds en het aantal statushouders dat de betreffende gemeente zou moeten huisvesten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, in de bijlage bij deze antwoorden treft u de volgende overzichten:
Tabel 1 Het aantal toegewezen woningen van corporaties per gemeente in 2013;2
Tabel 2 De taakstelling per gemeente voor de eerste helft van 2015;3
Tabel 3 De taakstelling per gemeente voor de tweede helft van 2015.4
Hoe is de woningnood voor sociale huurwoningen in algemene zin? Hoeveel woningzoekenden en huurders staan op wachtlijsten en hoeveel van hen hebben een urgentieverklaring?
Er is geen overzicht van het aantal woningzoekenden. De huidige systemen om woonruimte te verdelen zijn meestal gebaseerd op meerdere modellen. Daarnaast kan een woningzoekende onder meer in dagbladen en woonkranten zoeken en digitaal onderzoek doen en tevens bij verhuurders informeren. Een van de gevolgen hiervan is dat de klassieke wachtlijst niet meer bestaat. Hoe snel een woningzoekende aan een woning komt is sterk afhankelijk van de eisen die hij stelt en de inspanningen die hij ervoor wenst te leveren. Een directe invloed van vergunninghouders op wachttijden of wachtlijsten is derhalve niet te geven.
Waar is de norm van gemiddeld 12 weken voor gemeenten om statushouders te huisvesten op gebaseerd en hoeveel gemeenten kunnen daaraan voldoen? Waarom kunnen deze gemeenten wel aan de norm voldoen? Geldt deze norm voor alle mensen met een urgentieverklaring?2
De norm om in gemiddeld 14 weken vergunninghouders te huisvesten is in 2012 afgesproken tussen de toenmalige Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO). Uw Kamer is bij brief van 27 april 2012 geïnformeerd over de achtergronden voor deze norm (Kamerstuk 19 637, nr. 1524). De norm is gebaseerd op een uitvoerig uitgevoerde en geteste pilot in drie provincies. Daarbij is vastgesteld dat, met een aangepaste werkwijze, huisvesting van vergunninghouders binnen de gestelde normtijd van 14 weken mogelijk was.
Bent u van mening dat het beboeten van een gemeente, die niet aan de vereiste huisvesting kan voldoen omdat er te weinig betaalbare woningen zijn voor alle urgente woningzoekenden, geen oplossing biedt omdat er daardoor geen huisvesting beschikbaar komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De provincie houdt toezicht op een correcte uitvoering van de taakstelling door de gemeente. Het is mij niet bekend dat er boetes worden opgelegd aan gemeenten door de provincies indien zij niet aan hun taakstelling kunnen voldoen. De provincie gaat in dat geval in gesprek met de betreffende gemeente en zoekt samen met de stakeholders naar een oplossing. Ik ben van mening dat gemeenten nog niet alle mogelijkheden om vergunninghouders te huisvesten benutten en dat actieve betrokkenheid en toezicht door de provincie bijdraagt aan een betere en snellere huisvesting van vergunninghouders.
Hoe vaak vinden statushouders een woning in de particuliere sector per jaar? Kunt u een overzicht geven van de afgelopen 3 jaren?
Hoe vaak een vergunninghouder een woning krijgt toegewezen in de particuliere sector wordt niet bijgehouden en is derhalve niet bekend. Een overzicht van de afgelopen drie jaar is hierdoor niet te geven. Wel wordt de mogelijkheid om vergunninghouders te huisvesten in de particuliere voorraad bij de gemeenten onder de aandacht gebracht via het Platform Opnieuw Thuis.
Op welke manier wordt er rekening gehouden met schaarste van sociale huurwoningen in gemeenten en het toewijzen van het aantal statushouders?
De verdeling van vergunninghouders over de gemeenten (taakstelling) gaat naar rato van het aantal inwoners van de gemeenten. Dit is vastgelegd in de Huisvestingswet. Er is in het verleden enige malen, samen met gemeenten en provincies, onderzoek gedaan naar alternatieven, maar tot op heden is de huidige verdeelsleutel gehandhaafd. Het is moeilijk om een andere (eerlijker en logischer) verdeelsleutel te bedenken die niet op weerstand zal stuiten. Bovendien is deze wijze van verdeling eenvoudig en transparant en is het benodigde cijfermateriaal onomstreden.
Bij deze verdeelsleutel wordt geen rekening gehouden met schaarste van sociale huurwoningen in gemeenten. Wel hebben gemeenten binnen het huidige huisvestingsstelsel de mogelijkheid de opgelegde taakstelling onderling te herverdelen. Dit instrument uit de Huisvestingswet waar twee of meer gemeenten zelfstandig voor kunnen kiezen wordt nog onvoldoende door gemeenten benut. Gemeenten hebben de mogelijkheid de opgelegde taakstelling te vereffenen met een andere gemeente of gebruik te maken van andere mogelijkheden om statushouders te huisvesten indien er sprake is van schaarste binnen de gemeente. Hierbij valt te denken aan ombouwen van verzorgingstehuizen en/of leegstaand vastgoed en de huisvesting van meerdere alleenstaanden in een woning.
Welke oplossingen heeft het Platform Opnieuw Thuis onderzocht om ervoor te zorgen dat gemeenten meer statushouders kunnen huisvesten en bent u bereid geld uit te trekken voor nieuwe oplossingen, bijvoorbeeld door de verhuurdersheffing om te zetten in een investeringsplicht voor de bouw van betaalbare huurwoningen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Het Platform Opnieuw Thuis is juist opgericht om gemeenten te ondersteunen en in staat te stellen om de – hoge – taakstellingen weer volledig en op tijd te behalen in 2015 en 2016. Het platform zet in op vier verschillende deelprojecten:
Er is geen budget beschikbaar om geld uit te trekken voor nieuwe oplossingen. Het omzetten van de verhuurderheffing in een investeringsplicht voor de bouw van betaalbare huurwoningen past niet gezien de beoogde opbrengst van de verhuurderheffing. Ook heb ik eerder aangegeven dat de verhuurderheffing niet per definitie heeft geleidt tot een beperking van de investeringscapaciteit.
Hoeveel worden de asielzoekerscentra momenteel meer belast dan normaal? Wat is het percentage ten opzichte van de gemiddelde, reguliere capaciteit?
Op peildatum 1 maart 2015 zaten er 13.133 vergunninghouders in de COA-opvang. Dat is 55% van de totale bezetting. Uitgaande van de afgesproken normstelling van 14 weken zou ongeveer 42% van de groep vergunninghouders inmiddels gehuisvest moeten zijn. Concreet betekent dit dat circa 5.500 vergunninghouders extra gehuisvest worden in de asielzoekerscentra van het COA.
Wordt momenteel in één of meerdere asielzoekerscentra de maximale opvangcapaciteit overschreden? Zo ja, met hoeveel personen en op welke locaties?
Nee, er zijn momenteel geen COA-opvanglocaties waar de maximale opvangcapaciteit wordt overschreden.
Bewindvoerders die door een lidmaatschapseis geen bankrekening kunnen openen |
|
Arnold Merkies , Michiel van Nispen |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over beschermingsbewind en het toezicht daarop door de kantonrechter?1
Ja
Bent u ervan op de hoogte dat er nog steeds banken zijn, zoals de ABN AMRO, die van een door de rechtbank benoemde bewindvoerder eisen dat deze lid is van een branchevereniging, ondanks dat de toepasselijke regelgeving dit niet vereist? Bent u er eveneens van op de hoogte dat deze eis zelfs een belangrijke voorwaarde blijkt te zijn voor banken en dat zij die kunnen aanwenden om het openen van een bankrekening af te wijzen?
Wij zijn ervan op de hoogte dat er banken zijn die vragen naar het lidmaatschap van een branchevereniging voor bewindvoerders. Ingevolge de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) zijn banken verplicht om cliëntenonderzoek te doen. Het cliëntenonderzoek heeft tot doel om risico’s op witwassen en financieren van terrorisme te herkennen en beheersen. Cliëntenonderzoek houdt onder meer in dat zij hun cliënt identificeren en diens identiteit verifiëren aan de hand van documenten, gegevens of inlichtingen uit betrouwbare en onafhankelijke bron. Ook houdt het in dat zij vaststellen of degene die de cliënt vertegenwoordigt, in dit geval de beschermingsbewindvoerder, daartoe bevoegd is en dat deze persoon wordt geïdentificeerd en diens identiteit geverifieerd.
Het feit dat een cliënt niet fysiek aanwezig is voor verificatie van zijn identiteit – en bij beschermingsbewind is dat vaak het geval – wordt gezien als een situatie met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme. De Wwft schrijft voor dat dan verscherpt cliëntenonderzoek aan de orde is: de bank moet dan aanvullende cliëntenonderzoeksmaatregelen nemen om dit hogere risico te compenseren. De Wwft schrijft niet voor dat banken van bewindvoerders eisen dat zij lid zijn van een branchevereniging. ABN AMRO heeft mij overigens laten weten dat ABN AMRO lidmaatschap van een branchevereniging niet als algemene eis stelt. Ingevolge de Wwft staat het banken vrij om te kiezen welke aanvullende maatregelen zij in dit verband nemen. Uiteraard moeten de aanvullende maatregelen die de bank vraagt proportioneel zijn. Het lidmaatschap van een branchevereniging kan met zich brengen dat een bewindvoerder op het punt van identificatie van een cliënt en verificatie van die identiteit, voldoet aan bepaalde normen. Om die reden kan dit lidmaatschap een relevant gegeven zijn bij cliëntenonderzoek en risicobeoordeling door een bank.
In eerdere antwoorden op vragen met betrekking tot beschermingsbewind, schreef de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uw Kamer dat sinds 1 april 2014 het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren van kracht is. Op grond hiervan moeten beschermingsbewindvoerders die drie of meer personen onder hun hoede hebben, aan kwaliteitseisen voldoen en wordt hierover jaarlijks door een accountant verslag uitgebracht. Wij zien in het licht van dat besluit geen reden voor banken om aan een beschermingsbewindvoerder die aantoonbaar aan genoemde eisen voldoet, al bij voorbaat medewerking te weigeren omdat hij geen lid is van een branchevereniging. Zoals hierboven beschreven, kunnen banken op grond van de Wwft per individuele cliënt beslissen of zij het risico van die cliënt zodanig vinden dat zij geen cliëntrelatie met hem (en daarmee een relatie met zijn bewindvoerder) willen aangaan. Dat past bij de poortwachterfunctie wij hen hebben toegekend in het kader van de Wwft.
Wij wijzen erop dat de Wft ook van toepassing is. In Nederland is voor personen in de schuldhulpverlening het recht op toegang tot een basisbankrekening wettelijk verankerd in de Wft. Andere consumenten kunnen in veel gevallen een beroep doen op het Convenant inzake een pakket primaire betaaldiensten. Het Convenant inzake primaire betaaldiensten van de Nederlandse banken is ook hier van toepassing; een meerderjarige cliënt met een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, dan wel met een postadres bij een erkende hulpverlenings- of overheidsinstantie, wiens identiteit conform de Wwft kan worden vastgesteld en geverifieerd, heeft op grond van dat convenant in principe recht op toegang tot een betaalrekening met basisfuncties bij een van de ondertekenende Nederlandse banken. In augustus 2014 is de betaalrekeningenrichtlijn gepubliceerd,2 deze dient per 18 september 2016 te zijn geïmplementeerd en omvat de verplichting voor banken tot het aanbieden van een basisbankrekening die vergelijkbaar is met die uit het Convenant.
Bent u ervan op de hoogte dat er banken zijn, zoals de ABN AMRO, die niet alleen veel waarde hechten aan een lidmaatschap van een branchevereniging, maar dit zelfs op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) als afwijzingsgrond gebruiken voor het openen van een bankrekening bij de afwezigheid van een dergelijk lidmaatschap? Acht u dit wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is een bank volgens u verplicht om uit hoofde van de Wwft bepaalde informatie te vragen aan een door de rechtbank benoemde bewindvoerder die een bankrekening dient te openen om het bewind goed uit te kunnen voeren? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het niet goed is dat een bank op deze manier meer waarde hecht aan het lidmaatschap van een branchevereniging dan aan een benoeming door de rechtbank? Bent u ook van mening dat een door de rechtbank benoemde bewindvoerder ook zonder een lidmaatschapseis een bankrekening zou mogen openen? Zo nee, wat is er naast een bewijs van benoeming door de rechtbank nog nodig om een bankrekening te openen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat heeft uw eerdere gesprek met de brancheverenigingen van bewindvoerders en banken opgeleverd?2 Bent u bereid om deze problematiek zo nodig nogmaals te bespreken met de brancheverenigingen van bewindvoerders en banken? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten daarvan? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Financiën heeft een aantal besprekingen gehad met de brancheverenigingen en de banken over knelpunten bij het openen van een bankrekening door een bewindvoerder ten behoeve van onder bewind gestelden. De problematiek die in de onderhavige Kamervragen aan de orde wordt gesteld lijkt echter juist betrekking te hebben op bewindvoerders die niet lid zijn van een branchevereniging. De besprekingen met de brancheverenigingen waren constructief en hebben inzicht geboden in de reikwijdte van de betrokken wettelijke bepalingen. Tijdens die besprekingen zijn mogelijkheden verkend om te voldoen aan enerzijds eisen van de banken in het kader van cliëntenonderzoek en beheersing van risico’s op witwassen en financieren van terrorisme en anderzijds de wens van de bewindvoerders om voor hun onder bewind gestelden bankrekeningen te openen.
De abortuspil bij de huisarts |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Abortuswet is niet nodig»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van Woman on Waves dat iemand tot 6,5 weken juridisch niet zwanger is, en een overtijdbehandeling dan noch onder de strafwet, noch onder de abortuswet valt?
Zwanger is met name een medisch begrip in plaats van een juridisch begrip. Zoals ook aangegeven in het mondelinge vragenuur bestaat er al lange tijd een verschil van mening tussen Women on Waves en het Ministerie van VWS. Women on Waves is van mening dat iemand die overtijd is niet onder het Wetboek van Strafrecht of onder de Wet afbreking zwangerschap (Waz) valt. Op basis van artikel 296 Wetboek van Strafrecht is het uitvoeren van een behandeling waardoor de arts weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat daardoor een zwangerschap kan worden afgebroken strafbaar. De enige uitzondering hierop is het vijfde lid waarin staat dat een dergelijke behandeling alleen mag worden uitgevoerd in een ziekenhuis of kliniek met een vergunning onder de Wet afbreking zwangerschap.
Deelt u de mening dat onduidelijkheid over uitvoering van de medicamenteuze overtijdbehandeling door de huisarts kan leiden tot maatschappelijke onrust? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om misverstanden hieromtrent te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Huisartsen leveren verantwoorde zorg. Voor het eventueel toestaan dat huisartsen de medicamenteuze overtijdbehandeling uitvoeren, geldt voor mij wel als randvoorwaarde dat er niet wordt getornd aan de hoge kwaliteit en veiligheid de we nu hebben in de praktijk.
Wat vindt u van de opvatting van Woman on Waves dat Nederland qua toegang tot medicamenteuze abortushulpverlening hopeloos achterloopt?
Deze visie deel ik niet. Klinieken en ziekenhuizen met een Waz-vergunning voeren al sinds het begin van de wet de overtijdbehandelingen uit naast de afbrekingen die onder de Wet afbreking zwangerschap vallen. Ook in de klinieken en de ziekenhuizen is het mogelijk om een medicamenteuze abortus te laten uitvoeren. Ik heb tot op heden geen geluiden vernomen dat de toegang tot medicamenteuze abortus problematisch is.
Bent u bereid een commissie in te stellen onder regie van uw ministerie, met daarin de belangrijkste stakeholders, om op korte termijn met een standpunt te komen over dit vraagstuk? Zo ja, aan welke stakeholders denkt u dan?
Zoals ik heb toegezegd in het debat naar aanleiding van de mondelinge vragen ben ik bereid om in gesprek te gaan met de verschillende stakeholders op dit terrein. Over de vorm waarin dit gaat plaatsvinden beraad ik mij nog. Qua stakeholders denk ik onder andere aan de KNMG, de Landelijke Huisartsen Vereniging, de Nederlandse vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, het Nederlands Genootschap van abortusartsen, de Inspectie voor de gezondheidszorg, abortusklinieken en ziekenhuizen.
Deelt u de mening dat het voor jonge vrouwen, afkomstig uit een moeilijke gezinssituatie, niet eenvoudig is door de hun vertrouwde huisarts naar een vreemde kliniek in een vreemde stad verwezen te worden om de abortus te regelen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat goede seksuele voorlichting aan en inzet op weerbaarheid van deze vrouwen noodzakelijk is bij een overtijdbehandeling door de huisarts? Zo nee, waarom niet?
Sommige vrouwen geven de voorkeur aan een behandeling in een kliniek in een vreemde stad. Echter, ik kan mij goed voorstellen dat het voor andere vrouwen belangrijk is dat de behandeling door een vertrouwenspersoon wordt uitgevoerd die bekend is met de situatie en omgeving van de vrouw. Ook weet de huisarts vaak veel van de thuissituatie en kan de huisarts beter inspelen op het voorkomen van ongewenste zwangerschap in de toekomst door het gesprek over anticonceptie in de persoonlijke context te voeren. Daarom wil ik graag kijken naar de meerwaarde van behandeling door de huisarts. Daarbij is voor mij wel de randvoorwaarde dat er niet wordt getornd aan de hoge kwaliteit en veiligheid die we nu hebben in de praktijk. Hierbij hoort ook de counseling en de nazorg na de behandeling.
Op welke wijze kunnen goede counseling en voorlichting, nazorg en landelijk eenduidige registratie van overtijdbehandelingen geborgd worden indien huisartsen deze behandeling gaan uitvoeren?
Ik vind het van belang dat er goede counseling en voorlichting is. Ook moet de nazorg goed geregeld worden en dient de registratie van alle afbrekingen geborgd te zijn. Deze vraagstukken wil ik graag bespreken met de verschillende stakeholders.
De verkoop van al het sociale woningbezit van het Wooninvesteringsfonds |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Klopt het dat de juridische bezwaren van onder andere de gemeente Delft ervoor zorgen dat de verkoop van Round Hill niet voor 31 maart 2015 kan worden afgerond?
Ja.
Klopt het dat op uiterlijk 31 maart 2015 het Wooninvesteringsfonds (WIF) bijna 300 miljoen euro moet afbetalen aan zijn banken en dat die datum niet gehaald wordt nu er een bezwaarprocedure loopt? Welke opties heeft het WIF om nu toch aan haar betalingsverplichting te voldoen?
De bestaande financiering van de woningportefeuille van het WIF liep af op 31 maart 2015. De verkoop van de portefeuille is niet gerealiseerd in verband met de lopende bezwaarprocedure. Hiermee kunnen de verkoopopbrengsten niet worden ingezet voor aflossing. Inmiddels is met de verkopende partij, Round Hill, een akkoord bereikt over uitstel van levering en met de banken is een overbruggings-financiering afgesproken. De nieuwe uiterste leveringsdatum is 1 juli 2015.
Het WIF heeft kunnen herfinancieren voor een periode van 3 maanden.
Kunt u aangeven hoe het WIF aan nieuwe financiering gaat komen? Heeft dit gevolgen voor het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV), het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) of andere woningcorporaties?
De banken die de bestaande leningen hadden verstrekt, hebben (ongeborgde) overbruggingsfinanciering verstrekt voor 3 maanden (tot 1 juli 2015). Deze financiering heeft dus geen effect voor het CFV, het WSW of andere corporaties.
Leidt de herfinanciering van het WIF met borging door het WSW tot een aanvaardbaar niveau van lasten zodat verkoop onnodig is om de continuïteit te waarborgen? Zou bij herfinanciering onder actuele voorwaarden saneringssteun nodig zijn om de continuïteit te waarborgen?
Het probleem is niet het lastenniveau dat voortkomt uit een eventuele financiering (geborgd of ongeborgd). Het probleem is dat er geen partijen waren tussen einde 2012 en het einde van 2014 die bereid waren WIF te herfinancieren vanaf 31 maart 2015. Corporaties/certificaathouders waren in die periode niet bereid aanvullend vermogen te storten om bankleningen mogelijk te maken. Verkoop was derhalve eind 2014 de enige oplossing om tot aflossing van de lening per 31 maart 2015 te komen.
Bent u van mening dat het, vanwege het feit dat het WIF moet herfinancieren of zichzelf ontbinden, buitengewoon merkwaardig is dat het WSW tot nu toe nooit een verzoek voor borging van de herfinanciering heeft ontvangen? Vindt u dit een normale gang van zaken en kunt u toelichten waarom het bestuur van het WIF eenzijdig haar kaarten heeft gezet op verkoop in plaats van herfinanciering, dit tegen de expliciete wens in van een grote meerderheid van de certificaathouders?
De vraag bevat aannames en stellingnames over wat partijen al dan niet gedaan hebben en waartoe partijen al dan niet toe bereid zijn/waren. Ik beperk mijn reactie tot zaken die in relatie tot regelgeving voor woningcorporaties van belang zijn. De verkoop van de WIF-portefeuille is het resultaat van een traject van 2 jaar waarin is gezocht naar oplossingen voor het financieringsprobleem. Het uitblijven van reële financieringsvoorstellen, onder andere omdat er geen partijen bereid waren het eigen vermogen van het WIF aan te vullen, heeft vorig jaar geleid tot het onderzoeken van een eventuele verkoop. Toen eind november 2014 diende te worden besloten over een verkoop bleek dit de enige beschikbare oplossing om de financiering per 31 maart 2015 af te lossen.
Kunt u aangeven hoe groot het boekverlies is dat de certificaathouders zullen leiden en welke financiële gevolgen dit heeft voor de vijf certificaathouders met de meeste certificaten?
Het boekverlies van de certificaathouders heeft geen relatie met de verkoop. Het vastgoed van het WIF is door de vastgoedcrisis sterk gedaald in waarde. Daarmee is de waarde van het WIF sterk gedaald en het eigen vermogen zoals ingebracht door certificaathouders ook sterk afgenomen. Het beperkte eigen vermogen van het WIF is ook de reden waarom het aantrekken van vreemd vermogen zo lastig is gebleken. De meeste certificaathouders hebben dan ook de afgelopen jaren afgeboekt op hun certificaten.
In de openbare bijlage bij de jaarrekening van WIF wordt de nominale waarde van onder andere de 5 grootste certificaathouders gegeven. In de jaarrekeningen over 2013 van de certificaathouders staat de waarde van de WIF certificaten. Dit geeft het volgende beeld (bedragen *1.000 euro):
Nominale waarde
WIF-certificaten
Collegiale lening verstrekt aan WIF
Waardering volgens jaarrekening 2013
Woonbron
39.000
16.600
Ressort Wonen
8.760
6.985
Vivare
6.565
0
Stichting Mooiland
6.049
1.500
1
Wst De Goede Woning
6.000
1.500
Gezien de actuele situatie ligt het in de lijn der verwachting dat corporaties in de jaarrekening 2014 de certificaten (verder) zullen afwaarderen. Het CFV houdt in zijn financiële beoordeling rekening met de WIF-certificaten. Het CFV verwacht dat corporaties door afwaardering van de certificaten niet in de problemen zullen komen.
Het Trans-Atlantic Trade and Investment Partnership en arbeidsnormen, REACH, REFIT en chemische ontsmetting van kippenvlees |
|
John Kerstens (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «FNV: meer kanker door vrijhandelsverdrag TTIP» en met het artikel «Kippen in de toekomst mogelijk ontsmet met azijnzuur»?1
Ja.
Is ratificatie van de fundamentele verdragen van de International Labour Organization (ILO) door de Verenigde Staten voorwaarde voor de totstandkoming van TTIP, wanneer in de position paper van de Europese Commissie ten aanzien van het hoofdstuk in TTIP over duurzame ontwikkeling staat dat de onderhandelingen de verplichtingen van de beide partijen op het gebied van arbeid en de ILO-principes moeten reflecteren en dat de fundamentele ILO-verdragen essentiële elementen zijn die geïntegreerd moeten worden in de context van het handelsakkoord2, en de VS slechts twee van de acht fundamentele ILO-verdragen hebben geratificeerd (Verdrag 105 tegen Dwangarbeid en Verdrag 182 tegen de Ergste vormen van kinderarbeid)? Zo nee, waarom niet? Worden de acht fundamentele ILO-verdragen ook bindend in het TTIP verdrag opgenomen? Zo nee, waarom niet?
De inzet bij elk bilaterale handelsovereenkomst van de EU is om een hoofdstuk Handel en Duurzame Ontwikkeling op te nemen. Dit is bijvoorbeeld al opgenomen in de handelsakkoorden met Zuid-Korea en Canada. Daarin worden onder meer mechanismen voor monitoring en handhaving opgenomen. Het doel van dit hoofdstuk is om te borgen dat de toegenomen handel niet ten koste gaat van milieu of arbeidsrechten, maar juist ondersteunend is aan milieubescherming en sociale ontwikkeling.
De inzet is hierbij onder meer dat partijen de verplichtingen en principes van de International Labour Organization (ILO), waaronder op gebied van bestrijding van dwangarbeid en kinderarbeid, herbevestigen en samenwerken op dit vlak. In dat kader beschouwt de EU de fundamentele ILO-arbeidsrechten, zoals verankerd in de kernconventies van de ILO, een essentieel element van dit hoofdstuk.
Het Amerikaanse Congres heeft de ILO-kernconventies niet geratificeerd, omdat sommige elementen van de federale wetgeving en wetgeving op statenniveau strijdig zouden zijn met de gedetailleerde vereisten van de conventies. Op hoofdlijnen is de VS wetgeving in overeenstemming met de intenties van de conventies. Er is wel een aantal aandachtspunten op het gebied van vakbondsvrijheid en in de landbouwsector. Dit zijn zaken die in TTIP aangekaart moeten worden. Ik zal de sociaaleconomische Raad (SER) hierover om advies vragen.
Hoe wordt in het TTIP-verdrag gegarandeerd dat de fundamentele arbeidsnormen ook daadwerkelijk worden nageleefd? Zal hiervoor een toezicht- en klachtenmechanisme in worden gesteld? Zo ja, hoe zal dit mechanisme vorm worden gegeven? Zo nee, waarom niet?
De onderhandelingen zijn nog in volle gang. De uiteindelijke vorm van het verdrag en het duurzaamheidshoofdstuk is daarmee nog niet bekend. De EU heeft voorgesteld om een regulier comité in te stellen om de implementatie van het duurzaamheidshoofdstuk te monitoren3. Hierbij kunnen partijen ook experts uit het maatschappelijk middenveld en internationale organisaties (zoals de ILO) om advies vragen. Nederland zal ook het SER-advies betrekken in de Nederlandse positie over invulling van het duurzaamheidshoofdstuk.
Is de Europese chemische stoffen verordening REACH voor de Nederlandse regering het uitgangspunt en bodemstandaard bij de onderhandelingen over TTIP? Zo nee, waarom niet?
Ja. Uitgangspunt bij de onderhandelingen is dat wijziging van wetgeving aan beide zijden niet nodig is. De Commissie heeft op dit punt ook geen mandaat. De Europese verordening over de productie van en handel in chemische stoffen (REACH) zal daarmee door de TTIP-onderhandelingen niet veranderen.
Op gebied van chemie is de inzet van de EU om afspraken te maken over:
Nederland heeft onlangs de Europese Commissie opgeroepen om snel te komen met bindende Europese grenswaarden voor de 50 meest gebruikte kankerverwekkende stoffen in Europa; klopt het dat het stelsel van grenswaardenstelling van kankerverwekkende stoffen zoals wij dat kennen in Nederland (via de Sociaal Economische Raad) uitgangspunt voor Nederland is in de onderhandelingspositie over TTIP? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. Europese en nationale wetgeving inzake arbeidsomstandigheden staan voor wat betreft de EU niet ter discussie in de onderhandelingen. Met de VS wordt dan ook niet onderhandeld over de grenswaardenstelling van kankerverwekkende stoffen, zoals wij die in Nederland kennen. De beoogde «labour clause» in TTIP zal ook formeel in het verdrag vastleggen dat alle aan werk gerelateerde wetgeving en voorschriften van toepassing zullen blijven. Dit geldt dus ook voor de voorschriften ten aanzien van arbeidsomstandigheden.
Uitgangspunt van de EU is dat het recht om nieuwe regelgeving op dit terrein te initiëren overeind blijft. Deze inzet wordt door de VS niet betwist.
Kunt u aangeven hoe de REFIT-operatie, gericht op vereenvoudiging en vermindering van de EU-regelgeving, waar de Europese Commissie momenteel mee bezig is, zich verhoudt tot de gelijktijdige onderhandelingen over TTIP? Wordt er bij de versimpeling en vermindering van regelgeving vooruitgelopen op de afspraken die worden gemaakt binnen TTIP? Zo ja, om welke regelgeving gaat het in dat geval?
Het REFIT-programma en de onderhandelingen over TTIP zijn twee separate processen. Het REFIT-programma heeft als doel de kwaliteit van EU wet- en regelgeving te verbeteren en een duidelijk, stabiel en voorspelbaar regelgevingskader te creëren. Het kabinet is van mening dat een juist regelgevingskader economische groei bevordert, zorgt voor een beter investeringsklimaat, de werkgelegenheid en innovatie stimuleert, en tegelijkertijd voldoende bescherming biedt aan consumenten, werknemers, gezondheid en milieu. Het REFIT-programma loopt niet vooruit op mogelijke uitkomsten van de onderhandelingen over TTIP.
Is het juist om te stellen dat nu uit het op aanvraag van de Europese Commissie door de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EAV) uitgebrachte advies over een aanvraag van het Amerikaanse Ministerie van Landbouw over de goedkeuring van het gebruik van perazijn voor het ontsmetten van kippenvlees3, blijkt dat de Europese Commissie een aanpassing van de regelgeving ten aanzien van de chemische ontsmetting van kippenvlees overweegt, de Europese Commissie overweegt om deze regelgeving aan te passen? Zo ja, wanneer wordt het voorstel voor de aanpassing verwacht? Wat is uw oordeel over deze (eventuele) aanpassing? Vindt u het chemisch ontsmetten van vlees wenselijk?
In 2013 heeft de VS de EU formeel gevraagd om de toelating van perazijnzuur voor toepassing op pluimveekarkassen in de EU. Aanvragen voor de toelating van decontaminatiemiddelen op dierlijke producten moeten conform de geldende EU-procedures worden beoordeeld en afgehandeld. Aan de toelating van perazijnzuur gaat een risicobeoordeling door de European Food Safety Authority (EFSA) vooraf. Ook zal de Europese Commissie een formeel voorstel aan de lidstaten moeten voorleggen. Pas als een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten dat voorstel steunt, is de toelating een feit.