Het alsnog straffen van een ambtenaar om een IS-tweet |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Ambtenaar alsnog gestraft om IS-tweet»?1
Ja.
Welke consequenties trekt u uit het feit dat de Adviescommissiegrondrechten en functie-uitoefening ambtenaren (AGFA) geoordeeld heeft dat het publieke optreden van de ministers van Veiligheid en Justitie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in belangrijke mate mede de maatschappelijke beroering heeft veroorzaakt?
Over de consequenties die ik trek uit het oordeel van de AGFA, heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd in mijn brief van 2 april 2015 met als kenmerk 626556. In die brief heb ik mijn overwegingen bij het genomen besluit, het opleggen van voorwaardelijk strafontslag, vermeld.
Hoe verklaart u dat de NRC het AGFA-advies nog eerder in handen kreeg dan de betreffende ambtenaar of haar belangenbehartigende advocaat?
Ik concludeer dat de NRC over het advies beschikt. Op welke wijze de NRC de beschikking over het advies heeft gekregen, is mij niet bekend. Ook is mij niet gebleken dat mijn ambtenaren het advies ter beschikking hebben gesteld aan anderen dan de betreffende ambtenaar en haar belangenbehartigende advocaat.
In algemene zin is het in strijd met de integriteitsregels van het Rijk om zonder toestemming vertrouwelijke informatie te verstrekken aan de media. Indien een ambtenaar zich daaraan schuldig maakt kan een disciplinaire maatregel worden opgelegd.
Is het gebruikelijk dat ambtenaren in kwestie het nieuws moeten vernemen via de media? Zo ja, vindt u dat acceptabel? Zo nee, wat voor conclusies trekt u hieruit?
Het is niet correct dat ambtenaren zaken die hun individuele rechtspositie aangaan via de publieke media moeten vernemen. Het is betreurenswaardig dat betrokken ambtenaar het advies via de media heeft moeten vernemen.
Heeft u onderzocht of er sprake is geweest van bewust lekken naar de media? Zo ja, wat is de uitkomst van uw onderzoek? Zo nee, bent u bereid om hier onderzoek naar te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Mocht er sprake zijn van bewust lekken naar de media, bent u dan voornemens om een disciplinaire maatregel op te leggen aan diegene die dit advies aan de pers gelekt heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft u het AGFA-advies geheim willen houden tot de laatste beroepsmogelijk gepasseerd is?
Met de secretaris van de AGFA is overleg gevoerd over het tijdstip en de wijze van publicatie van het advies op de website van de commissie. Daarbij is afgesproken dat het advies op de website van de commissie zal worden gepubliceerd, nadat met de betrokken ambtenaar is gesproken over het door mij te nemen besluit. Dit vanuit zorgvuldig personeelsbeleid en in het belang van de betrokken ambtenaar.
Hoe vaak is in de afgelopen vijf jaar afgeweken van een advies van de AGFA? Waarom wijkt u in dit geval af van het door de AGFA gegeven advies?
Het is mij niet bekend of en zo ja, hoe vaak er in de afgelopen vijf jaar van de adviezen van de AGFA is afgeweken.
De AGFA heeft een advies opgesteld ten behoeve van het bevoegd gezag. Over mijn overwegingen bij het genomen besluit, het opleggen van voorwaardelijk strafontslag, heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd met mijn brief van 2 april 2015 met als kenmerk 626556. Mijn ambtenaren zijn in overleg met de betrokken ambtenaar om daaraan uitvoering te geven.
Waarom gaat u tegen het oordeel van de AGFA in en geeft u de ambtenaar geen schriftelijke berisping maar een voorwaardelijk strafontslag?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u dat wanneer niet één, maar zelfs twee ministers zich publiekelijk voorbarig negatief uitlaten over een uiting op social media van een ambtenaar de arbeidsverhouding onherstelbaar is verstoord? Zo ja, vindt u dan dat beide ministers excuses zouden moeten maken aan betreffende ambtenaar? Zo nee, bent u dan bereid om in lijn met het AGFA-advies de ambtenaar eervol ontslag te verlenen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe verklaart u in het kader van het gelijkheidsbeginsel dat andere ambtenaren o.a. van de politie die zich racistisch hebben geuit op social media geen disciplinaire maatregel opgelegd krijgen? Vindt u dat hier sprake is van het meten met een dubbele maat? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Wanneer sprake is van een vermoeden van een integriteitsschending door een ambtenaar dient het bevoegd gezag hiernaar onderzoek te doen. Dat geldt ook voor politieambtenaren. Bij de vraag of en welke (disciplinaire) maatregelen moeten worden getroffen dienen alle omstandigheden van het individuele geval te worden meegenomen, zoals de aard van de integriteitsschending, de sector waar de betrokken ambtenaar werkzaam is en de functie/werkplek van de betrokken ambtenaar. Nadat het onderzoek is afgerond maakt het bevoegd gezag het besluit kenbaar aan de ambtenaar. Uw Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over het aantal onderzoeken en opgelegde maatregelen.
Indien er het voornemen bestaat deze ambtenaren een disciplinaire maatregel op te leggen, kunt u de Kamer dan informeren over de stand van zaken?
Zie antwoord vraag 11.
Het lot van Pakistaanse vluchtelingen in Thailand |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het «urgent report» van Jubilee Campaign aangaande het lot van Pakistaanse asielzoekers, waaronder kinderen, in Bangkok?
Ja.
Is het waar dat de Thaise autoriteiten, onder het mom van het aanpakken van mensenhandel- en smokkel, Pakistaanse asielzoekers onderwerpen aan willekeurige en arbitraire arrestaties en mensenrechtenschendingen?
Thailand is geen partij bij het VN-Vluchtelingenverdrag uit 1951, en beschouwt het lot van vluchtelingen en asielzoekers binnen de landsgrenzen als een immigratiezaak. Acties vinden volgens de Thaise autoriteiten plaats in het kader van de aanpak van mensensmokkel. In de praktijk blijkt het te gaan om handhaving van de Thaise immigratiewetgeving. Voor zover bekend is er geen aanleiding te concluderen dat Pakistaanse vluchtelingen en asielzoekers om reden van hun afkomst worden blootgesteld aan willekeurige en arbitraire detentie. Thailand onderwerpt alle vluchtelingen en asielzoekers aan dezelfde behandeling. Detentie van urbane vluchtelingen en asielzoekers in Thailand (in totaal ongeveer 9.000 personen, onder wie circa 5.000 Pakistanen), komt veelvuldig voor, ongeacht de status in een vluchtelingen- of asielprocedure. Pakistaanse vluchtelingen en asielzoekers in Thailand hebben veelal zeer weinig middelen van bestaan, waardoor zij vaker met elkaar wonen in goedkope huisvesting. Pakistaanse vluchtelingen en asielzoekers vallen voorts door hun uiterlijk sneller op onder de Thaise bevolking dan mensen uit Zuidoost Azië. Deze vergrote zichtbaarheid zorgt ervoor dat Pakistaanse vluchtelingen en asielzoekers, gemakkelijker kunnen worden geïdentificeerd en gedetineerd. Van de circa 300 vluchtelingen en asielzoekers die op dit moment in detentie worden gehouden, komt bijna de helft uit Pakistan.
Deelt u de conclusie dat Thailand hiermee handelt in strijd met internationale verplichtingen waaronder in het bijzonder het Kinderrechtenverdrag, met name artikel 9 (voorkomen scheiding ouders en kinderen) en artikel 22 (bijzondere bescherming vluchtelingenkinderen)?
Thailand heeft het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: het Kinderrechtenverdrag) ondertekend en geratificeerd. De manier waarop Thailand met vluchtelingen en hun kinderen omgaat, is volgens UNHCR in strijd met artikel 3 van dit verdrag, waarin is vastgelegd dat de belangen van het kind een eerste overweging dienen te vormen. De Thaise autoriteiten zeggen geen minderjarigen verplicht in detentie te plaatsen. Zij laten de beslissing of kinderen met hun ouders meegaan in detentie aan de ouders. In de praktijk kan dit ertoe leiden dat ouders en kinderen gescheiden raken. Dat zou betekenen dat Thailand in strijd handelt met artikel 9 van het Kinderrechtenverdrag. Er bevinden zich circa 60–70 minderjarigen in detentie. Pasgeborenen worden altijd met hun ouders gedetineerd.
Artikel 22 van het Kinderrechtenverdrag ziet toe op de verplichting om ervoor te zorgen dat minderjarige asielzoekers en minderjarigen die erkend zijn als vluchteling passende bescherming en humanitaire bijstand krijgen, ongeacht of zij door hun ouders worden begeleid. Thailand heeft echter een voorbehoud gemaakt ten aanzien van dit artikel en toetst enkel aan de nationale wetgeving.
Bent u bereid in uw contacten met de Thaise autoriteiten:
Mensenrechtenschendingen komen in Thailand sinds de militaire machtsovername in mei 2014 veelvuldiger voor. NL brengt, o.a. in EU-verband, de verslechterende mensenrechtensituatie met regelmaat op in contacten met Thaise autoriteiten.
Daarbij worden schendingen van de rechten van vluchtelingen en asielzoekers eveneens aan de orde gesteld en wordt het belang benadrukt van spoedige ratificatie van het VN Vluchtelingenverdrag. Ook wordt in EU verband gezocht naar andere manieren om misstanden met betrekking tot vluchtelingen en asielzoekers in Thailand aan te pakken. Bijvoorbeeld door het steunen van NGO’s uit de regio die zich met de problematiek bezig houden.
Naar aanleiding van een hervestigingsmissie van de IND naar Thailand in begin 2015 heeft Nederland 38 Pakistaanse vluchtelingen geaccepteerd voor hervestiging.
Bent u tevens bereid in gesprek te treden met de Hoge Commissaris voor Vluchtelingen van de VN (UNHCR) teneinde de wachttijd voor het eerste gehoor, nu tenminste 3,5 jaar, te verkleinen?
Er is recent contact opgenomen met UNHCR-vertegenwoordigers over de wachttijden voor het eerste interview. UNHCR gaf aan dat het aantal asielzoekers in Thailand verdriedubbeld is in de afgelopen jaren. UNHCR heeft weliswaar al meer staf ingezet maar desondanks is nog sprake van lange wachttijden in de procedure om de vluchtelingenstatus te bepalen. UNHCR is zich daarvan bewust en doet alles wat binnen haar mogelijkheden ligt om de wachttijden te beperken. Tot die tijd geeft de organisatie in ieder geval prioriteit aan de meest kwetsbaren, ongeacht nationaliteit of achtergrond.
De uitgifte van Turkse paspoorten aan jihadgangers |
|
Joël Voordewind (CU), Han ten Broeke (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «More than 100.000 fake Turkish passports given to ISIL»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bewering dat (aspirant-)strijders van ISIS meer dan 100.000 Turkse paspoorten hebben ontvangen, om vervolgens naar Syrië af te kunnen reizen?
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie om de beweringen in dit artikel te verifiëren.
Kunt u bevestigen dat ongeveer 50.000 Oeigoeren zich bij ISIS hebben kunnen aansluiten door een maas in de Turkse wet, die volgens dit bericht tot de vrijlating van Oeigoerse aspirant-jihadstrijders heeft geleid?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gebeurt er met jihadgangers die door de Turkse autoriteiten worden aangehouden?
Nederlandse jihadgangers worden na afwikkeling van de strafrechtelijke of de vreemdelingrechtelijke procedure verwijderd uit Turkije, en de Nederlandse autoriteiten worden hiervan op de hoogte gesteld.
Welke maatregelen ondernemen de Turkse autoriteiten om te voorkomen dat aspirant-jihadstrijders uitreizen naar Syrië? Beoordeelt u deze inspanningen als voldoende? Worden de gegevens van aangehouden jihadgangers met Europese landen gedeeld? Is hierover reeds overleg geweest tussen enerzijds de Europese Unie en/of bondgenoten in de strijd tegen ISIS en anderzijds Turkije?
Turkije is op internationaal vlak actief om aspirant-jihadstrijders tegen te houden en om uitreis te voorkomen. Bestrijding van terrorisme is voor Turkije een prioriteit. Dit blijkt ook uit de actieve rol die het speelt als co-voorzitter van het Global Counter Terrorism Forum (GCTF), een multilateraal forum van 30 landen.
In het tegengaan van aspirant-jihadstrijders wordt informatie tussen Turkije en het herkomstland gedeeld. Het elkaar tijdig informeren en het delen van informatie met betrokken landen is eveneens een specifiek onderwerp binnen de Working Group on Foreign Terrorist Fighters binnen de anti-ISIS coalitie waar Nederland en Turkije voorzitter van zijn, waarvan de eerste bijeenkomst plaatsvond op 7 april jl.
Loslopende reeën ter hoogte van de Oostvaardersplassen |
|
Rudmer Heerema (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat vier à vijf loslopende reeën een grote impact hebben gehad op het openbaar vervoer ter hoogte van de Oostvaardersplassen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat vier à vijf loslopende reeën de hele dienstregeling van een trein kunnen verstoren omdat er geen adequate oplossing mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangpunt is dat er geen verstoring van de treindienst van buitenaf plaatsvindt. Langs het Nederlandse spoorwegnet zijn maatregelen genomen. Bij de Oostvaardersplassen zijn preventieve maatregelen getroffen, zoals het plaatsen van een compleet raster langs het spoor, gericht op het binnen de Oostvaardersplassen houden van edelherten, konikpaarden en Heckrunderen.
Overigens is niet het beeld dat de hele dienstregeling was verstoord: er reden op 8 april 2015 op één traject korte tijd geen Intercity’s. Al snel konden Intercity’s en sprinters met aangepaste snelheid weer doorrijden.
Deelt u de mening dat loslopende reeën bij de Oostvaardersplassen een gevaar kunnen vormen voor treinen? Zo nee, waarom niet?
Loslopende dieren kunnen afhankelijk van de omstandigheden en de diersoort op het spoor een gevaar vormen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Kunt u een indicatie geven van de kosten die gepaard gaan met het stilleggen van de dienstregeling (bijvoorbeeld door een incident zoals dit) voor zowel passagierstreinen als goederenvervoer?
Het is niet mogelijk een indicatie te geven van de kosten van een verstoring, omdat dit per situatie sterk verschilt. Gelet op de aard van deze verstoring zijn de kosten beperkt gebleven omdat het, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, ging om een verstoring van een beperkt aantal treinen.
Bent u bereid om Staatsbosbeheer als eigenaar van het gebied te vragen zorg te dragen dat de omheining deugt om dit soort situaties te voorkomen? Kunt u in overleg treden met de beheerder van de Oostvaardersplassen om ervoor te zorgen dat in voorkomende gevallen snel en adequaat gehandeld kan worden zodat de overlast voor treinreizigers en bedrijven zo min mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Staatsbosbeheer is verantwoordelijk voor het beheer in de Oostvaardersplassen en heeft een directe verantwoordelijkheid voor een deugdelijk raster ter voorkoming van uitbraak van konikpaarden, Heckrunderen en edelherten. In geval van uitbraak van één van deze soorten treedt direct het calamiteitenplan in werking en worden de dieren teruggejaagd en indien strikt noodzakelijk afgeschoten. In het raster is een aantal voorzieningen gemaakt, zodat een uitgebroken edelhert ook weer kan terugspringen. De afgelopen jaren hebben zich slechts enkele gevallen van uitbraak voorgedaan, waarbij de dieren konden worden teruggedreven. Voor de meeste andere soorten, waaronder reeën en vossen, is het van belang dat ze zich vrij kunnen bewegen in het gehele gebied, binnen en buiten de Oostvaardersplassen, hetgeen soms raakt aan de belangen van de spoor- of wegbeheerder.
Staatsbosbeheer doet er in het kader van goed nabuurschap alles aan om die verbindingen zo veilig mogelijk voor iedereen te maken en stemt maatregelen af met de betreffende infrastructuurbeheerders, zoals ProRail. ProRail en Staatsbosbeheer staan met elkaar in contact om te bezien of en zo ja, welke extra maatregelen nodig zijn, al dan niet voor een bepaalde periode van het jaar.
De wens van een woningcorporatie om illegalen te huisvesten |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat woningcorporatie Rochdale bereid is om uitgeprocedeerde asielzoekers te huisvesten?1
Ja
Bent u bereid om deze woningcorporatie duidelijk te maken dat illegalen geen recht hebben op deze huisvesting en dat men zich beter kan inzetten voor het (sneller) huisvesten van mensen die er wel recht op hebben? Zo neen, waarom niet?
De Vreemdelingenwet 2000 bepaalt dat de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, geen aanspraak kan maken op toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen bij wege van een beschikking van een bestuursorgaan. Dit is ook van toepassing op de bij de wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen ontheffingen of vergunningen. In de Huisvestingswet 2014 is bepaald dat slechts Nederlanders en rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen voor een huisvestingsvergunning in aanmerking kunnen komen. Indien een gemeente een verordening heeft, zoals Amsterdam, kan de gemeente daarin bepalen dat als deze wordt overtreden een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Inmiddels heeft de bestuursvoorzitter van Rochdale in een interview met BNR nieuwsradio2 (laten weten dat Rochdale niet bereid is vreemdelingen te huisvesten, maar alleen mensen met een verblijfsvergunning huisvest.
Kunt u garanderen dat geen enkele woningcorporatie woningen ter beschikking stelt aan vreemdelingen die hier niet eens mogen zijn? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u daarnaast bereid om een einde te maken aan het met voorrang toewijzen van sociale huurwoningen aan toegelaten asielzoekers, daar dit oneerlijk is ten opzichte van andere woningzoekenden die vaak al jarenlang op een woning wachten? Zo neen, waarom niet?
Het huisvesten van vergunninghouders door gemeenten is geregeld in de Huisvestingswet. De taakstelling voor gemeenten die hierin geregeld is, is bedoeld om een evenwichtige spreiding van vergunninghouders in Nederland te bewerkstelligen. Er zijn geen voornemens de Huisvestingswet hierop aan te passen.
Het bericht “Ministeries zijn het nog niet eens over alle details in Programmatische Aanpak Stikstof” |
|
Barbara Visser (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ministeries zijn het nog niet eens over alle details in Programmatische Aanpak Stikstof»? 1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat er mogelijk nieuwe doorrekeningen moeten plaatsvinden? Zo ja, waarom en op welke onderdelen? Waarom is dit niet eerder gemeld? Welke consequenties heeft dit voor het programma, de inwerkingtreding, de inspraakreacties en de maatregelen rondom de verschillende gebieden?
Het Rijk en de 12 provincies hebben overeenstemming bereikt over de afronding en inwerkingtreding van het programma aanpak stikstof. Ik heb uw Kamer op 14 april jl. per brief (TK 33 037, nr. 151) geïnformeerd over deze bestuurlijke afspraken. Een onderdeel van die afspraken betreft het tijdpad: inwerkingtreding van het programma op 1 juli 2015 en partiële wijziging en herziene inwerkingtreding op uiterlijk 15 december 2015 op basis van de actualisatie van AERIUS Monitor. Deze actualisatie is noodzakelijk, omdat nieuwe (wetenschappelijke) inzichten moeten worden verwerkt (zoals nieuwe of geactualiseerde projecten en emissiefactoren).
Zoals eerder met uw Kamer besproken, is in het programma aanpak stikstof opgenomen dat AERIUS Monitor in ieder geval jaarlijks de depositieontwikkeling en ontwikkelingsruimte berekent. De resultaten van de berekeningen worden vervolgens indien nodig verwerkt in het programma aanpak stikstof.
Op wijzigingen van het programma is inspraak mogelijk.
Welke afspraken zijn er in het bestuurlijk overleg gemaakt nu beide ministeries het nog niet eens zijn over alle details? Wanneer is een volgend bestuurlijk overleg gepland en wat is de inzet om te komen tot afspraken?
Zie antwoord vraag 2.
Het miljoenenverlies bij het Afval Energie Bedrijf in Amsterdam |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «89 miljoen in rook op»?1
Ja.
Hoe verklaart u de miljoenenverliezen bij het Afval Energie Bedrijf (AEB) Amsterdam?
Uit het artikel waaraan wordt gerefereerd, blijkt dat reeds voor de verzelfstandiging informatie beschikbaar was over de financiële situatie. Tevens is beschreven dat de reden voor verzelfstandiging was om te voorkomen dat commerciële concurrenten klaagden over ongeoorloofde staatssteun. Het is verder niet aan mij om een toelichting te geven op de redenen die bij het gemeentebestuur speelden, noch om een oordeel uit te spreken over de vraag of de verliezen voorkomen hadden kunnen worden.
Hadden deze verliezen voorkomen kunnen worden wanneer niet tot verzelfstandiging zou zijn overgegaan? Zo ja, was dit voor de verzelfstandiging ook al bekend? Waarom is er in dat geval dan toch gekozen voor verzelfstandiging?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het aanbod van restafval in Nederland zich tot de verwerkingscapaciteit, gemeten over de laatste tien, twintig jaar?
In onderstaande tabel zijn het aanbod van het restafval en de verwerkingscapaciteit opgenomen. De uitbreiding van capaciteit is aanvankelijk gepleegd om de gewenste verschuiving van storten naar verbranden te kunnen opvangen. Dit is succesvol geweest. De laatste jaren daalt door betere afvalscheiding de calorische waarde van het afval waardoor installaties meer afval kunnen verwerken. Dit verklaart de lichte toename van de capaciteit.
5.362
5.502
5.542
5.788
6.053
6.333
6.459
7.207
7.480
7.549
5.362
5.502
5.542
5.788
6.053
6.332
6.403
6.912
6.445
5.937
0
0
0
0
0
1
56
295
1.035
1.612
5.362
5.762
5.860
6.365
6.680
7.196
7.070
7.532
7.613
7.715
Leidt het succes van vermindering van het creëren van afval, afvalscheiding, hergebruik en het landelijke programma «Van Afval naar Grondstof» (VANG) tot structurele overcapaciteit bij afvalverwerkingsinstallaties? Zo nee, waarom niet?
Succes van het VANG-programma zal ertoe leiden dat minder capaciteit nodig is voor verbranding van Nederlands afval. Het is aan de exploitanten van de afvalverbrandingsinstallaties wat zij doen met de restcapaciteit. De afgelopen jaren heeft dit geleid tot import, zodat nauwelijks sprake was van overcapaciteit. Indien in de toekomst minder buitenlands afval beschikbaar is voor verbranding, zal naar verwachting een deel van de capaciteit worden gesloten of getransformeerd.
Hoeveel afval van buiten Nederland wordt er door het AEB en andere afvalverbranders in Nederland verwerkt? Hoe heeft dit zich over de laatste jaren ontwikkeld?
In de tabel in antwoord 4 zijn deze hoeveelheden opgenomen.
Vindt u het wenselijk dat Nederland vanwege de grote verwerkingscapaciteit grote hoeveelheden afval uit het buitenland blijft importeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Afval dat Nederland importeert, draagt bij aan het benutten van de beschikbare capaciteit (economische baten, geen kapitaalvernietiging) en aan de doelstelling voor duurzame energie (de biogene fractie). Er is ook sprake van klimaatwinst, omdat het afval anders in het buitenland zou zijn gestort of verbrand zonder energieterugwinning. Bovendien draagt een sterke positie van Nederland als verwerker van afval bij aan het verwezenlijken van de ambitie om een vooraanstaande rol te spelen bij de transitie naar een circulaire economie. Randvoorwaarde is dat voldaan moet worden aan de bestaande vergunningen. Uiteraard is de ambitie dat steeds meer afval, in Nederland en elders, wordt vermeden of gerecycled. Op de langere termijn hoeft dan minder afval te worden verbrand en zal de import voor verbranding dalen.
Wat is het verwachte aanbod van afval op de korte en langere termijn en hoe wordt de verwerkingscapaciteit hierop afgestemd?
De VANG-doelstellingen moeten ertoe leiden dat in 2022 nog maar 2–3 Mton Nederlands afval wordt verbrand. In Europa was in 2012 nog sprake van stort van 63 Mton afval. Voor een groot deel is dit verbrandbaar afval. Deze hoeveelheid is (veel) groter dan de huidige en in 2022 verwachte restcapaciteit van afvalverbrandingsinstallaties in Europa. De verwachting is dus dat de Nederlandse restcapaciteit voorlopig gevuld kan worden met import. Of dit gebeurt, hangt af van de kosten van transport en verwerking, én van de concurrentiepositie ten opzichte van buitenlandse installaties. Op de langere termijn zal veel afhangen van de snelheid waarmee, onder invloed van Europees en nationaal beleid, de transitie naar een circulaire economie zich voltrekt.
Hoeveel door verbranding van afval opgewekte energie in Nederland wordt nuttig gebruikt en in welke sectoren?
De AVI’s produceerden in 2013 27,4 PJ aan energie, waarvan 16,7 PJ hernieuwbare energie. Dit is 1,3% van de totale energieproductie in Nederland. Hiervan is 11,1 PJ elektriciteit die wordt ingevoed in het net en niet specifiek aan bepaalde sectoren wordt geleverd.
De opgewekte warmte, 16,3 PJ, wordt steeds meer nuttig gebruikt. Dit varieert per installatie en wordt niet centraal bijgehouden. Sommige installaties voeden warmtenetten die de gebouwde omgeving van warmte voorzien, andere installaties leveren (ook) aan bedrijven.
Wat kan de afvalverbrandingssector leren van de rioolwaterzuiveringssector, waar vraag en aanbod waarschijnlijk stabieler zijn?
De vraag suggereert dat stabiliteit in vraag en aanbod wenselijk zijn. Het kabinet richt zich er juist op het aanbod van Nederlands afval voor verbranding te laten dalen, door afvalpreventie en recycling te stimuleren. Door het importeren van afval zorgen de exploitanten dat er toch sprake is van stabiliteit van vraag en aanbod. Op deze manier zorgen de exploitanten voor een stabiel aanbod.
Hoe vergelijkt u de situatie bij AEB Amsterdam met die bij bijvoorbeeld Slibverwerking Noord-Brabant, dat 15 miljoen euro investeerde en nu praktisch energieneutraal opereert?2
Beide bedrijven zijn niet te vergelijken. AEB verbrandt afval, SNB rioolwaterzuiveringsslib.
Kunt u deze vragen zo mogelijk beantwoorden vóór het Algemeen overleg Grondstoffen en Afval op 22 april 2015?
Dit overleg is door uw Kamer uitgesteld.
De uitzending 'Ongelukkige Spoed' |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending «Ongelukkige spoed»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het een kwalijke zaak is dat er wekelijks een ongeval plaatsvindt met politie-, brandweer- of ambulancevoertuigen? Hoe beoordeelt u dat feit?
Politie-, brandweer- en ambulancevoertuigen moeten zo snel mogelijk ter plaatse zijn. De hoge snelheid in het reguliere verkeer is ondanks optische en geluidssignalen en alle preventieve maatregelen niet zonder risico’s. Ieder ongeval is er echter één teveel. Daarom zal ik mij in samenwerking met de betrokken hulpdiensten voortdurend blijven inspannen om het aantal ongevallen te doen afnemen.
Op welke gronden is de richtlijn vastgesteld voor deze voertuigen om bij rood licht een kruising met een snelheid van maximaal 20 km/h te passeren? Hoe is het mogelijk dat dit in veel gevallen niet wordt nageleefd?
Volgens artikel 3, lid 4a van de Regeling optische en geluidssignalen 2009 moet de brancherichtlijn van de hulpdiensten een dergelijke norm bevatten. Andere weggebruikers zijn namelijk niet bedacht op voorrangsvoertuigen die door rood rijden en kunnen onvoorspelbaar reageren op een voorrangsvoertuig. De bestuurder van een voorrangsvoertuig moet hier rekening mee houden wanneer hij een kruispunt oversteekt.
In de brancherichtlijn is bepaald dat het in bijzondere situaties is toegestaan om van de gestelde norm af te wijken in overleg met de meldkamer. De bestuurder van een voorrangsvoertuig maakt in dat geval een professionele afweging om zo snel en veilig mogelijk een kruising te kunnen passeren.
Kunt u een reactie geven op het huidige gebruik van de verschillende oplossingsmogelijkheden die in het programma worden gegeven, zoals het ritregistratiesysteem en de rijopleiding?
Het verminderen van het aantal ongevallen en schadegevallen heeft de aandacht van de individuele hulpdiensten. Zo heeft de Werkgroep Preventie van de politie in 2012 een analyse van de meest voorkomende schadegevallen met politievoertuigen uitgevoerd en heeft op basis daarvan een plan van aanpak opgesteld met adviezen. Ook de landelijke invoering van een ongevallenregistratiesysteem maakt daar deel van uit.
Door de hulpdiensten wordt de laatste jaren bovendien volop samengewerkt aan verschillende mogelijkheden om het aantal ongevallen te verminderen, waaronder de oplossingen die in de uitzending «Ongelukkige Spoed» worden gegeven. Zo worden de brancherichtlijnen beter op elkaar aangesloten, wordt meer aandacht aan het onderwerp rijden met voorrangsvoertuigen besteed in de rijopleidingen en is onlangs door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een vrijstelling verleend voor het geven van rijonderricht in het besturen van een voorrangsvoertuig met optische- en geluidssignalen op de openbare weg (nr. IenM/BSK-2015/51943). Onderzoek van het Instituut Fysieke Veiligheid, naar de effecten van de tijdelijke vrijstelling van de afgelopen twee jaar, laat namelijk zien dat trainen op de openbare weg in het besturen van een voorrangsvoertuig bijdraagt aan de kwaliteit van de rijopleiding voor bestuurders van voorrangsvoertuigen zonder dat het de verkeersveiligheid in gevaar brengt.
Waarom wordt de informatie van een ritregistratiesysteem na een ongeluk niet standaard uitgelezen?
De politie maakt geen gebruik van ritregistratiesystemen, maar van ongevallenregistratiesystemen. Indien een voertuig is voorzien van een dergelijk systeem, wordt dit na een ongeluk standaard uitgelezen. De systemen zijn nu al beschikbaar in de eenheid Rotterdam; uitbreiding is onderdeel van het plan van aanpak van de Werkgroep Preventie van de politie.
Voor de ambulancezorg geldt dat gegevens vanuit het ritregistratiesysteem primair gebruikt worden als input voor intervisiegesprekken met de ambulancechauffeur. Door zelfreflectie wordt beoogd de kwaliteit van de rijtaken te verbeteren en te waarborgen, in aanvulling op de reguliere her- en bijscholing. Bij ongevallen is het standaardprocedure dat op basis van de gegevens uit het ritregistratiesysteem een ongevallenanalyse wordt gemaakt. Op dit moment is de beslissing om ritregistratiesystemen in te bouwen aan de ambulancediensten zelf.
Ook voor de brandweer geldt dat met ritregistratie en uitlezing daarvan in de veiligheidsregio’s verschillend omgegaan wordt.
Gezien de initiatieven met ritregistratiesystemen die door de diensten zelf georganiseerd worden, ben ik van mening dat strengere voertuigeisen om de hulpdiensten tot het inbouwen van deze systemen te dwingen op dit moment niet noodzakelijk zijn.
Overweegt u om het ritregistratiesysteem in meer voertuigen van hulpdiensten te installeren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kan het dat niet alle bestuurders van politievoertuigen driejaarlijks terugkeren voor een rijvaardigheidstraining? Wanneer is dit aantal op honderd procent gebracht?
Vóór de invoering van de Nationale Politie bepaalden de korpsen zelf op welke manier de rijvaardigheid onderhouden werd en volgden niet alle politiemedewerkers een driejaarlijkse training.
Momenteel is een afdeling Rijvaardigheid en Rijveiligheid in opbouw, die onderdeel wordt van het team Operationele Begeleiding en Training van de Nationale Politie. Deze afdeling gaat zorgen voor het onderhouden van de rijvaardigheid na de initiële opleiding bij de politieacademie, middels een verplichte driejaarlijkse Politie Rijvaardigheid Training. Die driejaarlijkse Politie Rijvaardigheid Training moet door circa 30.000 politiemedewerkers gevolgd worden. Het kost dan ook tijd om dat goed te organiseren: om alle doelgroepen afhankelijk van hun functie te kunnen faciliteren, om nieuwe rijdocenten op te leiden en zittende rijdocenten te professionaliseren en om medewerkers die in de training een te laag niveau laten zien bij te scholen.
In de tussentijd wordt nauw samengewerkt met de Politieacademie, zodat in 2015 tot en met 2017 de basis rijvaardigheidstraining wordt aangeboden aan alle politiemedewerkers die gebruik moeten kunnen maken van optische- en geluidssignalen. Vanaf 2016 wordt dit uitgebreid met specifieke rijvaardigheidstrainingen voor medewerkers met een specialistische verkeersfunctie of specialistische recherchefunctie en vanaf dat moment volgen alle bestuurders van politievoertuigen dan ook een driejaarlijkse rijvaardigheidstraining.
Welke afspraken zijn er voor de bestuurders van brandweer- en ambulancevoertuigen ten aanzien van de rijvaardigheidstraining? Kunt u inzicht geven in de naleving?
De rijvaardigheidstraining is onderdeel van de initiële opleiding tot ambulancechauffeur aan de Academie voor de Ambulancezorg. Periodieke bij- en nascholing, waaronder rijvaardigheidstraining, is onderdeel van het bekwaamheidsbeleid van de Regionale Ambulancevoorziening. De periodieke toetsing heeft een verplichtend karakter; de ambulancechauffeurs worden dus daadwerkelijk periodiek bijgeschoold.
Binnen de Brandweer is een branchestandaard blijvende vakbekwaamheid ontwikkeld voor de brandweerchauffeur. Die standaard bevat een set van landelijke afspraken over de minimale kennis en vaardigheden benodigd om als brandweerchauffeur adequaat te kunnen functioneren. Periodiek moet de chauffeur aantonen dat hij nog vakbekwaam is. De werkgever houdt de registratie daarvan bij en de Inspectie Veiligheid en Justitie heeft de mogelijkheid om dit te toetsen.
Hoe verhouden deze resultaten zich tot de toezeggingen die door u en eerder door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn gedaan om het aantal ongelukken te verminderen en de scholing van de chauffeurs te verbeteren?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van plan nu nadere maatregelen te nemen? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
Ik ben voornemens om de resultaten van de reeds genomen maatregelen af te wachten. Indien die onvoldoende effect blijken te sorteren, zal ik mij bezinnen op eventuele aanvullende maatregelen.
De onderzoeken naar de MH17 |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Is het memo van de briefing van 14 juli 2014 dat Argos naar buiten gebracht heeft authentiek? Kunt u het memo officieel met de Kamer delen en ook de afgeleide versie die naar een aantal departementen is gegaan?
Het kabinet betreurt dat het verslag van de briefing van 14 juli 2014 in Kiev is uitgelekt. Zoals eerder gesteld, is het kabinet van mening dat verslagen van dergelijke briefings en andere diplomatieke contacten vertrouwelijk moeten kunnen worden geschreven en behandeld, te meer omdat dergelijke verslagen ook de zienswijze van het gastland en van vertegenwoordigers van andere landen kunnen bevatten. Vertrouwelijkheid is cruciaal voor het goed functioneren van het internationale diplomatieke verkeer. Om die reden is de Kamer eerder geïnformeerd dat het verslag zelf niet openbaar gemaakt zou worden en heeft het kabinet in eerdere brieven de strekking ervan gegeven. Om diezelfde reden zal het kabinet ook het document waarmee de essentie van de briefing is gedeeld met andere departementen niet delen. Ongeacht of landen zich nu wel of niet beklagen, dergelijke lekken maken het moeilijker voor Nederlandse diplomaten om vertrouwelijke gesprekken te voeren met internationale gesprekspartners.
Heeft Oekraïne of de VS zich formeel of informeel beklaagd bij Nederland dat dit memo openbaar geworden is?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer heeft de regering dit memo aan de Onderzoeksraad voor de Veiligheid verzonden?
Het memo is op 15 januari 2015 naar de Onderzoeksraad voor de Veiligheid verzonden.
Kunt u de «state letter» van de International Civil Aviation Organization (ICAO) over de Krim uit april 2014 aan de Kamer doen toekomen?
Ja, de state letter is bij deze beantwoording bijgevoegd.1
Kunt u aangeven wie die «state letter» ontvangen heeft in Nederland en welke actie daarop ondernomen is? Kunt u ook specifiek aangeven of er communicatie tussen de overheid en KLM is geweest over deze «state letter» en hoe die communicatie heeft plaatsgevonden?
Via de ICAO state letter zijn op 2 april 2014 de ICAO verdragsstaten en gelieerde Internationale Organisaties geïnformeerd over de situatie in het luchtruim boven de Krim. De gelieerde internationale organisaties zijn onder andere IATA (wereldorganisatie van luchtvaartmaatschappijen), IFALPA (wereldorganisatie voor piloten), ACI (wereldorganisatie van luchthavens), ECAC (European Civil Aviaton Organisation), Eurocontrol, Europese Commissie en het Europees agentschap voor luchtvaartveiligheid (EASA). Met deze state letter informeerde ICAO de gehele civiele luchtvaartsector over de situatie op de Krim, waar meer dan één verkeersleidingsorganisatie de luchtverkeersleiding claimden in het luchtruim (Simferopol FIR). Het betrof hier de Oekraïense en Russische luchtverkeersleidingsorganisaties.
Sinds 2 april 2014 adviseerde Eurocontrol luchtvaartmaatschappijen het luchtruim boven de Krim te mijden en heeft zij gezorgd voor alternatieve capaciteit om vluchten om de Krim heen te leiden. Op 3 april adviseerde EASA in een Safety Information Bulletin de luchtvaartsector om Simferopol FIR te mijden. Omdat de luchtvaartmaatschappijen via deze kanalen al op de hoogte waren gebracht van de situatie in het luchtruim van de Krim, is de state letter niet nogmaals door de overheid onder de aandacht van de Nederlandse maatschappijen gebracht.
Luchtvaartmaatschappijen hebben aangegeven dat zij vanaf 2 april 2014 niet meer over de Krim vliegen. KLM mijdt de Krim al op 1 april 2014, Transavia maakte in 2014 geen gebruik van het Oekraïense luchtruim en ook Arkefly vliegt niet over de Krim op het moment dat onduidelijkheid bestaat over verkeersleiding boven Krim.
Sinds eind september 2014 is het luchtruim boven de Krim middels een NOTAM officieel gesloten.
Kunt u aangeven op welke momenten er tussen januari 2014 en 17 juli 2014 contact is geweest tussen overheidsinstellingen en de KLM (en andere Nederlandse luchtvaartmaatschappijen) over de situatie in het luchtruim in Oekraïne (inclusief de Krim)? Kunt u elk contact, inclusief de aard, specificeren?
Zoals eerder aangegeven in de brief aan uw Kamer van 3 februari (Tweede Kamer 2014–2015 Kamerstuk 33 997, nr 30) is er ten aanzien van de situatie in Oost-Oekraïne geen overleg geweest tussen overheidsinstellingen en luchtvaartmaatschappijen over de veiligheid van het luchtruim boven Oost-Oekraïne. Dit geldt ook voor de Krim. Vanuit de reguliere overleggen heeft uiteraard wel overleg plaatsgevonden met in Nederland geregistreerde luchtvaartmaatschappijen. In alle landen waar Nederlandse ambassades zijn gevestigd en waar het Nederlandse bedrijfsleven is vertegenwoordigd, spreken ambassades en betrokken vertegenwoordigers elkaar uiteraard regelmatig over uiteenlopende onderwerpen.
Kunt u aangeven welke progressie gemaakt is met de website voor het delen van informatie over luchtvaarveiligheid, die de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu in februari jl. aankondigde? Welke landen zijn bereid tot het delen van informatie en wanneer zal de site operationeel zijn?
Sinds 2 april 2015 is de ICAO website op proefbasis operationeel. ICAO heeft daartoe haar lidstaten op de hoogte gesteld van de interim- procedures voor het openbaar maken van informatie via de ICAO website. Inmiddels heeft het Verenigd Koninkrijk informatie op de website geplaatst (ten aanzien van Egypte en Irak). Naar verwachting zullen andere lidstaten binnenkort ook informatie op de site zetten.
ICAO heeft lidstaten verzocht uiterlijk 15 december 2015 hun ervaringen met de website kenbaar te maken. Een ICAO werkgroep zal op basis van de ervaringen eventueel aanbevelingen doen aan de ICAO Council in de eerste helft 2016.
In aanvulling op de activiteiten binnen ICAO, is binnen de Europese Unie ook een initiatief gestart dat door de Europese Commissie (EC) is toegelicht tijdens de Transportraad van 13 maart jl. De EC wil een structuur opzetten met als doel meer informatie te delen over het vliegen over conflictgebieden. Een eerste stap is het uitwisselen van informatie tussen lidstaten en het opzetten van een gedeelde methodiek voor risicoanalyses. In dat kader verstuurt EASA sinds kort aan lidstaten een zogenaamde vooraankondiging van safety bulletins die zij van plan is te verstrekken over conflictgebieden (safety bulletins zijn voor EASA één van de reguliere communicatiemiddelen). In deze vooraankondiging wijst EASA op de berichtgeving van andere overheden aan hun eigen luchtvaartmaatschappijen. Deze overheden maken vaak ook op andere wijze hun berichtgeving openbaar; zo publiceert de Amerikaanse luchtvaartautoriteit (FAA) haar berichten ook op haar eigen website.
EASA heeft sindsdien drie vooraankondigingen verstuurd; op 30 maart jl. over Jemen, 1 april jl. over Soedan en Zuid-Soedan en op 7 april jl. over Irak. De definitieve safety bulletins zijn een dag later door EASA openbaar gemaakt op haar website. Omdat deze berichtgeving van EASA afkomstig is, die rechtstreeks met IenM communiceert, heeft IenM deze informatie doorgestuurd aan Nederlandse luchtvaartmaatschappijen ten behoeve van hun risicoanalyse voor een veilige vluchtuitvoering. Dit is in lijn met het eerder met uw Kamer in het AO van 5 februari jl. gedeelde uitgangspunt dat informatie via de zo kort mogelijke lijn met luchtvaartmaatschappijen wordt gedeeld.
Bent u bereid de analyse te geven die de regering gemaakt heeft van de tekortkomingen in het delen van veiligheidsinformatie met luchtvaartmaatschappijen? Zo nee, hoe kan de Kamer dan beoordelen of de voorgestelde verbetermaatregelen effectief zijn?
In het algemeen overleg met uw Kamer op 5 februari jl. hebben we kort gesproken over de analyse die is gemaakt vanuit Nederland in voorbereiding op de Task Force van ICAO. Daar is toen aangegeven dat de Nederlandse luchtvaartpartijen en de verschillende departementen bij de voorbereiding zijn betrokken. Er is geen specifieke analyse gemaakt over het delen van veiligheidsinformatie in Nederland aangezien de Task Force gericht was op mondiale verbeteringen. In dat kader is de inbreng van alle betrokken Nederlandse partijen (luchtvaartpartijen en departementen) gebundeld en mondeling bij de besprekingen van de Task Force ingebracht. De Task Force is in hoog tempo tot concrete voorstellen gekomen om de risico’s van vliegen boven conflictgebieden te verkleinen. De ICAO website is er daar één van. Deze maatregelen moeten leiden tot een verbetering van het mondiale systeem.
Voor eventuele tekortkomingen in het delen van veiligheidsinformatie met luchtvaartmaatschappijen worden de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid uit het onderzoek naar de besluitvorming rondom het bepalen van vliegroutes afgewacht.
Wat is de huidige stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de motie-Sjoerdsma, waarin het kabinet wordt verzocht zo snel mogelijk in overleg te treden met de Nederlandse luchtvaartsector om te komen tot verbeterde informatievergaring en risicoanalyse van vluchten over conflictgebieden en de rol van het kabinet daarin?1
Zoals gemeld in de stand van zaken brief MH17 van 14 april jl. zal vervolgoverleg plaatsvinden met de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen en de Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers. Het overleg is gepland op 22 april 2015.
In dit overleg wordt verder gesproken over de internationale ontwikkelingen van ICAO en het Europees agentschap voor luchtvaartveiligheid (EASA) enerzijds en anderzijds over het Nederlandse systeem van informatie-uitwisseling en risicoanalyses.
Kunt u aangeven hoe de samenwerking tussen KLM en andere maatschappijen op dit moment verloopt bij het delen van veiligheidsinformatie over conflictgebieden?
De basishouding van luchtvaartmaatschappijen is dat informatie over safety en security gedeeld wordt met elkaar, KLM geeft dit ook aan. Dit onderwerp is een onderdeel van het onderzoek van de OVV naar de besluitvorming rondom het bepalen van vliegroutes.
Wordt het verdrag van 28 juli 2014 tussen Nederland en Oekraine erkend en gerespecteerd als basis van het onderzoek door de regio Luhansk en Donesk, die nu sinds Minsk-II – dat ook door Nederland en de VN erkend is als akkoord – effectief de controle hebben over het hele rampgebied?
Expliciete instemming van de separatisten is niet nodig voor de werking van het verdrag. Sinds het ondertekenen van de Minsk-akkoorden in september heeft de bergingsmissie geen belemmering ondervonden van de separatisten voor het uitvoeren van de werkzaamheden in het rampgebied. De contacten met de separatisten verlopen zoals eerder gemeld via de OVSE.
Is het Maleisische onderzoeksteam, dat nu op de rampplek ter plaatse is, daar in het kader van het JIT (Joint Investigation Team)?
Nee. Het bedoelde team is niet op de rampplek in verband met het strafrechtelijk onderzoek, maar vanwege de repatriëringsmissie. Het Maleisische onderzoeksteam maakt onderdeel uit van de internationale bergingsmissie, waar naast Maleisië en Nederland ook Australië aan deelneemt.
Kunt u een inventarisatie geven van de besluitenlijsten van de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb)?
De MCCb MH17 was belast met de coördinatie van intersectorale crisisbeheersing en besluitvorming over de samenhangende aanpak daarvan en is actief geweest in de periode van 17 juli tot 10 september 2014. Van de bijeenkomsten in die periode zijn geen separate besluitenlijsten gemaakt maar wel verslagen opgesteld. Die verslagen zijn staatsgeheim gerubriceerd. Naast besluiten bevatten deze verslagen informatie die raakt aan de veiligheid van de staat en de internationale betrekkingen.
Voor zover de verslagen besluiten bevatten, zijn deze veelal verweven met adviezen en afwegingen om tot die besluiten te komen. Adviezen en afwegingen om tot besluiten te komen kunnen worden aangemerkt als persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van intern beraad. Voor een goede afweging van alle relevante aspecten is een gedachtewisseling in beslotenheid noodzakelijk. Het integraal verstrekken van deze persoonlijke beleidsopvattingen verdraagt zich daarom niet met het goed functioneren van een ministeriële commissie als de MCCb MH17.
Van belang is dat het parlement inzicht krijgt in relevante feiten en argumenten die aan het uiteindelijke besluit ten grondslag liggen. In de verschillende brieven die aan uw Kamer zijn gezonden, inclusief de beantwoording van schriftelijke Kamervragen, zijn deze feiten en argumenten verstrekt.
Tot slot geldt dat het onderzoek door de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) naar de oorzaak van de ramp nog gaande is. De MCCb-verslagen zijn integraal beschikbaar gesteld aan de OVV en zullen worden meegewogen in de eindrapportage waarover uw Kamer in het najaar wordt geïnformeerd.
Bent u bereid alle besluitenlijsten van de MCCb met de Kamer te delen? Zo nee, kunt u dan aangeven welk belang van de staat geschonden zou worden (zoals bedoeld in artikel 68 van de Grondwet) bij het zenden van deze besluitenlijsten?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 24 uur voor aanvang van het plenaire debat over MH17 (gepland op 22 april a.s.) te beantwoorden?
Ja
Het bericht ‘De jeugdwet, het CBS en… privacy’ |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «De jeugdwet, het CBS en ... privacy?1
Het bericht suggereert ten onrechte dat er persoonsgegevens «op straat» komen te liggen. De systematiek van de beleidsinformatie is zodanig ingericht dat geen tot personen herleidbare gegevens worden gepubliceerd. Ook wordt gesuggereerd dat bepaalde informatie pas onlangs bekend is geworden. De datasets die het CBS uitvraagt bij aanbieders van jeugdhulp staan sinds 14 maart 2014 op de website www.voordejeugd.nl.
Voor het uitvragen van deze data voor beleidsinformatie is een grondslag opgenomen in de Jeugdwet. De uitvraag van beleidsinformatie in het kader van de Jeugdwet betreft minder gegevens dan het landelijk rapportage format dat voor de bureaus jeugdzorg gehanteerd werd op grond van de Wet op de jeugdzorg (Wjz). Tot 1 januari 2015 dienden aanbieders vier keer per jaar gegevens te leveren; na 1 januari 2015 twee keer (behoudens over jeugdreclassering vanwege de strafrechtmonitor). Bovendien zijn bijvoorbeeld de categorieën van jeugdhulp identiek aan de categorieën die aanbieders dienen te gebruiken voor de verantwoording van de door hen bestede middelen in het Jaardocument jeugdhulp en aan de categorieën die worden aanbevolen in de standaarddeclaratie jeugdhulp. Wanneer deze vereenvoudiging wordt vergeleken met de uitvragen in het kader van de vroegere regelgeving, is hier sprake van een beperking van administratieve lasten.
De bevoegdheden, zoals het verwerken van persoonsgegevens en verantwoordelijkheden, zoals het waarborgen van de privacy van het CBS zijn ondergebracht in de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek. Juist om deze reden is besloten de beleidsinformatie bij het CBS onder te brengen.
Voor het project «Data en systematiek beleidsinformatie jeugd» is een Privacy Impact Assessment (PIA) uitgevoerd, die wij uw Kamer op 14 april 2015 hebben doen toekomen.
Bent u ervan op de hoogte dat het CBS in plaats van totalen per maand individuele gegevens wil ontvangen? Vindt u dit wenselijk? Zo ja, kunt u uw opvatting toelichten? Zo nee, gaat u het CBS hierop aanspreken?
De systematiek van de beleidsinformatie jeugd is inderdaad zodanig ingericht dat het CBS persoonsgegevens ontvangt. De bevoegdheid daarvoor is specifiek wettelijk geregeld in de Jeugdwet, het Besluit Jeugdwet en de Regeling Jeugdwet.2 De gegevens die de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen aanleveren, verwerkt het CBS tot statistieken en rapportages, waarin personen niet afzonderlijk herkenbaar zijn. Het CBS publiceert de statistieken en rapportages op StatLine, de elektronische databank van het CBS. Dit maakt het mogelijk voor gemeenten, maar bijvoorbeeld ook voor VWS en VenJ, om de voor hen relevante beleidsinformatie in tabellen en grafieken samen te stellen. De beleidsinformatie komt ook beschikbaar via de Landelijke Jeugdmonitor en via de Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein. De gegevens worden zo veel mogelijk op gemeentelijk niveau gepubliceerd. De tabellen gaan niet alleen over aantallen trajecten en jeugdigen naar hulpvorm, maar ook over allerhande kenmerken van de jeugdigen en de trajecten, zoals de duur, de verwijzer en de reden van de beëindiging. Daarnaast komt er een tabel met gegevens op wijkniveau. Op deze manier kunnen gemeenten wijken met elkaar vergelijken.
Deelt u de mening dat, als het CBS het Burgerservicenummer (BSN), de postcode en de geboortedatum van iemand verzamelt, het CBS en de gemeente met deze gegevens eenvoudig de informatie tot één persoon kunnen herleiden?
Wanneer een BSN, postcode en geboortedatum beschikbaar zijn, is de informatie inderdaad tot één persoon herleidbaar. Het CBS ontvangt deze persoonsgegevens, maar anonimiseert en versleutelt het BSN direct na ontvangst en verwijdert identificeerbare persoonsgegevens, zodat al tijdens de verwerking van de gegevens door het CBS de privacy van de betrokkene gewaarborgd blijft. Vervolgens zijn de door het CBS gepubliceerde gegevens niet herleidbaar tot individuele personen.
Voor nadere informatie verwijzen wij u graag naar de handreiking beleidsinformatie jeugd die wij uw Kamer op 14 april 2015 hebben doen toekomen, tezamen met de PIA beleidsinformatie.
Wat is uw reactie op de constatering dat de gemeente de in de jeugdzorg verzamelde gegevens kan herleiden tot een individu? Vindt u dit wenselijk?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven, daar wordt aangegeven dat de gegevens worden geanonimiseerd en versleuteld door het CBS, welke te verzamelen gegevens, zoals genoemd in de opsomming (of nog aanvullend op die opsomming), worden geanonimiseerd dan wel versleuteld? Is met deze versleuteling en anonimisering van gegevens de privacy van het individu in kwestie gegarandeerd?
Direct na binnenkomst anonimiseert en versleutelt het CBS het BSN en verwijdert het CBS alle identificerende persoonsgegevens (naam, adres, woonplaats, en geboortedag). Daarnaast treft het CBS maatregelen zodat de gepubliceerde gegevens niet tot een persoon herleidbaar zijn. Zo is de privacy van het individu in kwestie gegarandeerd. Juist om deze reden is besloten de beleidsinformatie bij het CBS onder te brengen. Zie hierover ook informatie op de CBS website3, en de op 14 april 2015 aan uw Kamer toegestuurde PIA beleidsinformatie.
Waarom is het nodig al deze gegevens te verzamelen? Wat wordt er met deze gegevens precies gedaan?
De verantwoordelijkheid voor jeugdhulp ligt in de nieuwe Jeugdwet bij de gemeenten. Daarnaast blijft het Rijk stelselverantwoordelijk. Om met het oog op deze verantwoordelijkheden van zowel de gemeenten als van het Rijk de werking van het stelsel te kunnen monitoren is er beleidsinformatie nodig. Hiertoe wordt een beperkte set gegevens structureel uitgevraagd en verstrekt aan het CBS. Het CBS kan vervolgens op basis van benchmarking met een zestal (al beschikbare) maatschappelijke indicatoren (wonen, school, werken, middelengebruik, politiecontacten en kindermishandeling) en de aan het CBS te verstrekken dataset over jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering, gelijksoortige gemeenten vergelijken en bij waargenomen interessante verschillen periodiek kwalitatief nader onderzoek doen. Voor een nadere toelichting verwijzen wij naar de factsheet beleidsinformatie op www.voordejeugd.nl en de op 14 april 2015 aan uw Kamer toegezonden handreiking beleidsinformatie jeugd en de PIA beleidsinformatie. Over het nut en de noodzaak van het verwerven van beleidsinformatie is ook een animatiefilm gemaakt.4
Is het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) op de hoogte van deze werkwijze? Heeft het CBP deze werkwijze goedgekeurd?
Het Cbp is op de hoogte van de systematiek van de beleidsinformatie jeugd. Het Cbp heeft geadviseerd over het Besluit Jeugdwet, waarin nadere regels zijn gesteld over de beleidsinformatie. In de nota van toelichting bij het Besluit Jeugdwet is ingegaan op dat advies.5 Voor een nadere juridische toets van de van de gevolgen voor de bescherming van de persoonsgegevens zij verwezen naar de op 14 april 2015 aan uw Kamer verzonden PIA beleidsinformatie jeugd.
Bent u bereid het CBP over deze kwestie om advies te vragen, en tot die tijd de aanlevering van gegevens op anonieme basis te laten geschieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dit doen, en kunt u de Kamer hierover informeren?
Nee, zie het antwoord op vraag 7.
Schenden de professionals door het moeten aanleveren van deze gegevens hun beroepsgeheim? Wat is uw reactie hierop? Mag dit van een professional worden gevraagd?
Het beroepsgeheim dat professionals hebben op grond van artikel 7:457, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek en artikel 7.3.11, eerste lid van de Jeugdwet geldt niet als sprake is van uitdrukkelijke toestemming of een wettelijke verplichting. Zowel artikel 7.3.4 juncto artikel 7.4.3 van de Jeugdwet als artikel 33, vierde lid, van de Wet op het CBS bevatten een expliciete wettelijke verplichting om deze gegevens aan het CBS te verstrekken. Voor professionals betekent dit dat zij hun beroepsgeheim dus niet schenden bij het aanleveren van deze gegevens aan het CBS.6
Bent u ervan op de hoogte dat het CBS met een boete dreigt als jeugdzorginstellingen gegevens niet op de gevraagde wijze willen aanleveren? Wat is uw reactie hierop?
De verplichte aanlevering van de beperkte dataset voor beleidsinformatie is expliciet in de Jeugdwet geregeld, zodat op basis van betrouwbare cijfers het jeugdhulpgebruik inzichtelijk wordt voor met name gemeenten en het Rijk. Deze cijfers kunnen gebruikt worden voor het ontwikkelen, evalueren of bijstellen van beleid, maar kunnen ook een rol spelen bij de inkoop van jeugdhulp. Het is daarom van groot belang dat de informatie betrouwbaar en volledig is. Op grond van de Wet op het CBS is het CBS inderdaad bevoegd een boete op te leggen ter handhaving van de wettelijke verplichting.
Wordt door deze informatieverzameling de administratieve last van de professional verhoogd? Hoe valt dit te rijmen met uw streven deze administratieve lasten zoveel mogelijk te verlagen?
De administratieve lasten blijven beperkt, omdat het gaat om gegevens die de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen toch al registreren. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Is het mogelijk, en zo ja, vindt u het wenselijk, dat na tien of twintig jaar nog terug is te vinden dat er binnen een bepaald gezin of in relatie tot een bepaalde persoon (bijvoorbeeld) een maatregel is opgelegd?
De door het CBS gepubliceerde gegevens zijn niet herleidbaar tot individuele personen.
De toegang van Nederlanders in het buitenland tot DigiD |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw streven om via strategisch gekozen Nederlandse ambassades vanaf 2015 de uitgifte van DigiD via de balie aan Nederlandse niet-ingezetenen te gaan aanbieden?1
Ja.
Klopt de informatie op rijksoverheid.nl2 en Digid.nl3 waaruit blijkt dat Nederlanders die in het buitenland wonen slechts bij een handvol Nederlandse gemeenten hun vanuit het buitenland werkzame DigiD kunnen aanvragen?
Deze informatie is naar de huidige stand van zaken correct.
Welke andere conclusie kan hieruit worden getrokken dan dat de Pilot DigiD Buitenland is stopgezet of op zijn minst ernstig is afgeschaald?
Ik deel deze conclusie niet.
Het aanvraag- en uitgifteproces DigiD Buitenland is op basis van de uitkomsten van de pilot in 2014 doorontwikkeld. Deze doorontwikkeling was noodzakelijk omdat de belasting voor de deelnemende uitgiftebalies (inclusief consulaat generaal Antwerpen) te groot was en het aanvraag- en uitgifteproces voor de burger te ingewikkeld. In februari van dit jaar is het nieuwe aanvraag- en uitgifteproces in de pilot geïmplementeerd. Het nieuwe proces voorziet in een digitale aanvraag (geïntegreerd in de website www.digid.nl) en een eenmalig bezoek aan een deelnemende uitgiftebalie waarbij de identiteit van de Nederlandse niet-ingezetene wordt gecontroleerd en vastgesteld.
De pilot DigiD Buitenland zal worden beëindigd op 31 mei 2015 waarna het aanvraag- en uitgifteproces DigiD Buitenland onderdeel wordt van de reguliere DigiD dienstverlening, specifiek voor deze doelgroep. Het aantal uitgiftebalies zal in het komende jaar verder worden uitgebreid met de grensgemeenten Venlo, Oldambt en Montferland, gevolgd door Bergen Op Zoom en Breda. In het najaar zal als laatste grensgemeente Bergeijk aansluiten.
In overleg met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, dat eveneens als voorwaarde had gesteld dat het aanvraag- en uitgifteproces efficiënter moest worden ingericht, teneinde de belasting voor de balie op de ambassades te verminderen, zal een korte pilot met het nieuwe proces bij de Ambassade in Parijs worden gehouden. Als de resultaten hiervan goed zijn zullen in de loop van 2015 en verder doorlopend in 2016, strategisch gekozen ambassades (maximaal 14) worden aangesloten.
Heeft er voor het stopzetten van de mogelijkheid tot het aanvragen van DigiD op het consulaat Antwerpen een evaluatie plaatsgevonden? Zo ja, kunt u de bevindingen daarvan delen? Zo nee, waarom niet?
De evaluatie van ervaringen van de deelnemende grensgemeenten gold ook voor het consulaat generaal Antwerpen (zie deels antwoord op vragen 3, 5 en 8). De voortgang van de pilot in Antwerpen is – mede naar aanleiding van vragen van de heer Sjoerdsma (D66)- aan de orde gekomen bij het AO van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken op 12 november 2014 en de Minister van Buitenlandse Zaken (Kamerstuk 32 734, nr. 27). De toegezegde rapportage over de voortgang is thans in voorbereiding bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Na implementatie van het aangepaste aanvraag- en uitgifteproces DigiD Buitenland lag het niet voor de hand de pilot in Antwerpen voort te zetten, omdat daar juist voorbereidingen worden getroffen de consulaire dienstverlening af te bouwen (verwijzing naar Kamerstuk 32 734, nr. 23 van 30 april 2014).
Impliceert de reeds in uw eerder genoemde brief opgenomen zinsnede dat «het (...) in de verwachting (ligt) dat begin 2015 het nieuwe proces in de pilot kan worden geïntroduceerd», niet het doorlopen van de pilot tot tenminste in 2015?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer hebben de aangekondigde overleggen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de Belastingdienst en de Sociale Verzekeringsbank plaatsgevonden en wat zijn de uitkomsten daarvan? Kunnen de daarbij horende notities en beleidsstukken worden meegestuurd met de antwoorden op deze vragen?
In 2014 heeft een aantal overleggen plaatsgevonden tussen mijn ministerie, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de Belastingdienst en de Sociale Verzekeringsbank die tot doel hadden om op basis van de doelgroep (Nederlandse Niet-Ingezetenen) en de geografische spreiding, te komen tot een lijst van beoogde ambassades die de dienstverlening DigiD Buitenland kunnen gaan aanbieden.
Deelt u de opvatting dat toegang tot DigiD voor Nederlanders in het buitenland een noodzakelijk middel is om op een effectieve manier contact te houden met de Nederlandse overheid, en de toegang daartoe dus zoveel mogelijk gefaciliteerd dient te worden?
Ik deel deze opvatting.
Wanneer zorgt u er eindelijk voor dat Nederlanders die in het buitenland wonen en/of werken op een toegankelijke manier contact kunnen blijven houden met de Nederlandse overheid, en voor hun DigiD-aanvraag niet meer de hele wereld over hoeven te reizen, maar terecht kunnen bij een ambassade of consulaat in de regio?
Zie antwoord vraag 3.
Het verzoek van de Nederlandse regering aan de Europese Commissie om alle documenten en briefwisselingen tussen Nederland en de Europese Commissie over de naheffing van 642 miljoen euro geheim te houden |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over het artikel «Schimmigheid krijgt trekjes van een patroon», waarin u toegeeft dat u zelf de Europese Commissie verzocht heeft om de brief- en mailwisselingen tussen de EU en Nederland over de naheffing geheim te houden? (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1630)
Ja.
Kunt u inzage geven in de relevante correspondentie (e-mail, brieven, gespreksverslagen) over de consultatie over de openbaarmaking van stukken, zoals u die beschreven heeft in het antwoord op vraag 2 en 3 van die eerdere vragen?
De informatievoorziening tussen het Kabinet en parlement wordt beheerst door de passieve inlichtingenplicht van artikel 68 van de Grondwet, de ongeschreven actieve inlichtingenplicht en de vertrouwensregel, niet door de Wob. U kent het standpunt van het Kabinet over openbaarmaking van stukken die onderdeel uitmaken van het diplomatieke verkeer en over correspondentie met de Europese Commissie in het bijzonder, zoals verwoord in de brief van 10 april 2015. De strekking van de door u gevraagde correspondentie is verwoord in de brief van 19 maart 2015.1 Verstrekking van correspondentie met de Europese Commissie zelf achten wij, in lijn met genoemd kabinetsstandpunt, onwenselijk.
Wie heeft het verzoek in de vorige vraag ondertekend?
Correspondentie tussen Nederland en de Europese Commissie over Eurowob-verzoeken verloopt via de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging in Brussel.
Vallen de documenten onder vraag 2 onder de Nederlandse Wet Openbaarheid Bestuur en zou de Nederlandse regering gehouden zijn om die brieven/e-mails/documenten openbaar te maken? Zo nee, onder welke uitzonderingsgrond zouden ze niet openbaar gemaakt hoeven te worden?
De Wob ziet op bij een bestuursorgaan berustende schriftelijke stukken over bestuurlijke aangelegenheden. Op correspondentie tussen Nederland en de Commissie is eveneens de Eurowob van toepassing. De beslistermijn op Wob-verzoeken bedraagt 4 weken. In de brief van 10 april 2015 is aangegeven dat openbaarmaking van diplomatiek verkeer de noodzakelijke vertrouwelijkheid en effectiviteit van het onderhandelingsproces en (de informatie-uitwisseling in) het diplomatieke verkeer kan ondermijnen. Artikel 10, tweede lid, onder a en e, alsmede artikel 11 van de Wob zijn daarbij relevante uitzonderingsgronden.
Herinnert u zich dat u bij de regeling van werkzaamheden van dinsdag 31 maart dit verzoek gedaan is: «Ik zou daarbij ook nog precies de brief willen hebben die Nederland aan de Europese Commissie gestuurd heeft, waarin Nederland minstens acht redenen gegeven heeft waarom de Commissie vooral stukken van Nederland niet openbaar zou mogen maken, dus waarin Nederland aan de Commissie schrijft: verborgen houden, verborgen houden! Ook dat stuk zou ik graag voor woensdag hebben.»?
Zie het antwoord op vraag 4. Verstrekking van correspondentie met de Europese Commissie zelf achten wij, in lijn met het genoemde kabinetsstandpunt, onwenselijk.
Herinnert u zich dat u «vergeten» bent een antwoord te sturen op dit deel van het verzoek, in de brief die woensdag 1 april aan de Kamer gestuurd is?1
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich dat vraagsteller op 2 april in de eerste termijn van het debat over de staat van de Unie de vraag gesteld heb: «En wil zij de brief die zij als regering aan de Europese Commissie heeft gestuurd om de correspondentie vooral niet openbaar te maken, onmiddellijk – dat is voor de tweede termijn – aan de Kamer sturen»?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich dat u daar in eerste termijn geen antwoord op gegeven hebt?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich dat ik in tweede termijn de vraag gesteld heb: «We hebben gevraagd om de brief die de Nederlandse regering aan de Europese Commissie heeft gestuurd, waarin zij vraagt om de documenten die De Telegraaf openbaar wil hebben, niet openbaar te maken. Die brief valt volgens mij gewoon onder de WOB. Die zouden we dus kunnen opwobben. Dan wordt hij openbaar. De eerste vraag is: kan het kabinet die brief nu sturen? Het is de vierde keer dat we dit vragen. Kunnen we in ieder geval antwoord daarop krijgen? Vraag twee is: is die onder de WOB gewoon op te vragen? Als dat zo is, dient die ook aan de Kamer te worden gestuurd, conform het beleid van de regering.»?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich dat u in tweede termijn ook geen enkel antwoord op deze vraag hebt willen geven?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de drie keer gestelde maar onbeantwoorde vraag nu beantwoorden door deze brief (cq brieven, e-mails) binnen een week aan de Kamer te doen toekomen?
Zie antwoord vraag 5.
Indien de vragensteller een WOB-verzoek zou indienen om deze brief (cq brieven, e-mails, gespreksverslagen) openbaar te maken, zou u dan binnen een week een besluit willen nemen op dat verzoek, aangezien u alle eerdere verzoeken vergeten bent te beantwoorden?
Zie het antwoord op vraag 4. In de verhouding met de Kamer is artikel 68 Grondwet het relevante kader en niet de Wob.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Verminderde douanecontrole, beveiliging en patrouilles op de Waddenzee en op de Westerschelde |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe vindt op dit moment de controle door de douane, de marechaussee en de politie plaats op de Waddenzee?
Zoals gemeld in de antwoorden van 15 april 2015 op schriftelijke Kamervragen van het lid Jacobi (PVDA) over douanecontroles op de Waddenzee1 is het niet correct dat de controle op de Waddenzee door de Douane alleen nog maar bij calamiteiten en meldingen van derden zal plaatsvinden. Dit geldt tevens voor de inzet van de Koninklijke Marechaussee (KMar).
Er is voor de Waddenzee sprake van de invoering van een andere, slimmere, vorm van gezamenlijk toezicht door zowel de KMar als de Douane. De KMar heeft daarbij tot taak het uitvoeren van de bewaking van en het toezicht op de Schengen buiten- en binnengrens van Nederland. Het doel is een effectief en efficiënt grensproces dat ten goede komt aan de mobiliteit van bonafide reizigers, het tegengaan van illegale migratie en het maximaal bijdragen aan de veiligheid van Nederland en het Schengengebied.
Het voornemen is om het gezamenlijke toezicht voortaan uit te voeren met twee vaartuigen die speciaal zijn gemaakt voor snelle interventies. Die vaartuigen worden komende periode ingezet op basis van controleopdrachten die zijn gebaseerd op een risicoanalyse van verzamelde informatie en op basis van controleopdrachten die erop zijn gericht om informatie te vergaren.
Deze vorm van informatiegestuurd toezicht met snelle interventiemiddelen, in plaats van met het huidig aanzienlijk minder snelle patrouillevaartuig, maakt dat de onvoorspelbaarheid en hierdoor ook de kwaliteit van het toezicht en de snelheid van de interventies toeneemt. De vaartuigen worden gestationeerd in Harlingen en de Eemshaven, waardoor het hele Waddengebied snel kan worden bereikt voor het uitvoeren van controles.
Informatiegestuurd optreden (IGO) met de twee snelle vaartuigen heeft tot gevolg dat het toezicht effectiever en efficiënter door beide diensten wordt ingevuld, wat op termijn leidt tot minder maar wel kwalitatief beter ingevulde toezichtsuren. Vanzelfsprekend wordt vanuit de eigen bevoegdheid opgetreden, maar wel met zoveel mogelijk gezamenlijke informatiedeling en gezamenlijk optreden (o.a. het bemannen van de interventieschepen).
De Dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid van de Nationale politie voert controles uit in het Waddengebied vanuit Den Helder, Harlingen en Delfzijl. Inzet geschiedt thematisch op de speerpunten van deze dienst: handhavend optreden tegen onveilig gedrag, streven naar een integere transportbranche en het aanpakken van criminele activiteiten (onder andere illegaal vervoer van geld, goederen (waaronder verdovende middelen) en personen). De controles en controleplaatsen worden zoveel mogelijk gekozen op basis van beschikbare informatie. De politie werkt daarnaast in het Waddengebied samen met andere ministeries en is vertegenwoordigd in het Maritiem Informatie Knooppunt (MIK) van de Kustwacht. Voor de Nationale politie geldt dat de bestaande schepen niet worden vervangen door kleine Rigid-Hulled Inflatable Boats.
De opleiding van de diverse bemanningen van de Douane, KMar en Nationale politie is uiteraard afgestemd op de taak die zij uitvoeren.
Is het waar dat de douane en de marechaussee besloten hebben niet langer preventief te patrouilleren op de Waddenzee? Zo ja, is het wel een verantwoorde keuze alleen op te treden bij eventuele meldingen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de consequenties van deze keuze voor het onderscheppen van onder meer drugs, wapens of smokkelwaar die via de Waddenzee Nederland binnenkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Is bekend hoeveel controles deze patrouilleschepen uitvoeren en in hoeverre er bij deze controles strafbare feiten worden geconstateerd?
De hoeveelheid controles en de bij deze controles geconstateerde strafbare feiten worden niet geregistreerd op basis van het bij de controle ingezette vaartuig.
Met enige regelmaat worden er bij patrouilles strafbare feiten geconstateerd.
Klopt het dat de bestaande patrouilleschepen worden vervangen door kleine schepen Rigid-Hulled Inflatable Boat(RHIB) die alleen na een melding beschikbaar zijn? Kunnen deze schepen deze taken van beveiliging en controle zowel overdag als ’s nachts en in alle weersomstandigheden uitvoeren? Is de opleiding van de bemanning voldoende teneinde kwalitatief goed werk te leveren in de specifieke omstandigheden van de Waddenzee?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak doen derden melding van verdachte omstandigheden? Aan wat voor gevallen moet worden gedacht?
Douane en de KMar hebben regelmatig contact met de relevante spelers zoals vuurtorenwachters, havenmeesters en lokale politie-eenheden. Deze vorm van informatievergaring wordt ook toegepast in het Waddengebied, waarbij de input wordt gebruikt voor het toezicht. Deze informatie kan op het gebied liggen van handhaving, opsporing of grensbewaking. Aantallen en inhoud van meldingen van derden over verdachte omstandigheden op de Waddenzee worden niet afzonderlijk geregistreerd.
Hoe vaak zullen deze RHIB’s naar verwachting opgeroepen worden teneinde op te treden bij calamiteiten en meldingen door derden? Kunnen de bemanningsleden voldoende ervaring opdoen?
Naar verwachting zijn er in 2015 voor het toezicht van de KMar en de Douane taken 8.300 vaaruren nodig. Dit is naar schatting voldoende voor het opdoen van ervaring en het onderhouden van de vaardigheden met het vaartuig.
Kan de veiligheid van Nederland op en via de Waddenzee, onder meer op het gebied van illegale middelen zoals drugs, ook in de toekomst voldoende worden gewaarborgd, zowel preventief als repressief?
Zie antwoord vraag 1.
Is het bericht waar dat er in de haven van Vlissingen nauwelijks meer op drugs gecontroleerd wordt door politie of de douane?1
Dit is niet juist. In de Zeeuwse havens Terneuzen en Vlissingen vinden onverminderd controles plaats. Op basis van risicoanalyses worden zowel lading als schepen gecontroleerd op de aanwezigheid van alle verboden goederen; dit is inclusief de controle op drugs. Dit gebeurt overigens landelijk. Daarmee wordt beoogd de verschillende risico's in de verschillende Nederlandse havens op een gelijke wijze af te dekken en te controleren. De Douane is daarvoor 7 x 24 uur beschikbaar.
De Zeeuwse Delta is gelegen tussen de containerhavens van Rotterdam en Antwerpen. In internationaal verband wordt samengewerkt met de politiediensten van de zeehavens Antwerpen, Oostende en Zeebrugge, de Kustwacht en de Marine. Voor specifieke havengerichte acties wordt ook samengewerkt met de Hit And Run Cargoteams (HARC), een samenwerkingsverband tussen politie, Douane, FIOD en Openbaar Ministerie. Tevens zijn in alle havens van de eenheid Zeeland West-Brabant functiegerichte wijkagenten aanwezig.
De veiligheid in de haven van Vlissingen en op de Westerschelde wordt hiermee voldoende gewaarborgd.
Is het waar dat er nu niet meer dag en nacht wordt gecontroleerd in de havens van Vlissingen, maar alleen incidenteel? Waarom is dat veranderd?
Zie antwoord vraag 9.
Herkent u het beeld dat er meer drugs Zeeland binnenkomen, zoals de woordvoerder van Zeeland Seaports stelt?
Het mogelijk meer binnenkomen van drugs via de havens van Zeeland heeft een directe relatie met de aanwezigheid van bepaalde scheepslijnen die vanuit risicolanden naar Zeeland lopen. Juist vanwege de toename van vracht die via deze lijnen loopt heeft de Douane het aantal informatiegestuurde controles opgevoerd. Met de kanttekening dat er altijd bepaalde lastig of niet te verklaren fluctuaties optreden in de hoeveelheden drugs die worden onderschept, is de toename van het aantal vangsten toe te schrijven aan het opvoeren van deze controles.
Hoe kan ook in de havens van Vlissingen en op de Westerschelde de veiligheid voldoende worden gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 9.
Zijn patrouilles na meldingen wel voldoende teneinde drugssmokkel en invoer van andere illegale middelen tegen te gaan?
Patrouilles en controles, zowel op het land als op het water, vinden niet alleen plaats op basis van meldingen, maar ook (primair) op basis van informatie-gestuurde controleopdrachten. Deze opdrachten zijn gebaseerd op vergaarde informatie en een daarop toegepaste risicoanalyse.
Hoe vaak vinden er meldingen plaats?
Aantallen en inhoud van meldingen over verdachte omstandigheden worden niet afzonderlijk geregistreerd. Zie tevens het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat zowel op de Waddenzee als op de Westerschelde voortdurend wordt gecontroleerd teneinde een toename van georganiseerde misdaad en drugssmokkel te voorkomen?
Zoals uit de beantwoording van de voorgaande vragen blijkt, acht ik de controleafdoende.
De aanwezigheid van asbestdeeltjes in de openbare ruimte |
|
Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bewoners verantwoordelijk voor verwijderen asbest uit tuinen in Wateringen»?1
Ja.
Is de asbestverwijdering naar aanleiding van de brand in de gemeente Westland naar uw mening goed afgehandeld, wanneer de burgemeester verklaart dat het «niet zo vreemd is» dat er op veel daken en tuinen nog kleine asbestdeeltjes2 liggen, ondanks dat de wijk door de gemeente is vrijgegeven?
De gemeente Wateringen heeft op 15 april 2015 laten weten dat na een nacontrole door een onafhankelijk en gecertificeerd laboratorium er geen losse asbestdelen meer zijn aangetroffen in het openbaar gebied, op daken, in tuinen en op sportvelden. Deze informatie wijst erop dat de asbestverwijdering goed is uitgevoerd. Nadere vragen over de uitvoering van de gemeentelijke taken horen thuis in het gemeentelijke politieke domein.
Wat is uw mening over het bericht dat de burgemeester verklaart dat de gemeente een verantwoordelijkheid heeft met betrekking tot het openbaar gebied en dat bewoners zelf ook een verantwoordelijkheid hebben, wat betreft bijvoorbeeld dakpannen en coniferen? Zijn deze uitspraken in overeenstemming met de wettelijke regels voor asbestverwijdering door particulieren3? Zo nee, bent u bereid de gemeente Westland daarop aan te spreken?
Van de gemeente Westland heb ik begrepen dat de daken en de tuinen van de bewoners in het gebied gesaneerd zijn.
Hoe dient naar uw mening te worden omgegaan met herbesmetting van asbestdeeltjes door weersomstandigheden?
Sinds 2006 is de brochure «Plan van aanpak asbestbrand» beschikbaar. Deze brochure bevat onder andere een stappenplan voor de maatregelen die genomen dienen te worden bij een asbestbrand. In het plan van aanpak asbestbrand staat beschreven hoe het verspreidingsgebied bepaald wordt. Hierbij wordt ook rekening gehouden met meteorologische omstandigheden. Het plan van aanpak wordt momenteel geactualiseerd door het Instituut Fysieke Veiligheid.
Is het naar uw mening correct dat de gemeente Westland op haar site4 verwijst naar artikel 1a van de Woningwet, wat betreft de verantwoordelijkheid voor asbestdeeltjes na de eindcontrole op een sanering? Zo ja, waarom is dat correct?
Op basis van artikel 1a van de Woningwet bestaat de plicht voor eigenaren er zorg voor te dragen dat de staat en het gebruik van het bouwwerk, open erf of terrein geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid opleveren. De verwijzing van de gemeente Westland naar artikel 1a van de Woningwet in haar communicatie richting de betrokkenen is op zich juist, maar moet in onderhavig geval worden gelezen in relatie tot het met een eindcontrole asbestveilig verklaren van het gebied. De eindcontrole van het gebied is inmiddels uitgevoerd, en er zijn geen losse asbestdelen meer aangetroffen in openbaar gebied, op daken of in tuinen. Hierna dragen de eigenaren van de woningen en tuinen in het gebied weer dezelfde verplichtingen als ieder ander onder de Woningwet. Dit laat onverlet dat de bewoner schade door de eventueel, ondanks het asbestveilig verklaren, naderhand gevonden schadelijke hoeveelheden asbestvezels, kan verhalen op de bron van de asbestbesmetting.
Bent u bereid na te gaan of de gemeente Westland correct is omgegaan met de wettelijke regels voor verwijderen van door brand vrijgekomen asbestdeeltjes? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord 2 heeft een onafhankelijk en gecertificeerd laboratorium een nacontrole uitgevoerd. Uit deze nacontrole is gebleken dat er geen losse asbestdelen meer zijn aangetroffen in het openbaar gebied, op daken, in tuinen en op sportvelden. Die conclusie geeft aan dat de gemeente Westland correct is omgegaan met de wettelijke regels.
Welke kosten heeft de gemeente Westland moeten maken? Kan of moet de gemeente deze kosten verhalen op de eigenaar van de bij de brand betrokken asbesthoudende materialen? Zo ja, is daarbij na te gaan of in kaart is gebracht of de gemeente een last onder dwangsom heeft opgelegd en daarbij de solvabiliteit, de eigendomssituatie en de verzekeringssituatie van de pandeigenaar is nagegaan?
De exacte kosten die de gemeente heeft moeten maken, zijn nog niet bekend. Ik heb begrepen dat de gemeente deze kosten zal proberen te verhalen op de eigenaar van het pand dat in brand heeft gestaan.
Risico’s van steunverlening aan Syrische strijdgroepen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven welke gewapende groeperingen u steunt in Syrië? Zo neen, waarom niet?1
Nee. In het belang van de veiligheid van de bij de Nederlandse steun betrokken partijen doet het kabinet geen uitspraken over de groepen waaraan steun wordt overwogen. Zoals beschreven in de voortgangsrapportage die uw Kamer op 7 april 2015 toe is gegaan (Kamerstuk 27 925, nr. 534) komen alleen zorgvuldig doorgelichte groepen in aanmerking voor steun.
Wie of wat beschouwt u als «gematigde» Syrische strijdgroepen? Hoe bepaalt en controleert u of een strijdgroep «gematigd» is? Zijn dit ook strijdgroepen die beogen in Syrië de sharia in te voeren?
Of een groep gematigd is wordt onder andere bepaald aan de hand van een toets aan de voor het kabinet doorslaggevende criteria voor steunverlening. Voor een omschrijving van de criteria wordt verwezen naar de voortgangsrapportage.
Waarom geeft u steun aan groepen die door «partners» als voldoende betrouwbaar zijn aanbevolen? Welke partners geven deze aanbevelingen en op welke gronden acht u de aanbevelingen betrouwbaar? Is Turkije, waarvan algemeen bekend is dat zij extremistische groeperingen in Syrië hebben gesteund en gedoogd, één van deze «partners»? 2
De visie van partners kan als extra waarborg onderdeel van de selectie van groepen zijn, maar geldt niet als voorwaarde voor Nederlandse steun. In het belang van de veiligheid van bij de Nederlandse steun betrokken partijen doet het kabinet geen uitspraken over de partners met wie wordt samengewerkt.
Welke organisatie(s) gaan de Nederlandse steun vanuit Turkije en Jordanië afleveren in Syrië? Hoe heeft u de betrouwbaarheid van die organisatie(s) vastgesteld?
In het belang van de veiligheid van bij de Nederlandse steun betrokken partijen doet het kabinet geen uitspraken over de uitvoerende organisatie(s) en over de gehanteerde werkwijzen. De keuze voor de organisatie(s) komt voort uit de resultaten van de fact finding-missie die in het najaar van 2014 plaatsvond.
Worden de Nederlandse goederen vervoerd door gebieden in handen van extremistische groeperingen als Al-Nusra of de Islamitische Staat? Zo ja, waaraan ontleent u de illusie dat deze extremistische groeperingen al deze presentjes niet gretig uitpakken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of Nederlanders mogelijk strafbaar zijn als ze zich aansluiten bij gewapende groeperingen die door u worden gesteund? Zo neen, schept u hiermee niet een enorm precedent waarop gevaarlijke teruggekeerde jihadisten die zich hebben aangesloten bij door u gesteunde groepen zich kunnen beroepen om maatregelen en straffen te ontlopen?
Ja, Nederlanders die zich aansluiten bij gewapende groepen kunnen strafbaar zijn en kunnen worden vervolgd voor door hen gepleegde (internationale) misdrijven, ook als zij zich hebben aangesloten bij een groep die door Nederland wordt gesteund.
Deelt u de mening dat het knettergek is gewapende groeperingen in Syrië te steunen als, om met de woorden van één van uw topambtenaren te spreken, zelfs Nederlandse jihadgangers niet kunnen vaststellen bij welke groepering ze zich hebben aangesloten?
Nee. Alleen zorgvuldig doorgelichte groepen komen in aanmerking voor steun. Bovendien wil het kabinet gematigde gewapende groepen juist steunen om te voorkomen dat gematigde strijders of hun achterban zich bij gebrek aan middelen en alternatieven aansluiten bij ISIS, Jabhat Al Nusra of andere extremistische groeperingen.
Wilt u de steun aan gewapende groeperingen in Syrië per direct beëindigen omdat u op geen enkele wijze redelijkerwijs kan garanderen dat de Nederlandse steun niet zal verdwijnen in de klauwen van moordlustige jihadisten?
Nee.
Het bericht "Remove Paul Kruger statue within 7 days, or else: EFF" |
|
Martin Bosma (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Remove Paul Kruger statue within 7 days, or else: EFF»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het beeld van president Kruger van de Zuid-Afrikaanse Republiek van grote cultuur-historische waarde is voor de Afrikaners, een autochtoon en inheems volk op het Hoge Veld van Zuid-Afrika dat nauw verwant is aan het Nederlandse volk?
Het is aan de bevolking van Zuid-Afrika om dit te bepalen.
Deelt u de trots op de daad van Koningin Wilhelmina die de pantserkruiser Gelderland stuurde teneinde president Kruger te redden aan het einde van de Boerenoorlog, de anti-koloniale strijd van de Afrikaners?
Het betreft hier een historisch gegeven waar wij geen waardeoordeel over hebben.
Bent u bekend met de golf van schandalige aanvallen in Zuid-Afrika uitgevoerd door extremisten waarbij soms racistische teksten («one settler, one bullet») gebruikt worden?
Wij zijn ermee bekend dat er in Zuid-Afrika onder vrijwel alle bevolkingsgroepen radicale en soms gewelddadige elementen zijn. Ook is racisme nog steeds een veel voorkomend fenomeen.
Welke actie heeft de Nederlandse ambassade ondernomen teneinde het standbeeld van Oom Paul te beschermen?
Geen. Het betreft hier een interne Zuid-Afrikaanse zaak waarbij geen Nederlandse personen of bezittingen betrokken zijn.
Deelt u de verontrusting over het ultimatum van het extremistische EFF van Julius Malema?
Het is aan de autoriteiten in Zuid-Afrika om in te gaan op de politieke uitlatingen van de EFF.
Is de Minister van Cultuur bereid zich in te zetten het standbeeld van Oom Paul op de Werelderfgoedlijst van de Unesco geplaatst te krijgen teneinde het te beschermen?
Het is aan de Zuid-Afrikaanse autoriteiten om te besluiten wat tot het eigen erfgoed behoort en wat voor te dragen voor de Werelderfgoedlijst.
Het bericht dat er drie ultraorthodoxe sjeiks uit België in Utrecht komen spreken |
|
Sadet Karabulut , Ronald van Raak |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat er drie ultraorthodoxe sjeiks uit België in Utrecht komen spreken?1
Het Kabinet is zich er van bewust dat dit onderwerp tot veel vragen leidt en dat dergelijke evenementen tot onrust kunnen leiden (zoals bijvoorbeeld het geval is geweest rondom een evenement in Rijswijk in maart jl.). Vrijheid van meningsuiting is de essentie van democratie. In een rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Het organiseren van een evenement zoals in Utrecht is niet verboden en in dit het geval ook niet vergunningplichtig. Echter, de vrijheid van meningsuiting is niet onbeperkt. In de brief aan uw Kamer van 3 maart jl. (Kamerstuk 29 754, nr. 303) is reeds aangegeven dat verspreiding van onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen onwenselijk is, en welke maatregelen vanuit de rijksoverheid daar bij passen binnen de geldende wet- en regelgeving (zoals bijvoorbeeld het weigeren van visa van predikers uit visumplichtige landen die oproepen tot haat en geweld, of een eventuele strafrechtelijke aanpak door het Openbaar Ministerie wanneer sprekers personen beledigen, opruien, aanzetten tot geweld of aanzetten tot haat tegen bevolkingsgroepen).
Is het waar dat één van deze predikers, Abo Chayma, in België veroordeeld is tot een driejarige voorwaardelijke celstraf vanwege betrokkenheid bij duivelsuitdrijving met dodelijke afloop? Kunt u uw antwoord toelichten?
De in het artikel genoemde sjeik Abo Chayma was één van de vijf aangekondigde sprekers, maar hij is niet aanwezig geweest. Betrokkene was niet visumplichtig. Er kan derhalve niet nagegaan worden of de genoemde spreker (voorwaardelijk) is veroordeeld in België. De visumaanvraag vormt een grondslag om dit na te gaan; dat is hier dus niet aan de orde. Ook is er op grond van de Schengen Uitvoerings Overeenkomst (SUO) geen grondslag om deze informatie op te vragen. Het opvragen van deze informatie kan alleen voor zover dat in het belang is ter bestrijding van toekomstige strafbare feiten, ter voorkoming van strafbare feiten en/of ter afwending van gevaar voor de openbare orde en veiligheid (artikel 46 en 129 SUO).
Kunt u per prediker aangeven welke nationaliteit zij hebben? Hebben zij een visum nodig om Nederland binnen te komen? Zo ja, op welke gronden is dit visum verstrekt cq niet geweigerd?
De stichting had voor deze bijeenkomst vijf sprekers aangekondigd, waarvan één persoon visumplichtig was. Intrekken van het visum is niet aan de orde geweest.
Wat vindt u ervan dat de stichting alFitrah, die zich zegt in te zetten voor het «bestrijden en voorkomen van extremisme» en waarvan jongeren «de belangrijkste doelgroep» zijn, een prediker uitnodigt met een dergelijke radicale achtergrond? Kunt u uw antwoord toelichten?2
In een reactie op de mediaberichtgeving geeft het bestuur van de stichting alFitrah aan dat de conferentie een vredelievend karakter heeft en dat de stichting staat voor de bestrijding en het voorkomen van radicalisering van moslimjongeren. In Nederland heeft iedereen het recht om een bijeenkomst te organiseren binnen de kaders van de bestaande wet- en regelgeving. Als tijdens een bijeenkomst wordt overgegaan tot strafbare feiten, zoals het beledigen van personen, opruien tot geweld of haatzaaien tegen bevolkingsgroepen, dan kan strafrechtelijk worden opgetreden. Als blijkt dat er daadwerkelijk tijdens een evenement sprake is geweest van het aanzetten tot haat zoals vastgelegd in artikel 137d Wetboek van Strafrecht, dan kan het Openbaar Ministerie beoordelen of alleen degene die aanzette tot haat moet worden vervolgd, of ook degene die hem eventueel bij de strafbare uitingen heeft geholpen. De conferentie in Utrecht is nauwlettend gevolgd. De gemeente en politie hebben met de organisatie, de stichting alFitrah, de gang van zaken tijdens de conferentie besproken.
Denkt u dat een stichting die zegt «op te roepen tot de zuivere Islam» en dergelijke predikers uitnodigt op enigerlei wijze bijdraagt aan het bestrijden en voorkomen van extremisme? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de stichting aLFitrah door de Universiteit van Utrecht, de Vrije Universiteit van Amsterdam, de Hogeschool van Utrecht, de Hogeschool van Amsterdam, het ROC Midden Nederland, de Haagse Hogeschool, het ROC Asa en IN Holland is erkend als leerbedrijf zoals de stichting claimt? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Neen, deze organisatie wordt niet door de genoemde onderwijsinstellingen erkend als leerbedrijf, maar voor de mbo-studenten door het betreffende kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven. De erkenningsprocedure in het mbo verloopt via de kenniscentra, die op basis van door de gezamenlijke kenniscentra opgestelde criteria toetsen of een bedrijf voldoet aan de voorwaarden voor een veilige leeromgeving. Bij de laatste formele herbeoordeling in 2012 was er geen concrete aanleiding of signaal vanuit scholen of studenten met betrekking tot dit leerbedrijf om de erkenning in te trekken. In het hoger onderwijs kennen we geen erkende leerbedrijven, deze systematiek komt alleen binnen het mbo voor.
Wat vindt u ervan dat één van de doelstellingen van Stichting alFitrah is «het verrichten van wetenschappelijk onderzoek ten behoeve van de da3wah en de moslims»? Zijn er vanuit genoemde onderwijsinstellingen studenten die bij alFitrah stage lopen of hebben gelopen? Is dat wat u betreft acceptabel?
Het doen van wetenschappelijk onderzoek is niet slechts voorbehouden aan bepaalde instituten, groepen of individuen. Het staat de stichting aldus vrij om het doen van wetenschappelijk onderzoek als doelstelling te formuleren. In Nederland kennen we geen limitatieve opsomming voor de doeleinden van wetenschappelijk onderzoek die een onafhankelijke stichting, vanuit eigen budget, wil financieren.
Voor het hoger onderwijs wordt geen landelijke lijst bij gehouden van studenten die ergens stage lopen of hebben gelopen. Het is aan opleidingen zelf om te oordelen over de geschiktheid van een bepaalde stageplaats, bezien in het kader van de opleiding die de student volgt. In het mbo heeft de bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap laatste bekende stagiair begin februari de stage bij alFitrah afgerond. Voor zover bekend is er nu geen mbo-student op stage bij alFitrah. In 2013 hebben dertien mbo-studenten stage gelopen bij deze stichting. Gelet op de nu bekende feiten wordt extra kritisch gekeken naar de (sociale) veiligheid van de leeromgeving. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Wat vindt u ervan dat deze stichting stagiaires in ruil voor het lopen van stage «een eeuwige investering voor het hiernamaals» belooft «door bij te dragen aan de da3wah»?4
Een stichting is vrij om stages aan te bieden zonder geldelijke vergoeding. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 7 wordt gezien de nu bekende feiten extra kritisch gekeken naar de (sociale) veiligheid van de leeromgeving.
Wat vindt u ervan dat deze stichting een erkenning heeft als leerbedrijf? Bent u van plan deze erkenning te ontnemen? Zo nee, waarom niet?
Betrokken scholen en het kenniscentrum zijn ervaringen met de stichting alFitrah als leerbedrijf aan het beoordelen. Voorlopig worden er geen studenten naar toe gestuurd. Het kenniscentrum gaat op korte termijn het leerbedrijf opnieuw bezoeken om te beoordelen of het een goede en veilige leeromgeving kan bieden voor studenten. Op basis van deze beoordeling wordt besloten de erkenning al dan niet in te trekken. Uiteraard zal naar aanleiding van de nu bekende feiten extra kritisch gekeken worden naar de (sociale) veiligheid van de leeromgeving.
Heeft de stichting alFitrah op enig moment structureel of op projectbasis subsidie ontvangen van overheidsinstellingen? Zo ja, waarvoor was deze subsidie bedoelt en welk werk heeft deze stichting met dat geld verricht? Behoort deze stichting, gezien het bovenstaande, wat u betreft subsidie ontvangen?
Neen, de stichting heeft voor zover bekend noch van het Ministerie van OCW noch van de gemeente Utrecht op structurele basis of projectbasis subsidie ontvangen.
Heeft de stichting alFitrah een ANBI (Algemeen Nut Beogende Instellingen) status? Zo ja, ziet u in het voorgaande reden om deze in te trekken?
Neen, de stichting alFitrah heeft geen ANBI-status (alle stichtingen die een ANBI-status hebben, zijn vermeld in een openbaar register dat te raadplegen is via de website van de Belastingdienst).
De vastgelopen cao-onderhandelingen in het voortgezet onderwijs |
|
Paul van Meenen (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Cao voortgezet onderwijs strandt op salaris»?1
Ja.
Hoe hoog is de loonbijstelling die in 2015 wordt uitgekeerd aan het voortgezet onderwijs? Met welk percentage zouden de salarissen in het voortgezet onderwijs gemiddeld kunnen stijgen in 2015, als de loonbijstelling volledig wordt benut voor verhoging van de salarissen?
De loonbijstelling maakt deel uit van de zogenaamde kabinetsbijdrage. Besluitvorming over de kabinetsbijdrage in 2015 vindt plaats bij voorjaarsnota 2015.
De arbeidsvoorwaarden in het onderwijs zijn gedecentraliseerd. Dat betekent dat het aan de werkgevers is om te bepalen op welke wijze de kabinetsbijdrage wordt ingezet voor de arbeidsvoorwaarden. In het voortgezet onderwijs maakt de VO-raad namens de werkgevers met de vakbonden over onder meer de salarissen afspraken in de cao. Ik ben hierin geen partij.
Heeft de daling van het werkgeversdeel van de pensioenpremies geleid tot extra financiële ruimte voor scholen in het voortgezet onderwijs, of is op enigerlei wijze het budget dat scholen ontvangen naar beneden bijgesteld vanwege de premiedaling bij het ABP?
Werkgevers ontvangen jaarlijks van het kabinet een bijdrage voor de ontwikkeling van contractlonen en ontwikkelingen in de sociale werkgeverslasten. Bij de vaststelling van deze kabinetsbijdrage wordt rekening gehouden met de ontwikkeling van de sociale premies in de markt. Een premiestijging of daling van het de ABP heeft hier dus geen invloed op.
De afspraken in het ABP pensioenakkoord 2015 zijn uiteraard ook in het voortgezet onderwijs van invloed op de ontwikkeling van de lasten van werkgevers en werknemers. Voor de effecten hiervan wil ik graag verwijzen naar het pensioenakkoord.2
Wat vindt u ervan dat de werkgevers in het voortgezet onderwijs de verlaging van de pensioenpremie niet doorvertalen naar de werknemers?
Ik ben geen partij in de cao-onderhandelingen. Het is aan de werkgevers hier een standpunt over in te nemen.
Bent u bereid om er bij de werkgevers in het voortgezet onderwijs op aan te dringen om de verlaging van de pensioenpremies volledig door te vertalen in een hoger salaris voor werknemers in het voortgezet onderwijs, zodat de premieverlaging direct leidt tot meer koopkracht?
Nee, zoals gezegd zijn de arbeidsvoorwaarden in de onderwijs gedecentraliseerd. Voor de uitwerking van het ABP pensioenakkoord 2015 geldt dat sociale partners verdere afspraken moeten maken.
De koopkrachtontwikkeling van werknemers en de loonkostenontwikkeling voor werkgevers in het onderwijs hebben natuurlijk mijn belangstelling. Ik zal de ontwikkelingen met aandacht volgen.
Het bericht “AFM wil vaker namen kunnen noemen” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «AFM wil vaker namen kunnen noemen»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja. De inhoud van het bericht komt op hoofdlijnen overeen met een wens die de AFM ook bij mij heeft neergelegd.
Bent u voorstander van het verstrekken van kantoorspecifieke informatie over accountants en het noemen van de namen van de verzekeraars als het gaat om voortgang met betrekking tot beleggingsverzekeringen, en voorstander van het waar mogelijk verantwoord noemen van namen, als prikkel en stimulans voor kwaliteitsverbetering en meer en betere marktwerking? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen vind ik het wenselijk dat er waar mogelijk transparantie en openheid is over het toezicht dat op de financiële sector wordt uitgeoefend. Dit komt tegemoet aan een breed levende behoefte aan meer inzicht in de prestaties van de marktpartijen en in de werkzaamheden van de toezichthouders.
Sinds 1 januari 2014 kan de AFM tegen deze achtergrond de voornaamste bevindingen en conclusies van toezichtonderzoeken bij accountantsorganisaties openbaar maken, met dien verstande dat die bevindingen en conclusies niet herleidbaar mogen zijn tot anderen dan de betrokken accountantsorganisaties. Het doel van de openbaarmaking van kantoorspecifieke bevindingen en conclusies is de transparantie over de kwaliteit van individuele accountantsorganisaties te bevorderen. De AFM heeft op 25 september 2014 een rapport gepubliceerd met daarin de uitkomsten van haar onderzoek naar de kwaliteit van wettelijke controles bij de Big 4-accountantsorganisaties.2 Dit rapport bevat kantoorspecifieke bevindingen zodat zichtbaar is voor gebruikers van financiële verantwoordingen hoe de betreffende accountantsorganisaties zich tot elkaar verhouden waar het gaat om de mate waarin zij voldoen aan de toepasselijke normen. Daarnaast heb ik in mijn brief van 25 september aan de Tweede Kamer3 aangegeven voornemens te zijn aan de AFM de bevoegdheid toe te kennen om haar bevindingen te delen met de (raad van commissarissen van de) controlecliënt. Het is van belang dat ook de controlecliënt weet dat, en wat, er mankeert aan de wettelijke controle van de accountant, zodat de controlecliënt indien nodig ook zelf gepaste maatregelen kan nemen. Een wetsvoorstel hiertoe is in voorbereiding.
Met betrekking tot de resultaten van verzekeraars bij de nazorg voor beleggingsverzekeringen die zijn afgesloten voor 1 januari 2013 is ook een wijziging van de regelgeving in de richting van meer transparantie over individuele bevindingen in voorbereiding. In een algemene maatregel van bestuur die zich op dit moment bij de afdeling advisering van de Raad van State bevindt, wordt voorgesteld om verzekeraars te verplichten de nazorgresultaten zelf openbaar te maken. Het streven is om deze algemene maatregel van bestuur op 1 juli 2015 in werking te laten treden.
Meer transparantie kan mijns inziens bijdragen aan een herstel van het vertrouwen in de financiële sector omdat het enerzijds hervormingen en naleving van regelgeving inzichtelijk maakt en anderzijds omdat de wetenschap bij marktpartijen dat bepaalde informatie openbaar is deze processen ook kan bevorderen en versnellen. Aan de andere kant geldt op grond van Europese regelgeving een geheimhoudingsbepaling voor de toezichthouders op de financiële sector met betrekking tot vertrouwelijke gegevens. Deze geheimhouding dient ter bescherming van de concurrentiepositie en van persoonsgegevens. Ook kan openbaarmaking lopende onderzoeken schaden of een risico vormen voor de financiële stabiliteit en zo in strijd komen met doelen van het toezicht. Het is aan de toezichthouder om van geval tot geval de afweging te maken of een geheimhoudingsverplichting of een van voornoemde belangen zich verzet tegen het belang dat met openbaarmaking is gediend.
De AFM heeft aangegeven dat zij vaker de voornaamste bevindingen en conclusies van onderzoeksrapporten openbaar wil maken en «scores» (zoals de mate waarin toezichtwet- en regelgeving wordt nageleefd) van onderzochte ondernemingen bekend wil maken. In goed overleg met de toezichthouders bezie ik welke ruimte het begrip «vertrouwelijke gegevens» in artikel 1:89 van de Wet financieel toezicht (Wft) hiervoor biedt en in hoeverre een wetswijziging nodig is. Daarnaast heeft de AFM aangegeven dat zij in meer situaties openbare waarschuwingen wil gaan afgeven. Ook over dit punt ben ik in overleg met de AFM.
Eventuele wetswijzigingen naar aanleiding van dit overleg zullen worden meegenomen in de jaarlijkse wijzigingswet voor de Wft. Momenteel wordt de wijzigingswetgeving voorbereid die begin 2017 in werking zal treden.
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft aangegeven meer wettelijke bevoegdheden te willen hebben en heeft dat ook in uw richting aangegeven, welke wettelijke bevoegdheden wil de AFM hebben? Welke mogelijkheden wilt u de AFM geven? Wanneer gaat dit eventueel geregeld worden of kan dit geregeld worden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke belemmeringen c.q. problemen ziet u op dit punt nog? Welke nadelen zitten er eventueel ook aan het noemen van namen en voor welke terreinen c.q. onderwerpen geldt dat?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier kan de financiële sector ook zelf meer transparant zijn over de individuele prestaties, zodat consumenten meer inzicht krijgen?
De regelgeving die betrekking heeft op de financiële sector bevat steeds meer verplichtingen tot openbaarmaking van cijfers die het publiek inzicht moeten geven in individuele prestaties. Uiteraard helpt het de transparantie als deze cijfers op een voor consumenten toegankelijke wijze gepresenteerd worden.
Mobiliteitskaarten |
|
Carla Dik-Faber (CU), Betty de Boer (VVD), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Klopt het dat NS de contracten met alle alternatieve aanbieders van mobiliteitskaarten eenzijdig heeft opgezegd per 1 mei aanstaande? Zo ja, deelt u de mening dat hierdoor een NS-monopolie op het aanbieden van mobiliteitskaarten dreigt en de prikkel wegvalt om te voorzien in duurzame, op de gebruiker gerichte nieuwe initiatieven op het gebied van betalen in het openbaar vervoer? Indien u deze mening niet deelt, waarom niet?
NS heeft besloten de contracten met aanbieders van bedrijvenkaarten niet onder dezelfde voorwaarden te verlengen. In de brief van 30 maart1 heb ik aangegeven dat NS aan deze aanbieders een aanbod heeft gedaan en met twee van de vier alternatieve aanbieders op hoofdlijnen overeenstemming heeft bereikt. Ik heb van NS begrepen dat inmiddels met een derde aanbieder ook overeenstemming is bereikt en dat de gesprekken met de vierde aanbieder een positieve ontwikkeling vertonen.
Deelt u de mening dat door een monopolist de prijzen kunstmatig hoog en de service kunstmatig laag kan worden gehouden terwijl nieuwe innovatieve aanbieders van mobiliteitsdiensten achter het net vissen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet, ondanks dat deze markt niet specifiek gereguleerd is. In de Mededingingswet is geregeld dat er geen oneerlijke concurrentie mag plaatsvinden en de ACM hierop toe kan zien. Ook bij de mobiliteitskaarten gelden deze regels en moet NS zich aan de regels houden. Zoals eerder gemeld, is ACM op de hoogte van de situatie rond de bedrijvenkaartaanbieders en heeft ACM op basis van de bij haar bekende informatie niet besloten over te gaan tot een onderzoek. Er is dus geen aanleiding te veronderstellen dat er sprake is van de situatie zoals die in de vraag beschreven wordt.
Klopt het dat veel overheden, waaronder ministeries, gebruik maken van de mobiliteitsproducten van deze alternatieve aanbieders? Om hoeveel kaarthouders gaat het in totaal, zowel bij de overheid als het bedrijfsleven? Welke gevolgen heeft de eenzijdige opzegging door NS van de lopende mobiliteitskaartcontracten?
De rijksoverheid heeft voor een groot deel van de Rijksambtenaren een contract gesloten met MobilityMixx, een van de alternatieve aanbieders van mobiliteitsproducten. Dit contract betreft ruim 100.000 kaarthouders. In totaal zijn er rond 150.000 bedrijvenkaarten van andere aanbieders dan NS in omloop. Een wijziging in de afspraken tussen NS en de bedrijvenkaartaanbieders kan gevolgen hebben voor de bedrijfsvoering van deze bedrijvenkaartaanbieders. NS heeft deze aanbieders een aanbod gedaan en hen de garantie geboden dat de bedrijvenkaarthouders ook na mei 2015 in staat zullen zijn hun klanten te bedienen met treinreizen bij NS. Wat precies de gevolgen zijn van dit aanbod voor de bedrijfsvoering van de bedrijven en hun contracten, is mij niet bekend. Dit is immers een zaak van de bedrijvenkaartaanbieders en hun klanten.
Klopt het dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) onderzoek doet, of heeft gedaan, naar deze gang van zaken, of moet er nog een onderzoek plaats vinden? Kunt u hiervan een stand van zaken geven en heeft de ACM voldoende instrumenten om een gedegen onderzoek te kunnen doen?
In de brief van 30 maart is aangegeven dat de ACM van de zaak rondom de bedrijvenkaartaanbieders op de hoogte is. ACM heeft een aantal gesprekken gevoerd met zowel de bedrijvenkaartaanbieders als NS. Van een Mededingsrechtelijk onderzoek was geen sprake. ACM heeft mij gemeld dat op basis van de nu beschikbare informatie ACM op het eerste gezicht geen overtreding van de Mededingingswet vaststelt. ACM start op dit moment geen onderzoek en staakt vooralsnog de ambtelijke interventies.
Bent u bereid om NS te vragen om af te zien van de opzegging van de lopende contracten totdat de ACM een gedegen en volledig onderzoek heeft kunnen afronden? Zo nee, waarom niet?
Zoals in vraag 4 is aangegeven is hier geen aanleiding toe. ACM heeft de ambtelijke interventies gestaakt en is niet bezig met een onderzoek. Het is uiteraard niet uitgesloten dat ACM alsnog een onderzoek instelt, indien partijen een formele klacht indienen. ACM kan de klacht in dat geval in behandeling nemen. ACM zal een eventuele klacht afwegen tegen andere zaken die aandacht vragen, waarbij prioritering plaats kan vinden op basis van mogelijke schade voor consumenten, strategisch belang van het aangebrachte probleem en verwacht effect van het handelen van ACM.
Kunt u deze vragen vóór 1 mei aanstaande beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.