Het bericht ‘Maasstad pluist oud pand na op pillen en dossiers’ |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van afgelopen juli dat het Maasstad ziekenhuis haar oude pand napluist op pillen en dossiers?1
Het Ministerie van VWS heeft contact opgenomen met het Maasstad Ziekenhuis om navraag te doen. Het Maasstad Ziekenhuis heeft ons het volgende laten weten: Het Maasstad Ziekenhuis was ook onaangenaam verrast door de vondst en heeft dit serieus genomen. Het ziekenhuis heeft een Systematische Incident Reconstructie en Evaluatie (SIRE) analyse uitgevoerd om te kunnen vaststellen hoe het komt dat er materialen zijn achtergebleven in de bunker van het voormalige pand van het Clara Ziekenhuis. Dit onderzoek bevat verbetermaatregelen en adviezen waarvan ook andere zorgorganisaties kunnen leren.
Begin augustus 2015 heeft de raad van bestuur van het Maasstad Ziekenhuis opdracht gegeven tot uitvoering van de SIRE analyse. Het onderzoek is uitgevoerd door twee adviseurs kwaliteit en veiligheid. De onderzoekers hebben gesprekken gevoerd met managers, ex-projectleden en leden van het crisisteam en er is een plenaire sessie gehouden met de betrokkenen om de gebeurtenissen door te spreken en een tijdlijn op te stellen. De conclusie van het onderzoek en de analyse achteraf is dat het achterblijven van materialen te voorkomen was geweest.
De resultaten worden aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) aangeboden en zijn door de raad van bestuur van het Maasstad Ziekenhuis gemeld in de vergadering van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen op 25 november 2015. Dit om de lering die andere ziekenhuizen hieruit kunnen trekken te bevorderen.
Klopt het dat tijdens de inspectie die in juli 2015 is uitgevoerd door het Maasstad ziekenhuis, aanvraagformulieren voor onderzoeken voor patiënten zijn aangetroffen? Zijn er verder nog documenten of relevante zaken, zoals bijvoorbeeld echo’s, foto’s of computers, gevonden? Zo ja, welke? Zijn deze documenten inmiddels nader onderzocht? Zo ja, wat is er uit dit onderzoek naar voren gekomen?2
Ja, het door het ziekenhuis ingestelde crisisteam treft tijdens een controle op 31 juli 2015 in de bunker van het voormalige Clara pand aanvraagformulieren voor onderzoeken voor patiënten aan. Elders in het pand vinden ze andere materialen zoals stoelen, kasten en dergelijke. Bij een vervolgcontrole de week erna in de delen die bij de controle op 31 juli niet toegankelijk waren, wordt elders in het pand nog medicatie aangetroffen. De gevonden patiëntgegevens zijn direct op 31 juli veilig gesteld en zijn inmiddels nader onderzocht. Het ging om papieren uit het jaar 2000 waar privacygevoelige gegevens op stonden. Voor de verhuizing naar het nieuwe pand zouden alle patiëntgegevens door een scanteam worden gescand, gearchiveerd en daarna worden afgevoerd voor vernietiging. Eén gescand archief wordt, na afronding van de hele actie eind 2011, tijdelijk bewaard voor controle door de medisch specialisten/onderzoekers. Dit gescande archief is verzameld in afvoercontainers en archiefdozen en werd in 2011 in de bunker van het Clara Ziekenhuis geplaatst. Daar wordt het in juli 2015 aangetroffen.
Het Maasstad Ziekenhuis meldt de vondst bij de Inspectie van de Gezondheidszorg en zegt toe een analyse van de gebeurtenissen te maken.
Klopt het dat twee jaar geleden, in augustus 2013, een extra controle is uitgevoerd en het volledige pand van het Clara ziekenhuis nogmaals is nagelopen op zoek naar achtergebleven documenten? Klopt het dat bij deze controle geen patiëntendossiers of medicijnen zijn aangetroffen, zoals gesteld door het Maasstad ziekenhuis? Hoe kan het dat tijdens deze controle de aanvraagformulieren die eind juli 2015 werden gevonden, niet zijn aangetroffen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, in 2013 is er ook al een extra controle gedaan. Op dat moment is de bunker onder het Clara Ziekenhuis niet toegankelijk als gevolg van wateroverlast. De hoogbouw is niet toegankelijk doordat trappen en liften ontbreken. Bovendien is in een aantal ruimten speciale (asbest)bescherming nodig. Deze gedeeltes van het pand zijn om die reden in 2013 buiten de controle gehouden.
Wat is uw reactie op het eerdere standpunt uit 2012 van het Maasstad ziekenhuis dat de dossiers «daar wellicht niet hadden moeten liggen» en waarbij tegelijkertijd bestuursvoorzitter van Westerlaken aangaf de actie van de studenten als «de omgekeerde wereld» te zien omdat zij in het pand woonden en wisten dat er materiaal en documenten opgeslagen lagen in het pand? Al met al, deelt u de mening dat het Maasstad ziekenhuis zorgvuldig met het bewaren van haar dossiers is omgegaan? Was het überhaupt verantwoord om de dossiers zonder enige controle achter te laten in een gebouw dat niet meer werd gebruikt door het ziekenhuis en waar studenten woonden? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Eind 2011 komt er anti-kraakbewoning in de Clara locatie. Het pand is op dat moment nog niet leeg, er bevinden zich nog materialen voor het partnerziekenhuis Kameroen, oud ijzer en in de bunker bevinden zich dialysestoelen en het archief waar de medisch specialisten/onderzoekers nog een blik op willen werpen. Deze materialen waren ondergebracht in van de anti-kraakbewoners afgesloten gedeelten. Deze bewoners hebben een aantal deuren geforceerd. Achter deze deuren bevonden zich de patiëntgegevens, medicijnen, röntgenfoto’s en bestellijsten. Het Maasstad ziekenhuis heeft aangifte gedaan van de inbraak en – naar toen werd aangenomen – alle privacygevoelige informatie uit het pand weggehaald. Achteraf bezien was de situatie waar het hier om gaat te voorkomen geweest, zo stelt ook het eigen onderzoek van het ziekenhuis. In zoverre was het proces bij Maasstad naar mijn mening dus niet voldoende zorgvuldig.
In antwoord op eerdere vragen over het veilig bewaren van medische informatie stelde uw ambtsvoorganger Klink destijds dat er eisen worden gesteld aan de opslag van medische dossiers; voldeed en voldoet volgens u het Maasstad ziekenhuis aan die eisen? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Er zijn geen patiëntendossiers aangetroffen maar aanvraagformulieren voor onderzoeken en DBC registratie formulieren. Met betrekking tot de patiëntendossiers heeft het Maasstad Ziekenhuis de verhuizing aangegrepen als moment om alle patiëntengegevens die tot dan toe op papier beschikbaar waren in te scannen en zodoende te digitaliseren in het Elektronisch Patiëntendossier (EZIS). Het Maasstad Ziekenhuis voldoet aan alle eisen die gesteld worden aan het Elektronisch Patiëntendossier. In alle gevallen voeren gespecialiseerde bedrijven daarna de gescande archieven af. De archieven/dossiers voor archiefopslag zijn apart per verhuisdoos verpakt, genummerd en gedocumenteerd. Gedurende de bewaartermijn zijn de archieven daarna opvraagbaar via het Maasstad Service Punt. De gevonden stukken die achteraf bleken te zijn achtergebleven in de bunker van het Clara Ziekenhuis hadden daar niet meer mogen liggen en zijn direct vernietigd.
Dit terrein van het voormalige Clara Ziekenhuis is al sinds het verlaten van dit pand verboden gebied voor onbevoegden. Ondanks het afzetten van het terrein blijkt inbraak bij dit voormalige ziekenhuis in Rotterdam-Zuid moeilijk te voorkomen. Er zijn grove inbraakmethodes gebruikt waardoor op meerdere plekken onrechtmatig toegang is verschaft tot het terrein.
Is er ooit serieus onderzoek gedaan naar het achterblijven van patiëntendossiers in het Clara Ziekenhuis? Zo ja, wanneer vond het onderzoek plaats, door wie is het onderzoek uitgevoerd, welke conclusies zijn er getrokken en wat is er met de resultaten gedaan? Zo nee, waarom is er geen onderzoek uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is er precies met de in het Clara ziekenhuis gevonden dossiers en andere documenten gedaan door het Maasstad ziekenhuis?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn de (oud)patiënten wier dossiers zijn achtergelaten en teruggevonden in het Clara Ziekenhuis hiervan op de hoogte gesteld? Zijn hun medische dossiers nu wel volledig? Wat zijn precies de gevolgen voor de getroffen (oud)patiënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven ook aangegeven zijn er geen patiëntendossiers aangetroffen maar aanvraagformulieren voor onderzoeken en DBC registratie formulieren. Het betrof formulieren van meer dan 15 jaar geleden waarvan de vondst geen impact heeft op de zorg aan de betreffende patiënten. Het ging hier om aanvragen voor onderzoeken, deze gegevens waren al gescand en dus opgeslagen in het digitale patiëntendossier. Alle dossiers van het Maasstad ziekenhuis zijn dus volledig, het gebeurde heeft dus geen gevolgen voor (oud)patiënten.
Is ooit de privacy van (oud)patiënten in het geding geweest? Is hier onderzoek naar gedaan door het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP)? Zo ja, wat is er uit dit onderzoek naar voren gekomen? Zo nee, waarom is dit onderzoek niet uitgevoerd?
Naar aanleiding van berichten in de media heeft het College bescherming persoonsgegevens (CBP) het Maasstad Ziekenhuis in juni 2012 per brief verzocht een aantal vragen te beantwoorden. Op grond van de door het ziekenhuis verstrekte informatie concludeerde het CBP dat de maatregelen die het Maasstad Ziekenhuis had getroffen om de medische gegevens te beveiligen niet passend waren en de organisatie niet in overeenstemming met artikel 13 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) had gehandeld. Omdat het ziekenhuis in juli 2012 heeft aangegeven dat er geen medische gegevens meer aanwezig waren op de locatie Clara, heeft het CBP afgezien van verder onderzoek.
Als er een onderzoek door het CBP is uitgevoerd, hoe is er mee omgegaan dat de voorzitter van de Raad van Bestuur van het Maasstadziekenhuis tevens lid is van de Raad van Advies van het CBP? Heeft deze dubbele pet op een of andere manier een rol gespeeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CBP bepaalt op onafhankelijk wijze bij welke organisaties het onderzoek doet. De leden van de Raad van Advies van het CBP hebben hiermee geen bemoeienis.
Het bericht ‘Vivat verzekeringen krijgt mogelijk junkstatus’ |
|
Arnold Merkies , Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vivat verzekeringen krijgt mogelijk junkstatus»1
Ja
Hoe kan het dat een kredietbeoordelaar geen inzicht heeft in een financiële instelling die in Nederland actief is en daarom geen kredietrating kan afgeven?
Standard & Poor’s (S&P) heeft op 19 oktober de zogenoemde outlook van de kredietbeoordeling van de verzekeringsgroep Vivat en de werkmaatschappijen SRLEV en REAAL Schade aangepast van developing naar negative.S&P heeft vervolgens op 12 november bekend gemaakt dat zij de rating van Vivat en de werkmaatschappijen voor een periode van 90 dagen schorst.
S&P schrijft op 19 oktober dat zij verwacht dat na de overname Anbang zowel strategisch als operationeel betrokken zal zijn bij Vivat. S&P verwacht daarom de verzekeringsgroep Vivat te zullen waarderen als dochter van de Anbang Groep. De kredietbeoordeling van Vivat zal naar de mening van S&P niet los gezien kunnen worden van de kredietbeoordeling van de Anbang Groep. S&P vervolgt dat zij beperkt de beschikking heeft over informatie over de Anbang groep, maar dat zij verwacht dat de kredietbeoordeling van de Anbang groep lager zal zijn dan die van Vivat.
Op 12 november schrijft S&P dat zij er niet in is geslaagd om voldoende informatie te vergaren om de kredietwaardigheid van de Anbang Groep accuraat te kunnen beoordelen. Om deze reden schorst S&P de rating van Vivat en de werkmaatschappijen.
De schorsing van de rating van Vivat en de werkmaatschappijen door S&P heeft voor de solvabiliteit van de verzekeringsgroep en de individuele verzekeringsmaatschappijen geen onmiddellijke gevolgen. De berekening van de solvabiliteit van een verzekeringsgroep is niet afhankelijk van de kredietbeoordeling van die groep door een kredietbeoordelaar maar geschiedt op basis van in de wetgeving neergelegde voorschriften. Vivat heeft vrijdag 23 oktober de kapitaalversterking van EUR 1,35 miljard ontvangen, zoals was aangekondigd op het moment van de verkoop van Vivat aan Anbang. Als gevolg van deze kapitaalversterking stijgt de Solvency I ratio volgens VIVAT naar 233% en de Solvency II ratio naar meer dan 150%. Hiermee wordt ruimschoots aan alle wettelijke eisen voldaan. Niet ondenkbaar is dat de schorsing van de rating gevolgen heeft voor de prijs van externe financiering van Vivat. Tegelijkertijd is de rating slechts een onderdeel van een bredere afweging van geldverstrekkers, daarbij is het oordeel van de kredietbeoordelaars niet allesbepalend.
Het oordeel van de kredietbeoordelaars is overigens ook niet eensluidend. Op dit moment heeft alleen S&P een rating afgegeven voor de verzekeringsgroep Vivat. De twee andere grote kredietbeoordelaars hebben geen rating afgegeven voor de verzekeringsgroep, zij hebben echter wel een rating afgegeven voor de werkmaatschappijen SRLEV en REAAL Schade.
Fitch Ratings heeft op 13 november bekend gemaakt dat zij de rating van beide werkmaatschappijen herbevestigd met een positieve outlook. Fitch had voordien voor beide werkmaatschappij een positieve noch negatieve outlook («rating watch evolving»). Fitch schrijft dat zij van Vivat begrijpt dat het wettelijk kader de kapitaalpositie van Vivat beschermt door beperkingen ten aanzien van de minimale kapitalisatie en uitkering van dividenden. Fitch meent dat deze beperkingen tot doel hebben om de kapitaalspositie van Vivat op niveau te behouden en polishouders te beschermen. De positieve outlook reflecteert de verwachting van Fitch dat Vivat door een aantal maatregelen de winstgevendheid en de capaciteit om aan haar schuldverplichtingen te voldoen zal kunnen verbeteren.
Moody’s heeft ten aanzien van beiden thans eveneens een positieve outlook. Moody’s heeft daarbij op 28 oktober 2015 de kredietbeoordeling van de uitstaande achtergestelde leningen van SRLEV hoger gewaardeerd.
Wat zijn de gevolgen van een lagere rating voor de stabiliteit van Vivat (solvabiliteit, rentelasten, enz.), het Nederlandse financiële stelsel en de polishouders van Vivat?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zou het gevolg zijn als de kredietrating van Vivat wordt ingetrokken?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er naast Standard & Poors (S&P) nog andere kredietbeoordelaars die een veel lagere rating voor Vivat overwegen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft De Nederlandsche Bank (DNB) wél toegang gekregen tot alle financiële informatie waar de kredietbeoordelaar geen toegang toe heeft gekregen om tot een beoordeling van de financiële stabiliteit van Anbang te komen?
Op grond van de Wet op het financieel toezicht is voor het verwerven van een gekwalificeerde deelneming in een verzekeraar, direct of indirect via een verzekeringsholding, een verklaring van geen bezwaar van DNB vereist. DNB verleent een dergelijke verklaring alleen indien zij zich ervan vergewist heeft dat de potentiële verwerver aan de in de wet gestelde eisen voldoet. DNB heeft op 3 juli 2015 de voor de overname van Vivat vereiste vvgb’s verleend. Daaruit maak ik op dat DNB de beschikking heeft gehad over alle informatie die de toezichthouder voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijk achtte.
In het algemeen neemt DNB alle relevante beschikbare toezichtvertrouwelijke en publieke informatie mee voor haar prudentieel toezicht op financiële instellingen. Informatie van kredietbeoordelaars over deze instellingen kan daarbij door DNB worden betrokken, als één van de bronnen van informatie. De beschikbaarheid van een beoordeling van de kredietwaardigheid van een financiële onderneming door een kredietbeoordelaar is echter geen vereiste voor lopend toezicht of de beoordeling van een aanvraag van een verklaring van geen bezwaar.
Zijn er in het verleden meer gevallen geweest waar DNB een verklaring van geen bezwaar heeft afgegeven voor (overnames van) bedrijven waarbij de kredietbeoordelaars geen oordeel konden geven of hadden gegeven?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is in het algemeen het beleid van DNB als het gaat om het meenemen van het oordeel van kredietbeoordelaars in eigen besluiten over de betreffende financiële instellingen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw oordeel over het feit dat S&P expliciet aangeeft dat Vivat voortaan feitelijk vanuit Anbang wordt geleid en dat daarom de kredietrating van Anbang aangehouden moet worden?
Zoals ik op 23 september in antwoord op vragen van de heer Nijboer reeds opmerkte is de governance van Vivat een zaak van de vennootschap en haar aandeelhouder. Ik heb daarbij geen betrokkenheid meer en het past mij niet om daarover een oordeel te vellen. In algemene zin kan ik opmerken dat in de wet strenge eisen worden gesteld aan de governance van een verzekeraar. DNB beoordeelt of daaraan wordt voldaan.
Hoe duidt u dat de overname door Anbang er feitelijk toe lijkt te leiden dat de invloed vanuit Nederland (door bijvoorbeeld een Nederlandse CEO) wordt geminimaliseerd?
Zie antwoord vraag 9.
Eerder heeft u aangegeven dat de overgang van bepaalde Nederlandse bestuurders van «belang is voor de continuïteit van de verzekeringsgroep Vivat»; is de continuïteit in gevaar nu deze bestuurders zijn vertrokken ofwel feitelijk geen zeggenschap meer hebben (aldus S&P)?2 Zo nee, waarom hebben Raad van Commissarissen, DNB, aandeelhouder NLFI en u eerder aangegeven dat dit wel zo was?
Zoals ik op 23 september in antwoord op vragen van de heren Ronnes en Omtzigt reeds opmerkte beschouw ik het in algemene zin als positief wanneer een financiële onderneming wordt overgenomen of afgesplitst, de onderneming daarna mede wordt geleid door personen met kennis van en ervaring in die onderneming. Dit acht ik, zoals ik in de geciteerde passage ook heb opgemerkt, in het belang van de continuïteit van de onderneming. Om die reden heb ik eerder positief geoordeeld over de overstap van onder meer de heer van Olphen en andere bestuurders naar Vivat. Dat neemt niet weg dat door de vennootschap en de nieuwe aandeelhouder andere keuzes kunnen worden gemaakt. Dit leidt – in antwoord op uw vraag – uiteraard niet één-op-één tot een gevaar voor de continuïteit van de onderneming.
Wat is uw opvatting over de negatieve ratingontwikkeling van Vivat in relatie tot de gewenste stabiliteit die voor Vivat en haar polishouders van belang is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de aanhoudende stroom van negatieve berichten over Anbang zich met uw uitspraken bij RTL Z3, waarin u aangeeft dat kritiek op Anbang niet terecht is? Waarom mag een overnemende partij niet kritisch bejegend worden?
Eenieder mag kritisch bejegend worden, ook Anbang. Ik denk dat het van belang is ook de welkome investering van Anbang in Vivat voor ogen te houden. Vivat stond er niet goed voor en met de overname door Anbang is een speler van aanzienlijke omvang in de Nederlandse verzekeringssector behouden. Dat de nieuwe eigenaar, die een substantiële investering heeft gedaan in de onderneming, aanpassingen doorvoert in de governance en het bedrijfsmodel van de onderneming vind ik daarbij niet onredelijk. De overname van Vivat door Anbang en de kapitaalversterking van 1,35 mrd. waarborgt de stabiliteit en continuïteit van Vivat en dat is in het belang van alle polishouders.
Binaire opties |
|
Peter Oskam (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt de u de constatering van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) dat binaire opties «zeer risicovolle producten [zijn] waarbij je vooral snel en gemakkelijk je hele inleg kunt kwijtraken»?
Ik deel de constatering van de AFM dat binaire opties risicovol kunnen zijn omdat beleggers hun inleg binnen een korte tijdspanne en op vrij eenvoudige wijze kunnen kwijtraken.
Kunt u uitleggen wat het verschil is tussen een binaire optie waarbij wordt ingezet op het stijgen of dalen van een aandeel, en het gokken op het winnen of verliezen van een sportwedstrijd door een voetbalclub?
Volgens artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet op de kansspelen (Wok) is het verboden gelegenheid te geven om mee te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge de Wok vergunning is verleend. Het kansspelelement en de mogelijkheid een prijs of premie te winnen, vormen derhalve wezenlijke bestanddelen bij de beantwoording van de vraag of een aangeboden product of dienst een kansspel is in de zin van de Wok. De overgrote meerderheid van deelnemers aan sportprijsvragen kan geen invloed uitoefenen op de uitkomst van het spel. Verder worden er bij aangeboden sportprijsvragen voor de winnaars doorgaans prijzen of premies in het vooruitzicht gesteld. Sportprijsvragen worden daarom in de Wok als (vergunningplichtig) kansspel aangemerkt.
Financiële instrumenten moeten echter worden gezien als beleggingsinstrumenten in brede zin, waarbij beleggers een instrument kopen met de verwachting dat de belegging in kwestie na verloop van tijd meer waard wordt. Beleggers baseren hun voorspellingen en aannames met betrekking tot – de richting van – de waardeontwikkeling van de desbetreffende instrumenten veelal op kennis, analyses en inzichten. Hoewel sommige van deze financiële instrumenten enig kansspelelement kunnen bevatten kan de beoogde waardevermeerdering doorgaans niet als «prijs» of «premie» worden beschouwd. Ingevolge de Europese richtlijn markten voor financiële instrumenten (Markets in Financial Instruments Directive: MiFID), die is geïmplementeerd in de Wet op het financieel toezicht (Wft), worden (binaire) opties aangemerkt als financieel instrument en vallen zij onder het toezicht van de AFM.1
Waarom valt het kopen van een binaire optie onder beleggingswetgeving en daarmee onder de AFM en het gokken op sportwedstrijden, waar net als bij binaire opties geen mogelijkheid is voor de inlegger om het resultaat te beïnvloeden, onder de kansspelwetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Begin 2015 is de AFM door de rechter teruggefloten voor het weigeren van een vergunning aan een handelshuis in binaire opties1, omdat het een overtreding zou zijn van de MifiD-richtlijn; kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is in dit dossier?
De AFM heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 januari 2015. Deze zaak is op 30 november jl. voorgekomen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). De verwachting is dat het CBb in het voorjaar van 2016 uitspraak doet.
Bent u van mening dat het kopen van binaire opties eigenlijk een kansspel is, waarmee het kopen van binaire opties onder de kansspelwet zou moeten vallen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de problematiek van binaire opties ook de aandacht van de kansspelautoriteit (KSA)? Zo ja, hoe lang al?
De Kansspelautoriteit (KSA) heeft op grond van de Wok geen onderzoek verricht naar binaire opties. De KSA heeft wel geconstateerd dat een aantal financiële instrumenten mogelijk en tevens juridisch kan worden gekwalificeerd als kansspel in de zin van de Wok. Op dit moment ziet de KSA geen rol voor zichzelf weggelegd in de beoordeling van financiële instrumenten.3
De AFM heeft een onderzoek verricht naar binaire opties. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de AFM op 10 december 2013 middels een persbericht gewaarschuwd voor de risico’s van het beleggen in binaire opties.4 Onlangs heeft de AFM in haar Consumentennieuwsbrief van 19 november jl. nogmaals gewezen op de risico’s. Binaire opties en het aanbieden daarvan blijft de aandacht van de AFM houden. De AFM heeft geen sancties opgelegd aan partijen die binaire opties aanbieden. Vanwege toezichtvertrouwelijkheid kan de AFM niet ingaan op de vraag of er nog onderzoeken naar specifieke partijen lopen of dat er een voornemen is tot het opleggen van maatregelen aan een dergelijke partij.
Kunt u een overzicht geven van alle ingestelde onderzoeken en opgelegde sancties naar aanleiding van binaire opties sinds 2013 door zowel de KSA als de AFM?
Zie antwoord vraag 6.
Indien Europese wetgeving belet om het handelen in binaire opties onder de kansspelwet te laten vallen, is de regering dan bereid om zich in te zetten voor het wijzigingen van de benodigde Europese wetgeving? Zo nee, waarom niet?
Europese regelgeving, en in het bijzonder artikel 4 van de MiFID Uitvoeringsrichtlijn, biedt mogelijkheden om in uitzonderlijke gevallen op nationaal niveau aanvullende eisen te stellen aan het aanbieden van financiële instrumenten. Dergelijke eisen dienen objectief gerechtvaardigd en evenredig te zijn en bedoeld zijn om concrete, niet voldoende door MiFID behandelde risico's voor de bescherming van de belegger of voor de marktintegriteit tegen te gaan. Ook dient de Europese Commissie hiervan in kennis te worden gesteld. Deze mogelijkheid wordt met de herschikking van MiFID (MiFID II), welke een beoogde inwerkingtredingsdatum heeft van 3 januari 2017, echter afgeschaft.
MiFID biedt een adequaat niveau van bescherming aan personen die beleggen in binaire opties en voldoende mogelijkheden aan de toezichthoudende instantie om bij overtredingen in te grijpen.
Zo zijn in MiFID verschillende verplichtingen ten aanzien van informatieverstrekking opgenomen, om beleggers in staat te kunnen stellen om een adequate beleggingsbeslissing met betrekking tot binaire opties te nemen, waaraan beleggingsondernemingen moeten voldoen.
Dit beschermingsniveau zal met de herschikking van MiFID (MiFID II) verder worden verstevigd. Lidstaten kunnen na de herschikking nadere eisen stellen aan het productontwikkelingsproces van financiële instrumenten zoals binaire opties. Dit geeft nationale toezichthouders, zoals de AFM, de mogelijkheid om in te grijpen als financiële instrumenten worden aangeboden aan de verkeerde doelgroep of via een niet-passende distributiestrategie. Voorts wordt een bevoegdheid geïntroduceerd op grond waarvan de nationale bevoegde autoriteiten en de Europese toezichthouder ESMA het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van bepaalde financiële instrumenten en bepaalde financiële activiteiten of praktijken kunnen verbieden of beperken.
Of het niveau van de bescherming adequaat is hangt echter ook af van het toezicht op deze regels door de toezichthoudende instantie van de lidstaat of staat. Mogelijke verschillen in de toezichtpraktijk kunnen leiden tot ongewenste situaties. De meeste aanbieders van binaire opties in Nederland bieden deze diensten grensoverschrijdend via internet, op basis van het «Europees paspoort», aan. Het toezicht op deze aanbieders is in beginsel belegd bij de toezichthoudende instantie van de lidstaat of staat van herkomst (home country control). De AFM heeft dit mogelijke risico reeds aangekaart bij de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) en zet zich in voor het verder harmoniseren van het toezicht op de Europese regels zodat verschillen in de toezichtpraktijk worden verkleind.
Zijn de regering nog andere producten bekend waarvoor de AFM in Nederland waarschuwingen afgeeft, maar waartegen het door de MifiD-richtlijn niet kan optreden? Zo ja, om welke producten gaat het?
Er zijn geen andere producten waarvoor de AFM heeft gewaarschuwd maar waar zij gelet op MiFID of de Wft niet tegen kan optreden.
Flexwerkers in dienst bij DUO, het UWV en de Belastingdienst |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven welk percentage van de medewerkers van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de Belastingdienst via een uitzendbureau in dienst is? Zo ja, kunt u dat ook aangeven voor de callcentermedewerkers en vergelijkbaar personeel bij deze instanties?
Belastingdienst
6,4%
64,5%
3,4%
DUO
18%
46%
8%
UWV
6,7%
67,5%
3,7%
Het percentage is gebaseerd op het aantal uitzendkrachten in FTE en het totale aantal medewerkers bij de organisatie in FTE op 1 oktober 2015. Vanwege de specifieke vraagstelling zijn verschillende bronnen geraadpleegd en gecombineerd. Hierdoor kan enige afwijking mogelijk zijn met betrekking tot andere beschikbare informatie.
Voor de goede orde merk ik op dat bij het inlenen van uitzendkrachten sprake is van externe inhuur en dat uitzendkrachten in dienst zijn van het uitzendbureau en niet een dienstverband hebben bij de Belastingdienst, de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) of het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV).
Hoeveel van de medewerkers die via een uitzendbureau in dienst zijn bij deze instanties krijgt een vast contract? Kunt u dat ook aangeven voor de callcentermedewerkers en vergelijkbaar personeel?
Registratie van uitzendkrachten in het personeelsinformatiesysteem van de inlenende organisatie is geen standaard. Daarnaast vindt bij indiensttreding geen registratie plaats van de vorige werkgever. Alleen door een vergelijking van verschillende informatiebronnen, voor zover deze beschikbaar zijn, is het mogelijk aan te geven welke medewerkers via een uitzendbureau in dienst zijn gekomen bij de betreffende organisaties. Het al dan niet beschikbaar zijn van deze informatie is afhankelijk van de organisatie.
Bij de Belastingdienst is instroom van uitzendkrachten afhankelijk van het aantal vacatures en is geen vast jaarlijks gegeven. In 2014 zijn bijvoorbeeld bij de Belastingdienst in totaal 505 uitzendkrachten van de circa 2.500 uitzendkrachten in dienst genomen. Hiervan waren 260 uitzendkrachten werkzaam bij de Belastingtelefoon die bij diverse onderdelen van de Belastingdienst zijn ingestroomd.
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft 16 november jongstleden met de vakbonden een convenant gesloten over de inzet van uitzendkrachten bij DUO. Het convenant houdt in het geleidelijk afbouwen van de huidige flexibele schil, het vervangen van externen door interne medewerkers en het openstellen van vacatures, waarop na het volgen van de normale procedure voor eigen- en rijkspersoneel uitzendkrachten kunnen solliciteren. De afspraken in het convenant leiden ertoe dat:
Bij het UWV zijn in de eerste drie kwartalen van 2015 133 van de circa 1.400 uitzendkrachten in dienst genomen op tijdelijke dan wel vaste basis. In deze periode zijn bij de divisie Klant en Service (callcenter) 16 van de circa 700 uitzendkrachten op vaste basis in dienst genomen. Het in dienst nemen van uitzendkrachten bij de divisie Klant en Service is een lopende ontwikkeling om toe te groeien naar een verhouding vast/tijdelijk van 40/60. Na het derde kwartaal zijn nog 164 uitzendkrachten op vaste basis in dienst genomen.
Uiteraard geeft de sector Rijk uitvoering aan artikel 8b van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). Met inachtneming van de geldende rechtspositieregelgeving en vacaturebeleid, zoals voorrangspositie voor Van-Werk-Naar-Werk-kandidaten, kunnen uitzendkrachten op dezelfde wijze als ambtenaren zonder voorrangspositie kennis nemen van een vacaturemelding op de Mobiliteitsbank, zodat uitzendkrachten dezelfde kansen hebben op een vaste aanstelling.
Vindt u dat de instanties, met name voor de callcentermedewerkers en vergelijkbaar personeel, het goede voorbeeld geven dat flexwerkers «gewoon weer in dienst worden genomen», zoals uitgesproken in het regeerakkoord?1
In mijn brief van 11 oktober 2013 aan uw Kamer2 is uiteengezet op welke wijze invulling wordt gegeven aan de afspraken uit het regeerakkoord over de inzet van medewerkers in lage loonschalen bij het Rijk. Gelet op het beloningsniveau van de werkzaamheden horen callcentermedewerkers niet tot deze doelgroep.
Als uitwerking van de kabinetsreactie op de motie Van Weyenberg, Heerma en Mulder over op welke wijze de rijksoverheid handelt in de geest van de Wet werk en zekerheid (Wwz)3 is op 1 november 2015 de circulaire toepassing Wet werk en zekerheid bij de rijksoverheid in werking getreden4. Het uitgangspunt bij de rijksoverheid is dat de inzet van flexibele contractvormen zich beperkt tot tijdelijke werkzaamheden. Voor structurele werkzaamheden geldt dat deze werkzaamheden zullen worden verricht op basis van een aanstelling als ambtenaar.
Klopt het dat mensen die als uitzendkracht bij deze instanties werken andere arbeidsvoorwaarden hebben dan mensen die vergelijkbaar werk doen maar in vaste dienst zijn? Zo ja, vindt u het te rechtvaardigen dat mensen die hetzelfde werk doen bij de overheid, daar anders voor beloond worden?
Voor uitzendkrachten die werkzaam zijn bij de sector Rijk, zoals de Belastingdienst en DUO, geldt gedurende de gehele inhuurperiode de zogenaamde inlenersbeloning. Dit betekent dat de uitzendkracht wordt beloond volgens het beloningssysteem van de inlenende organisatie, in casu het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. Hierdoor ontvangt de uitzendkracht hetzelfde salaris en grotendeels dezelfde toeslagen en kostenvergoedingen als de ambtenaar, die is aangesteld bij de sector Rijk, en wordt de salarisontwikkeling van de sector Rijk gevolgd.
Het UWV is een zelfstandig bestuursorgaan dat niet tot de sector Rijk hoort. Bij het UWV geldt een vergelijkbare beloningssystematiek voor de uitzendkrachten, waarbij uiteraard wordt aangesloten bij de UWV cao.
Het systeem van arbeidsvoorwaarden en CAO’s brengt met zich mee dat er altijd verschillen zullen zijn tussen de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van uitzendkrachten enerzijds en werknemers en ambtenaren van overheidsorganisaties anderzijds. Een uitzendkracht heeft een andere werkgever en voor hem geldt een andere cao. Daarnaast geldt in het bijzonder voor de rijksambtenaren het ambtenarenrecht en voor de uitzendkracht het civiele arbeidsrecht.
Bent u bereid te onderzoeken of een flexpool voor callcentermedewerkers bij de overheid tot de mogelijkheden behoort om deze mensen meer zekerheid te bieden?
Het inrichten van een flexpool voor callcentermedewerkers ligt niet voor de hand. De callcentermedewerkers krijgen een uitgebreide inhoudelijke opleiding op het vakgebied of een deel van het vakgebied van de betreffende organisatie. Aangezien de vakgebieden van de Belastingdienst, DUO en het UWV nagenoeg geen overlap hebben, heeft de inhoudelijke kennis van een medewerker van één van de organisaties geen meerwaarde voor de andere organisaties en omgekeerd.
Hoe gaat u voorkomen dat er in de toekomst wederom misstanden kunnen ontstaan, zoals bij DUO nu al meerdere keren is voorgekomen?2
Zie hiervoor het antwoord van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft eerder uw Kamer antwoord gegeven op vragen van het lid van Raak (SP)6 en het lid Voortman (GroenLinks)7 over de inzet van uitzendkrachten bij DUO.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de plenaire behandeling van de begroting 2016 van Binnenlandse Zaken?
Het verkrijgen van de benodigde informatie voor beantwoording van de vragen vergde enige tijd en maakte het niet mogelijk de antwoorden aan uw Kamer te sturen voor de plenaire behandeling van de begroting 2016 van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De kritiek van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op de inhoud van het programma Pauw |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de het bericht «Asscher hekelt gastenkeuze Pauw»?1
Ja.
Is het de taak van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid televisieprogramma’s te recenseren?
Neen.
Waarom spreekt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zich wel uit over de inhoud van programma’s, terwijl de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, met de portefeuille media, al jarenlang stelselmatig weigert in te gaan op kritiek op de programmering en de inhoud van programma’s?
De Minister van SZW deed zijn uitspraak tijdens een Kamerdebat met de commissie Sociale Zaken over integratie. Hij bracht zijn grote zorg onder woorden over de polarisatie van het maatschappelijk debat over de opvang van asielzoekers en veroordeelde het feit dat het programma Pauw (eerder die week) een podium bood aan de extreme opvattingen van de NVU. Tegelijkertijd voegde hij daaraan toe dat hij als politicus niet wil bepalen «wie er bij de publieke omroep mag komen opdraven».
Over dat laatste kan geen misverstand bestaan: de Mediawet bepaalt nadrukkelijk dat de omroepinstellingen zelf de vorm en inhoud van hun media-aanbod bepalen en daar verantwoordelijk voor zijn. Dat geldt zowel voor de publieke als voor de commerciële omroepinstellingen.
Deze zogeheten redactionele autonomie vormt een hoeksteen van het mediabeleid: het garandeert dat de nieuws- en informatievoorziening aan de burgers geschiedt in volstrekte onafhankelijkheid. Dat is van groot belang voor het goed functioneren van onze parlementaire democratie. Dat laat onverlet dat over de keuzes en afwegingen die nieuwsredacties maken – in dit geval de redactie van het programma Pauw – verschillend kan worden gedacht, in voorkomende gevallen ook door de Minister van SZW.
Deelt u de mening dat hiermee de eenheid van kabinetsbeleid wordt doorbroken?
Volstrekt niet. De Minister van SZW heeft juist de kern van het mediabeleid verwoord: de overheid bemoeit zich niet met de vorm en inhoud van het media-aanbod.
Bent u eindelijk bereid u uit te spreken over de inhoud van programma’s, in het bijzonder over de eenzijdige linksheid van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO)?
Ik kan u gerust stellen: ik blijf bij mijn bestendige gedragslijn en vel geen oordeel over de redactionele keuzes van programmamakers.
De door de Europese Commissie voorgestelde nieuwe handelsstrategie voor Europa |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de door de Europese Commissie voorgestelde handelsstrategie voor Europa «Trade for All: Towards a more responsible trade and investment policy»?1
Ja.
Wat wordt er volgens u bedoeld met de wens tot «modernisering van bestaande verdragen met Turkije, Mexico, Chili» uit de strategie?
Alle drie de genoemde verdragen bestaan al 12 jaar of langer. De bedoeling van de modernisering van deze verdragen is om het ambitieniveau te verhogen waardoor de economische potentie beter benut kan worden. Onderwerpen waarover in de huidige akkoorden nog onvoldoende of zelfs geen afspraken zijn gemaakt, zoals duurzame ontwikkeling, diensten, aanbestedingen en investeringen, zouden dan onderdeel uitmaken van de vernieuwde verdragen.
Hoe verhoudt volgens u het doel om meer handelsverdragen te sluiten met Latijns-Amerika en het Aziatisch-Pacifisch gebied zich tot het voornemen om duurzame ontwikkeling te bevorderen?
Deze doelstellingen versterken elkaar. Door handelsverdragen niet alleen bilateraal maar ook in een regionale context af te sluiten, wordt regionale integratie bevorderd. Regionale integratie bevordert stabiliteit en versterkt de economische structuur in een regio. De afspraken in het hoofdstuk over handel en duurzaamheid in de handels- en investeringsverdragen zullen hieraan bijdragen.
Hebben de versoepelde regels van herkomst in de «Generalised Scheme of Preferences» (GSP) volgens u invloed op de wijze waarop de EU omgaat met producten uit gebieden die in strijd met het internationaal recht bezet worden gehouden?
Nee. De versoepeling van regels van oorsprong in het Algemeen Preferentieel Stelsel heeft ten doel ontwikkelingslanden betere toegang tot de EU-markt te bieden. Op grond van Verordening (EU) nr. 978/2012 vallen momenteel 89 landen onder het Algemeen Preferentieel Systeem (APS). De lijst van APS-landen kan onder meer worden geraadpleegd op de website van de Douane in de rubriek «douane voor bedrijven».
Worden afspraken omtrent duurzame ontwikkeling, eerlijke handel en mensenrechten uit vrijhandelsakkoorden en het «Generalised Scheme of Preferences» (GSP) geïmplementeerd in het Nederlandse handelsbeleid? Zo ja, hoe gebeurt dit?
Nederland zet zich binnen Europa in om afspraken te maken over duurzame ontwikkeling, eerlijke handel en mensenrechten. Vrijhandels- en politieke akkoorden zijn daartoe een belangrijk middel. Afspraken over handel en duurzaamheid in handelsakkoorden betreffen veelal afspraken over samenwerking tussen de Europese Commissie en de partij waarmee het akkoord wordt afgesloten. Met de nieuwe handelsstrategie heeft de Commissie de ambitie neergezet om lidstaten meer te betrekken bij de implementatie van deze afspraken. Hoe deze verbeterde implementatie er uit gaat zien, is nog niet duidelijk. De Commissie werkt momenteel aan een plan van aanpak. Dit geldt ook voor afspraken over eerlijke handel.
Afspraken over duurzame ontwikkeling in vrijhandelsakkoorden bevatten doorgaans ook een bekrachtiging van de fundamentele arbeidsconventies van de ILO. Nederland ondersteunt deze afspraken door ook in bilaterale contacten met andere landen aan te dringen op ratificatie en implementatie van deze conventies. Hetzelfde geldt voor de mensenrechtenverdragen die onderdeel zijn van APS+.
Hoe gaat het voornemen uit de strategie om mensenrechten in het kader van handel te waarborgen wat u betreft invulling krijgen?
De invloed van handels- en investeringsakkoorden op mensenrechten zou moeten worden meegenomen in de impact assessments van deze akkoorden. Voor geïdentificeerde risico’s moeten geschikte maatregelen worden genomen. Deze maatregelen moeten in overleg met de EU lidstaten worden vastgesteld en zullen per handelsakkoord verschillend zijn.
Een belangrijk onderdeel van de duurzaamheidsafspraken die doorgaans in EU-handelsakkoorden worden opgenomen is het betrekken van het maatschappelijk middenveld bij de monitoring, een praktijk die in de betreffende landen niet altijd gemeengoed is. Op het gebied van ASP+ is het voornemen van de EU (vastgelegd in het EU-actieplan voor Mensenrechten en Democratie2) om meer samen te gaan werken met internationale organisaties als de ILO voor implementatie en handhaving van de verdragen in kwestie. In hetzelfde plan is vastgelegd dat afspraken over duurzaamheid en MVO ook een plek moeten krijgen in investeringsovereenkomsten die door de EU worden onderhandeld of herzien.
Krijgen de voornemens tot beantwoording van de publieke verwachtingen over regulering en investering, en het beschermen van Europese standaarden omtrent consument, milieu en sociale rechten, concrete invulling in het Nederlandse handelsbeleid? Zo ja, hoe?
In de mededeling benadrukt de Commissie dat lidstaten eigen beleidsruimte blijven houden en dat handelsakkoorden niet zullen leiden tot een verlaging van standaarden op het gebied van consumentenbescherming, milieu en arbeidsvoorwaarden. Een wijziging in het beschermingsniveau in verband met een handelsakkoord kan volgens de Commissie alleen maar een bijstelling naar boven zijn. De Commissie zal zich inspannen om handel en andere beleidsterreinen, waarop handel van invloed kan zijn, zoals mensenrechten en sociale- en milieustandaarden, beter te integreren.
Het Nederlandse kabinet vraagt ook consequent aandacht voor het handhaven van het niveau van standaarden in handelsakkoorden. Er mag wat Nederland betreft niet ingeboet worden op EU-normen. Tevens wil het kabinet de beleidsvrijheid blijven behouden om wetgeving op te stellen op het gebied van veiligheid en bescherming van mens, dier, plant en milieu.
Wat betekent de genoemde waarde «transparantie» concreet voor het verdere onderhandelingsproces van TTIP en onderhandelingen van handelsverdragen in de toekomst?
Het kabinet is voorstander van maximale transparantie van onderhandelingen over handels- en investeringsakkoorden. Het is daarom positief dat de Commissie dit als belangrijke waarde heeft benoemd in de handelsstrategie. De Europese Commissie publiceert al veel informatie. Bij de onderhandelingen over TTIP worden EU-tekstvoorstellen online gepubliceerd, nadat een eerste versie met de VS is gedeeld. Ook is er voor elk hoofdstuk een toelichting van de inhoud en inzet van de EU en zijn er verschillende factsheets met verdere verdieping. Ook bij andere onderhandelingen laat de Commissie zien al invulling te geven aan het verzoek om meer transparantie. Zo staan voor de onderhandelingen over het plurilaterale dienstenakkoord (TiSA) het mandaat en de EU-tekstvoorstellen online en zijn de teksten voor de Economische Partnerschapsakkoorden met Westelijk, Zuidelijk en Oostelijk Afrika gepubliceerd. Deze transparantie wordt ook doorgezet in toekomstige onderhandelingen. Wel dient te worden bedacht dat iedere vorm van onderhandeling, of dit nu handelsakkoorden of cao-onderhandelingen betreft, gepaard gaat met enige mate van vertrouwelijkheid gedurende het proces.
Deelt u de mening dat de opname van geheime-arbitragevoorzieningen voor buitenlandse investeerders in door Nederland getekende of te tekenen handelsverdragen op gespannen voet staat met de verklaarde wens tot transparantie? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wil het mechanisme van investeringsbescherming, waaronder de procedures voor beslechting van investeringsgeschillen, moderniseren. Een belangrijk onderdeel van die modernisering is het vergroten van transparantie in de geschillenbeslechtingsprocedure. In EU-kader is gewerkt aan een nieuwe standaard voor investeringsbescherming. Zoals u bekend, heeft Nederland hieraan een substantiële bijdrage geleverd. De bestaande bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO’s) van Nederland, die nog niet voorzien in die vergrote transparantie, zullen herzien worden in lijn met de nieuwe EU-standaard.
Wat zijn de vorderingen in het herzien van het model-IBO dat Nederland omtrent handel hanteert? Wanneer verwacht u deze te presenteren?
Naar aanleiding van de uitkomsten van het huidige debat over de herziening van het beleid ten aanzien van investeringsbescherming en geschillenbeslechting in investeringsbeschermingsovereenkomsten zal Nederland de modeltekst voor dergelijke akkoorden aanpassen. Dit zal in overleg gaan met alle stakeholders. Hierbij wordt aangesloten op de EU-standaard. Zo zal Nederland onder meer bedrijven zonder substantiële bedrijfsactiviteiten uitsluiten.
Kunt u deze vragen vóór 23 november a.s. beantwoorden?
Ja.
Het tekort aan voedsel in Noord Irak |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het persbericht van World Vision «Over twee maanden geen voedselhulp meer mogelijk door geldgebrek»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de gevolgen die volgens het bericht dreigen voor vluchtelingen en ontheemden wanneer de voedselrantsoenen verder teruglopen of zelfs verdwijnen?
De situatie in Irak verslechtert en dit baart mij grote zorgen. Er zijn momenteel 5.6 miljoen mensen die humanitaire ondersteuning nodig hebben. Dit betekent dat vele mannen, vrouwen en kinderen onder zware omstandigheden leven. Voedsel is een basisbehoefte van mensen en het is daarom van belang dat organisaties als WFP en World Vision hun werk kunnen blijven uitvoeren. Nederland ondersteunt beide organisaties en roept andere donoren op ook bij te dragen.
Kunt u aangeven hoeveel van de Nederlandse steun momenteel het noorden van Irak bereikt?
Nederland is een actieve donor in Irak. In 2015 heeft Nederland EUR 31 mln bijgedragen aan Irak om humanitaire noden te lenigen. Op het gebied van voedselhulp heeft Nederland EUR 15 mln bijgedragen aan het regionale programma van WFP in de Syrië regio. Daarnaast hebben we onlangs een extra bijdrage van EUR 10 mln gedaan aan het Emergency Response Fund van de VN in Irak. De VN zal dit besteden daar waar de noden het hoogst zijn en bestempelt voedselhulp als een de grootste prioriteiten in Irak.
Nederlandse NGO’s voeren daarnaast binnen de Dutch Relief Alliance (DRA) een programma uit in Noord Irak van EUR 8 mln. Vanwege de hoge noden onder de ontheemden en vluchtelingen in Noord Irak zal het programma in 2016 voortgezet worden met nog eens EUR 8 mln. Hiervan zal een substantieel deel (35%) aan voedselhulp worden besteed.
Naast bovenstaande steun verstrekt Nederland ook algemene ongeoormerkte bijdragen aan internationale noodhulporganisaties -en fondsen die in Irak actief zijn. In 2015 gaat het om: EUR 55 mln euro aan het Central Emergency Response Fund (CERF), EUR 50 mln aan het International Committee of the Red Cross (ICRC), EUR 36 mln aan het World Food Program (WFP), EUR 33 mln aan de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR), EUR 15 mln euro aan het United Nations Children Fund (UNICEF) en EUR 5 mln euro aan de Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA). Door ongeoormerkte bijdragen te verstrekken, kunnen organisaties het geld inzetten daar waar de humanitaire noden het hoogst zijn. Het Humanitarian Response Plan Irak van de VN laat zien dat de meeste uitvoerende organisaties in Irak in het noorden actief zijn.
Kunt u toelichten of er ook EU-steun naar Noord-Irak gaat? Zo ja, om welk type en om hoeveel steun gaat dat?
Ja, de EU verleent ook steun aan Noord-Irak. Sinds 2013 draagt de Europese Commissie EUR 114,35 mln bij aan het lenigen van humanitaire noden in Irak. Hiervan gaat EUR 90,55 mln naar Irakese ontheemden en Irakese vluchtelingen in de buurlanden; EUR 22 mln gaat naar Syrische vluchtelingen in Irak, en EUR 1,8 mln gaat naar het EU «Children under Peace initiative» in Irak. De Europese Unie verleent humanitaire hulp aan de meest kwetsbare groepen, met een focus op ontheemden en mensen die leven in de moeilijk bereikbare gebieden. De EU heeft een veldkantoor in Noord-Irak, in Erbil, waarvandaan zij hun humanitaire inspanningen coördineren.
Naast de humanitaire steun heeft de EU voor de periode 2014–2020 EUR 75 mln vrijgesteld voor het versterken van mensenrechten en rechtsorde, het verbeteren van het onderwijssysteem en het voorzien in duurzame energie.
Kunt u inzicht geven in het bedrag dat door de lidstaten is toegezegd voor EU-hulp, en hoeveel daarvan nog niet binnen is?
De EU heeft op 23 september een bijdrage van EUR 1 mld aan de Syrië crisis toegezegd namens de Europese Commissie en de EU lidstaten. Het is nog niet duidelijk welk deel daarvan bestemd is voor Irak. De EU lidstaten moeten binnen deze toezegging gezamenlijk EUR 500 mln bijdragen. Momenteel is er door de lidstaten na 23 september EUR 440,41 mln toegezegd. De EU heeft nog geen overzicht welk deel daarvan nog niet ontvangen is.
Deelt u de mening dat, ten opzichte van landen zoals Turkije, Jordanië en Libanon, onvoldoende internationale aandacht uitgaat naar de noordelijke gebieden van Irak en Syrië en dat er daarmee sprake is van onvoldoende noodhulp en ondersteuning bij de wederopbouw voor Koerden? Zo ja, hoe gaat u daar (internationaal) verandering in aanbrengen?
Nee, ook in de noordelijke gebieden van Irak en Syrië wordt veel humanitaire hulp geboden. Nederland steunt de VN en het Rode Kruis die actief zijn in Syrië en de buurlanden. Delen van Noord Syrië en Noord Irak zijn onveilig en moeilijk toegankelijk. VN en Rode Kruis onderhandelen daar met strijdende partijen om toegang tot hulpbehoevenden te verbeteren. De VN is ook regelmatig in gesprek met de Democratische Unie Partij (PYD) in Rojava. Daarnaast zijn particuliere hulporganisaties actief met crossborder hulp vanuit Turkije. Nederland ondersteunt crossborder programma’s vanaf 2013.
In de Koerdische regio van Irak is de toegang tot ontheemden en vluchtelingen goed. De Koerdische autoriteiten werken daar samen met VN en hulporganisaties aan de opvang van en hulp aan slachtoffers. Van de in september toegezegde EUR 110 mln voor humanitaire hulp aan de Syrië regio is EUR 30 mln bestemd voor het VN Emergency Response Fund voor het noorden van Syrië en EUR 10 mln voor het VN Emergency Response Fund voor Irak (zie antwoord op vraag 3). Nederland zal op internationale fora het belang van humanitaire hulp voor de gehele Syrië-regio bij andere donoren onder de aandacht blijven brengen.
Bent u bereid deze vragen vóór het aanstaande Algemeen overleg Noodhulp te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Bodem en water rond appel- en perenboomgaarden vol landbouwgif’ |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Het appelgif valt ver van de boom» van Greenpeace?1
Ja.
Deelt u de zorgen van Greenpeace over de conclusie dat de afzet van pesticiden per hectare in Nederland het hoogst is in Europa? Zo ja, welke acties onderneemt u om dit te verminderen?
Nee. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is een randvoorwaarde om hoogwaardig, gezond en veilig voedsel te produceren. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) beoordeelt individuele middelen in een bepaalde teelt gedurende het teeltseizoen aan de hand van internationaal vigerende toetsingskaders. Deze beoordeling leidt alleen tot een toelating van individuele middelen als er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu. Bij goed landbouwkundig gebruik – voorgeschreven dosering en frequentie – zijn de risico’s van individuele middelen daarmee aanvaardbaar.
Mijn inzet, zowel nationaal als op Europees niveau, richt zich op het versnellen van de transitie naar een vergroening van gewasbeschermingsmiddelen en naar een voedselproductie die minder afhankelijk is van gewasbeschermingsmiddelen. Hierbij hoort ook het uitbreiden van het middelenpakket met meer biologische, natuurvriendelijke en alternatieve middelen en maatregelen. Ik verwijs u hiervoor naar de eerdere brieven hierover van 30 oktober 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 276), 2 december 2014 (Kamerstuk 27 858 nr. 279) en 30 oktober 2015 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 884).
Kan u de uitspraak van Greenpeace dat «de normen voor waterkwaliteit in meer dan helft van de meetpunten wordt overschreden» bevestigingen? Zo nee, waarom niet?
Dit beeld volgt ook uit de Bestrijdingsmiddelenatlas (www.bestrijdingsmiddelenatlas.nl) en het landelijk meetnet gewasbeschermingsmiddelen land- en tuinbouw. In de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» staan daarom doelen om het aantal normoverschrijdingen in het oppervlaktewater te verminderen – met 50% in 2018 en 95% in 2023 – en maatregelen om dat te bereiken.
Deze maatregelen zijn het verbreden van de verplichte teeltvrije zone en het verhogen van het percentage driftreductie van 50% naar 75% in de open teelten en het verplichten van het zuiveren van afvalwater door de glastuinbouw. Daarnaast vindt er constructief overleg plaats met de fruitteelt over het uitvoeren van extra driftbeperkende maatregelen.
In het rapport stelt Greenpeace dat er sprake is van gebrekkige handhaving van milieuvoorschriften in de fruitteelt; heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) recent onderzoek naar de naleving in deze sector gedaan en wat was de conclusie van dit onderzoek? Is er tevens voldoende capaciteit bij de NVWA om op naleving te controleren?
De NVWA heeft – zoals in het rapport van Greenpeace-rapport staat – in de jaren 2008 en 2012 nalevingsonderzoek uitgevoerd in de fruitteelt. Dit onderzoek richtte zich onder andere op het gebruik en het op voorraad hebben van in Nederland toegelaten middelen en het gebruik van middelen volgens de voorschriften. In 2012 leefde 63% van de bedrijven alle regels na. Hierdoor is de fruitteelt één van de prioritaire doelgroepen.
Van de bedrijven overtraden 20% de regels onbewust (bijvoorbeeld niet goed reinigen van spuitapparatuur na een vorig gebruik) en 17% bewust (bijvoorbeeld gebruik niet in de teelt toegelaten middelen). De bewuste overtreders zijn beboet. De NVWA is voornemens in 2016 opnieuw in de fruitteelt een uitgebreid project uit te voeren gericht op het verbeteren van de naleving.
De NVWA handhaaft risicogebaseerd. Dit geldt ook voor handhaving op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Het jaarplan van de NVWA bevat naast het nalevingsonderzoek in een aantal specifieke sectoren, controles op het juist toepassen van gewasbeschermingsmiddelen in alle sectoren, controles van de import en de kwaliteit van middelen en speciale projecten (bijvoorbeeld het voldoen aan de nieuwe voorschriften voor metam-natrium). Daarnaast worden er herinspecties uitgevoerd bij ernstige omissies. In het jaarplan 2016 wordt – naast het eerder genoemde uitgebreide project in de fruitteelt – ook een uitgebreid project gepland in de sierteelt onder glas.
Bent u voornemens om aanvullende maatregelen af te kondigen voor de fruitteelt, zodat er snel minder landbouwgif in de bodem en in het water rond appel- en perenboomgaarden terecht komt? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb vermeld, zijn in de fruitteelt al maatregelen verplicht om de emissie van gewasbeschermingsmiddelen naar het oppervlaktewater te verminderen en vindt constructief overleg plaats met de sector over het uitvoeren van verdere driftbeperkende maatregelen.
Bent u tevens bereid om in gesprek te gaan met de sector over de resultaten van dit rapport en om de Kamer hiervan op de hoogte te stellen?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 3.
Het verkrijgen van panda’s uit China |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het dat door de jaren heen drie Minister-Presidenten, te weten Wim Kok, Jan Peter Balkenende en Mark Rutte, brieven hebben geschreven aan de Chinese autoriteiten over de huur van pandaberen?1 Zo ja, wat was de strekking van deze brieven? Welke argumenten werden gebruikt richting China om de panda’s naar Nederland te krijgen? Kan de Kamer inzage krijgen alle brieven die vanuit het kabinet inzake de levering van panda’s zijn geschreven? Zo nee, waarom niet?
De komst van de panda’s is onderdeel van een uitgebreid natuurbeschermingsproject waaraan Ouwehands Dierenpark gaat deelnemen. De dierentuin heeft zich de afgelopen 15 jaar ingezet om te kunnen participeren in het Chinese natuurbeschermingsprogramma ter bescherming van de reuzenpanda. In de afgelopen jaren heeft het kabinet op verschillende niveaus en manieren met de Chinese autoriteiten gesproken over bilaterale samenwerking tussen China en Nederland ter bescherming van de reuzenpanda en heeft aangegeven de inzet van Ouwehands Dierenpark richting de Chinese autoriteiten te ondersteunen.
Het uitgebreide natuurbeschermingsproject waaraan Ouwehands Dierenpark gaat deelnemen omvat naast de panda-uitleen ook andere elementen. Hiermee worden onderzoek, fokprogramma’s en programma’s om de reuzenpanda weer terug te brengen in het wild gefinancierd. Ook zal Ouwehands Dierenpark in Nederland onderzoek doen in samenwerking met Wageningen Universiteit. Verder biedt de samenwerking op het gebied van panda’s een goede basis om ook rond andere dierenbeschermingsprogramma’s samen te werken met China. Het biedt de kans om expertise en ervaring uit te wisselen en bij te dragen aan onderzoek, fokprogramma’s en programma’s om de reuzenpanda weer terug te brengen in het wild.
Deelt u de mening dat de Minister-President en de Minister van Buitenlandse Zaken zich met belangrijkere zaken bezig zouden moeten houden dan met het verkrijgen van pandaberen voor een dierentuin?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het ethisch acceptabel dat dieren in het algemeen, en panda’s in het bijzonder, inzet zijn van diplomatieke en economische relaties? Zo ja, waarom vindt u dat?
Dat China deze panda’s uitleent aan Nederland is een reflectie van de bijzondere en brede relaties die Nederland en China met elkaar hebben. Zoals hierboven staat beschreven is de uitleen onderdeel van een breder programma dat zich richt op bescherming van de reuzenpanda.
Vindt u het maatschappelijk en ethisch acceptabel om, door het accepteren van de panda’s, ja te zeggen tegen een innigere handelsrelatie met een land dat op grote schaal mensen- en dierenrechten schendt? Zo ja, hoe rechtvaardigt u een nauwere handelsrelatie met China? Zo nee, bent u bereid af te zien van het «pandageschenk»?
Economische diplomatie en aandacht voor mensenrechten zijn geen gescheiden trajecten. Rechtszekerheid, respect voor de rechtsstaat en mensenrechten maken een land economisch aantrekkelijker en sterker. Nederland zal ook daarom in de toekomst de dialoog met China blijven aangaan over deze onderwerpen.
Kunt u uiteenzetten hoe de aantasting van het welzijn van deze pandaberen, vanwege het langdurige transport en verandering van leefomgeving, zich verhoudt tot het doel van het Ouwehands Dierenpark om met de panda’s extra publiek te trekken?
Het vervoer van de pandaberen zal geschieden conform de normen van de internationale luchtvaartorganisatie IATA en de eisen die hiervoor in het kader van CITES (Convention on International Trade in Endangered Species of wild fauna and flora) worden gesteld. Er is de Chinese overheid en de ontvangende dierentuin alles aan gelegen om het vervoer vanuit het fokcentrum in China naar de Nederlandse dierentuin zo goed mogelijk te laten verlopen, zonder nadelige gevolgen voor het welzijn van de panda’s. Ouwehands Dierenpark heeft aangegeven deze bijzondere, bedreigde diersoort graag te willen huisvesten en hoopt dat de panda’s voor nageslacht zullen zorgen. Op die wijze kan Ouwehands Dierenpark bijdragen aan het behoud van deze diersoort. Aangezien de panda’s bij het grote publiek een bekende en geliefde diersoort zijn, hoopt de dierentuin op extra bezoekers om daarmee ook de kosten van huisvesting en verzorging van deze panda’s te kunnen bekostigen.
Hoe kunt u garanderen dat de driemaandelijkse cursus over de verzorging van pandaberen voldoende is om borg te dragen voor de intensieve zorg die deze kwetsbare soort nodig heeft?
De Chinese overheid zorgt ervoor dat de kennis, die in het fokcentrum in China is opgedaan met betrekking tot een optimale verzorging, huisvesting en voeding van de pandaberen, wordt overgedragen op de Nederlandse verzorgers. Hiervoor is een overeenkomst gesloten tussen het Chinese fokcentrum en Ouwehands Dierenpark, waarin garanties zijn opgenomen voor het welzijn van de panda’s.
Hoeveel huur wordt jaarlijks voor de pandaberen betaald? Kunt u garanderen dat er geen Nederlands belastinggeld gaat naar de huur voor de panda’s?
De dierentuin draagt de kosten van dit programma.
Is er geld door de Nederlandse overheid in het gehele traject geïnvesteerd in het naar Nederland halen van de panda’s? Zo ja, hoeveel?
De Nederlandse regering heeft de afgelopen jaren op diverse momenten de inzet van Ouwehands Dierenpark richting de Chinese autoriteiten ondersteund. De Nederlandse overheid heeft hier geen geld in geïnvesteerd.
De kabinetsbrief over de Turkijedeal |
|
Norbert Klein (Klein), Linda Voortman (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wordt er een volgorde afgesproken van uitvoering van de verschillende elementen van het akkoord?1
Het EU-Turkije actieplan dat door de Europese Commissie aan de Europese Raad van 15 oktober jl. werd gepresenteerd, bevat geen specifieke volgorde van uitvoering van de verschillende elementen van het akkoord. Hetzelfde geldt voor de «Roadmap towards a visa-free regime with Turkey», waarop een belangrijk deel van de maatregelen in het actieplan is gebaseerd. Turkije zal wel aan alle strikte voorwaarden van de «Roadmap» moeten voldoen voordat visumvrijheid voor Turkse burgers kan worden ingevoerd.
Worden er voorwaarden gesteld aan de uitvoering van bepaalde elementen van het akkoord, bijvoorbeeld aan de uitkering van de financiële bijdrage van de EU aan vluchtelingenopvang?
Zal de genoemde extra bijdrage aan de opvang van vluchtelingen in Turkije vanuit de EU geheel ten laste komen van de EU-begroting of gefinancierd worden vanuit individuele lidstaten?
Waarom is nog geen hoogte vastgesteld voor deze bijdrage?
Als het om bijdragen gaat van individuele lidstaten, hoe gaat de Europese Commissie bewerkstelligen dat deze bijdragen aan het extra geld voor Turkije daadwerkelijk worden betaald?
Als het om bijdragen gaat van individuele lidstaten, welk bedrag heeft Nederland toegezegd en wanneer wordt dit overgemaakt?
Welke afspraken worden er met Turkije gemaakt over het besteden van het toegezegde geld?
Wordt dit budget toegevoegd aan de bestaande Turkse budgetten voor vluchtelingenopvang, of komt het in de plaats daarvan?
Welke afspraken zijn met Turkije gemaakt over de verantwoording van de bestedingen?
Gaat de in de brief genoemde extra bijdrage aan de opvang in Turkije ten laste van de bijdrage aan opvang in andere landen in de regio?
Zijn er met Turkije prestatieafspraken gemaakt over de toegang van vluchtelingen tot onderwijs, gezondheidszorg en de arbeidsmarkt en in algemene zin de kwaliteit van opvang? Zo nee, hoe wordt de voortgang hierop dan gewaarborgd en gecontroleerd?
Volgens het actieplan zoals gepresenteerd aan de ER van 15 oktober jl. heeft Turkije de intentie om beleid, wetgeving en programma’s aan te nemen en te implementeren om Syrische vluchtelingen toegang te geven tot onderwijs, gezondheidszorg en de arbeidsmarkt. Het concept-actieplan noemt geen verdere details. Turkije en de Commissie zullen de samenwerking de komende periode verder uitwerken. De implementatie van het actieplan zal gezamenlijk worden aangestuurd en overzien door de Commissie, de Hoge Vertegenwoordiger en de Turkse regering in de op te richten EU-Turkije high level werkgroep inzake migratie.
Welke gegevens zal Frontex precies met Turkije gaan wisselen in het kader van de grensbewaking?
Op basis van de bestaande samenwerkingsovereenkomst met Turkije werkt Frontex sinds enige tijd samen met dit land op het gebied van grensbewaking. Hieronder valt ook informatie-uitwisseling ten behoeve van risicoanalyse, bijvoorbeeld op het gebied van illegale grensoverschrijdingen, routes en grensweigeringen. Momenteel wordt bezien hoe deze informatie-uitwisseling met Turkije kan worden versterkt. Conform de Frontex-verordening vindt er geen uitwisseling van persoonsgegevens plaats.
Kunt u een nadere duiding geven van de betekenis van de «nieuwe energie» waarmee de toetredingsonderhandelingen met Turkije wordt hervat? Kunnen er extra hoofdstukken geopend worden? Zijn er specifieke gebieden waarover het gesprek hervat kan worden?
Er wordt al enige tijd op Raadswerkgroepniveau gesproken over het openen van hoofdstuk 17 (economisch en monetair beleid), na de opheffing van de Franse blokkade op dit hoofdstuk. De Commissie is van mening dat de Turkse wet- en regelgeving op dit terrein voldoende op orde is om onderhandelingen over de volledige overname van het EU-acquis te kunnen beginnen. Mochten de gesprekken met Turkije ertoe leiden dat naast hoofdstuk 17 ook andere hoofdstukken worden geopend, dan zet Nederland conform de Kamerbrief uit maart 2014 (Kamerstuk 23 987, nr. 143) in op behandeling van de rechtsstaatshoofdstukken 23 en 24, waarop op dit moment nog een unilaterale blokkade van Cyprus rust. Nederland wacht nadere voorstellen van de Commissie af voor eventuele opening van andere hoofdstukken. Er is daarbij overigens geen sprake van het opheffen van het embargo van de Raad van december 2006 op acht hoofdstukken vanwege het uitblijven van uitvoering door Turkije van het Ankara Protocol.
Op welke manier zal Turkije haar migratierecht specifiek gaan verbeteren, zoals u in uw brief stelt?
In het actieplan zoals gepresenteerd aan de Europese Raad van 15 oktober jl. staat dat Turkije zijn migratierecht zal verbeteren. Zoals in het concept-actieplan genoemd, is Turkije voornemens om zorg te dragen voor internationale bescherming en effectieve implementatie van de vreemdelingenwet, door middel van het aannemen van secundaire wetgeving en het informeren hierover van alle betrokken partijen. In dit kader moet dan worden gedacht aan dezelfde verbeterpunten zoals ook genoemd in de «Roadmap towards a visa-free regime with Turkey». Turkije en de Commissie zullen dit actieplan de komende periode verder uitwerken en dan zal ook duidelijk worden op welke punten Turkije specifiek zijn migratierecht zal verbeteren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het debat over de uitkomsten van de Europese top van 15 en 16 oktober jl., over de JBZ-raad op 9 november 2015 en over de inzet voor de migratietop van 11 en 12 november 2015, voorzien op donderdag 5 november? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht dat coffeeshops in verzet komen tegen de komst van scholen in de buurt |
|
Michel Rog (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u een overzicht geven van alle lopende bezwaarschriften die in Rotterdam en Amsterdam zijn ingediend door coffeeshophouders tegen de komst van scholen in de buurt? Heeft u signalen dat dit ook in andere gemeenten speelt? Zo ja, welke?
Van de gemeente Rotterdam heb ik vernomen dat daar momenteel geen lopende bezwaarschriften van coffeeshophouders tegen de komst van scholen in de buurt bekend zijn. De gemeente Amsterdam heeft mij laten weten dat er één bezwaarschrift loopt. Ik heb geen signalen ontvangen van andere gemeenten.
Kunt u bevestigen dat de gemeente Amsterdam eerder heeft besloten dat de Vinse School zich niet mocht vestigen in Amsterdam-Noord vanwege de nabije aanwezigheid van een coffeeshop?
Het verkleinen van de zichtbaarheid van coffeeshops voor scholieren is lokaal maatwerk. Waar nodig kunnen gemeenten maatregelen treffen, waaronder de hantering van een afstandscriterium (Kamerstuk 24 077 nr. 293). De wijze waarop gemeenten invulling geven aan dit criterium is een lokale aangelegenheid onder verantwoordelijkheid van het lokaal bestuur. Gemeenten zijn ook verantwoordelijk voor de onderwijshuisvesting van door de overheid bekostigde scholen in het primair en voortgezet onderwijs. De wijze waarop invulling wordt gegeven aan het onderwijshuisvestingsbeleid van deze scholen is zodoende ook een lokale aangelegenheid. Het is aan het lokale bestuur en aan de lokale driehoek om hier desgewenst over van gedachten te wisselen en maatregelen te nemen. Omdat de vestiging van coffeeshops in de buurt van scholen lokale aangelegenheden zijn, heeft er geen overleg met mij plaatsgevonden over genoemde casussen.
Wanneer heeft deze beslissing precies plaatsgevonden en heeft hierover overleg plaatsgevonden met u, gelet op deze discutabele uitleg van het afstandscriterium?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de derde vraag tevens beantwoorden ten aanzien van de eerdere gebeurtenissen dat coffeeshophouders de «Amsterdamsche School» wilden uitkopen en dat een coffeeshop mocht blijven omdat de nabij gelegen scholengemeenschap (4e Gymnasium) was vertrokken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het de omgekeerde wereld is dat op locaties geen onderwijsbestemming gevestigd mag worden omdat er een coffeeshop in de buurt is en dat dit absoluut geen juiste uitleg van het afstandscriterium is? Zou in dergelijke vraagstukken de oplossing erin gelegen kunnen zijn dat de betreffende coffeeshops gesloten zouden moeten worden of hun openingstijden beperkt dienen te worden?
Het is belangrijk om jongeren te beschermen tegen drugsgebruik. Een afstandscriterium kan daaraan bijdragen. Scholieren kunnen ook worden ontmoedigd de coffeeshop te bezoeken door het hanteren van specifieke openings- en sluitingstijden (Kamerstuk 24 077 nr. 293). Gemeenten kunnen een afstandscriterium opnemen in hun lokale beleid in aanvulling op het landelijk kader. Uit het meest recente rapport «Coffeeshops in Nederland 2014» (Kamerstuk 24 077 nr. 355) blijkt dat 84,5% van gemeenten met een coffeeshop een afstandscriterium heeft vastgesteld in het lokale beleid. Hoewel veel gemeenten een afstandscriterium hebben opgenomen in hun beleid, blijft het een lokale beslissing of er een afstandscriterium wordt gehanteerd en op welke wijze daar invulling aan wordt gegeven. Overigens is voor zover mij bekend bij de verschillende gemeenten het uitgangspunt dat scholen zich kunnen vestigen indien het bestemmingsplan van de gemeente dit toelaat.
Indien uw antwoord op de vorige vraag bevestigend is, kunt u aangeven hoe de beide gemeenten het afstandscriterium voortaan op de juiste wijze gaan toepassen en passende maatregelen nemen tegen de betreffende coffeeshops?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat de Europese Commissie de Nederlandse tax ruling als illegale staatssteun bestempelt |
|
Arnold Merkies |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de stelling dat in de tax ruling met Starbucks kunstmatige en complexe methoden zijn goedgekeurd om de belastbare winst voor de ondernemingen te bepalen en dat deze methoden de economische realiteit niet weerspiegelen?
Transfer pricing regels – al dan niet vooraf toegepast in een ruling – zijn soms complex, maar altijd gericht op een economisch realistische winstverdeling tussen concernonderdelen. Multinationale concerns zijn grote complexe organisaties, waar waardecreatie plaatsvindt door het verrichten van functies, het gebruik van activa en het lopen van risico’s. Die elementen zijn bovendien verdeeld over diverse landen. Elk multinationaal concern is anders georganiseerd, waardoor een gedegen analyse van het gehele feitencomplex onontbeerlijk is om vast te stellen in welke landen de waardecreatie plaatsvindt. De verdeling van de totale winst van een multinationaal concern over de afzonderlijke onderdelen daarvan kan daarom een complex proces zijn.
Het «arm’s length-beginsel» is de internationale standaard om een economisch realistische winstverdeling binnen een multinationale onderneming over de diverse landen vast te stellen.
Het «arm’s length-beginsel» zoals opgenomen in artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 en nader toegelicht in het verrekenprijsbesluit van november 2013 is in lijn met de OESO Transfer Pricing Guidelines. De OESO Transfer Pricing Guidelines kennen vijf verrekenprijsmethoden. In de APA met Starbucks Manufacturing EMEA BV is na een gedegen analyse de internationaal meest gebruikte OESO verrekenprijsmethode, de Transactional Net Margin Method (TNMM) gehanteerd, omdat die het beste past bij de functie die de Nederlandse belastingplichtige vervult binnen het gehele Starbucks concern. De OESO Transfer Pricing Guidelines geven immers aan dat een dergelijke eenzijdige methode toepasbaar is in gevallen waarin één van de betrokken partijen unieke bijdragen levert aan de transactie, terwijl de andere partij alleen routinematige bijdragen levert. In het geval van Starbucks betekent dit, omdat het branden van koffie als de routinematige functie (een zogenoemde less complex function) dient te worden aangemerkt, dat haar winst kan worden vastgesteld met behulp van de TNMM, waarbij gebruik gemaakt wordt van gegevens van vergelijkbare transacties tussen onafhankelijke derden. Bij de TNMM wordt een winstopslag toegepast op kosten, activa of omzet. Bij het vaststellen van de hoogte van de zakelijke winst van Starbucks Manufacturing EMEA BV, op basis van deze TNMM methode, heeft een vergelijking plaatsgevonden met winstgevendheid van onafhankelijke partijen die soortgelijke koffiebrandactiviteiten verrichten. De winstgevendheid van Starbucks Manufacturing EMEA BV is dan ook juist heel goed vergelijkbaar met de winstgevendheid van andere partijen die koffiebrandactiviteiten verrichten en weerspiegelt daarmee de economische realiteit.
De vaststelling van een arm's length winst van andere partijen in de waardeketen van Starbucks is de verantwoordelijkheid van de belastingautoriteit in het land van vestiging van deze partijen. De Nederlandse belastingdienst veronderstelt dat de betaalde prijs voor koffiebonen en de betaalde royalties bij de ontvangers daarvan hebben geleid tot een arm's length winst. Maar zelfs als dat niet het geval zou zijn, zou dat geen invloed hebben op de in Nederland vastgestelde arm's length winst.
Heeft het imago van Nederland volgens u een deuk opgelopen als gevolg van de uitspraak van de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie heeft eerder geconcludeerd dat de Nederlandse APA-/ATR-praktijk doorgaans werkt met een grondige beoordeling op basis van uitgebreide informatie die de belastingplichtige moet verschaffen.1 Ook de Algemene Rekenkamer heeft geconcludeerd dat de rulingpraktijk zorgvuldig is. Het besluit van de Europese Commissie betreft een individuele zaak. Het is op dit moment daarom onjuist om te concluderen dat met het besluit van de Europese Commissie in de Starbucks zaak de geloofwaardigheid van Nederland op het spel is komen te staan.
Kunt u zo helder mogelijk aangeven waarop de Europese Commissie baseert dat de royalty die Starbucks Manufacturing aan Alki betaalt de marktwaarde niet weerspiegelt? Kunt u daarbij aangeven waarop u baseert dat deze wel marktconform zijn?
De Europese Commissie is van oordeel dat de in de APA gehanteerde TNMM-methode niet de juiste verrekenprijsmethode is. De Europese Commissie komt op basis van een comparable uncontrolled price analyse (CUP)2 tot het oordeel dat de hoogte van de royalty voor Starbucks Manufacturing EMEA BV nul zou moeten zijn. Starbucks Manufacturing EMEA BV zou dus niet mogen betalen voor de aan haar ter beschikking gestelde intellectuele eigendom. Tevens geeft de Europese Commissie aan dat de betaalde royalty’s niet zakelijk zouden zijn omdat Starbucks Manufacturing EMEA BV in haar optiek geen enkel zakelijk voordeel lijkt te halen uit het gebruik van het intellectuele eigendom.
Zoals bij het antwoord op vraag 1 is aangegeven, is in de APA met Starbucks Manufacturing EMEA BV de zakelijke winst vastgesteld op basis van de TNMM. De winstgevendheid van de door de Europese Commissie gebruikte derde branders van koffie voor Starbucks is vergelijkbaar met de voor Starbucks Manufacturing EMEA BV vastgestelde winst.
Bij toepassing van de TNMM wordt dus niet de zakelijkheid van de royalty direct beoordeeld, maar de zakelijkheid van de winstgevendheid van de activiteiten van Starbucks Manufacturing EMEA BV in Nederland. Op deze wijze is het vaststellen van de waarde van het beschikbaar gestelde intellectuele eigendom volgens de Transfer Pricing Guidelines niet nodig.
Klopt het dat Starbucks Manufacturing voor knowhow betaalt, terwijl alle andere ondernemingen van de Starbucksgroep geen royalty hoeven te betalen voor gebruik van knowhow die in wezen hetzelfde is?
De vraag of andere partijen wel of geen royalty hoeven te betalen voor het gebruik van knowhow die in wezen hetzelfde is, is pas relevant als wordt vastgesteld dat die andere partijen vergelijkbare transacties onder vergelijkbare omstandigheden aangaan. In de visie van Nederland is dat in situaties waarin intellectueel eigendom een rol speelt niet snel het geval.
Indien er grote bedragen worden betaald aan royalty’s aan een brievenbusfirma in Engeland, vindt u het dan relevant om te weten of de daar ontstane winsten worden belast?
Zoals hiervoor uiteengezet, baseert de Nederlandse belastinginspecteur de hoogte van de Nederlandse belastingaanslag op de winst die verband houdt met de waarde toegevoegd door de in Nederland uitgeoefende functies, gebruikte activa en gelopen risico’s. Indien feitelijk vast staat dat de waarde van bijvoorbeeld immateriële activa niet in Nederland wordt gecreëerd, kan derhalve de daarmee verband houdende winst ook niet door Nederland belast worden. Dit ongeacht het van toepassing zijnde belastingtarief in het andere land. Hoewel dit losstaat van de vraag of de aan Nederland toerekenbare winst juist is vastgesteld, wil ik hierbij nog opmerken dat in het BEPS-rapport voor verschillende situaties waarbij inkomensbestanddelen niet of pas op een later moment in de heffing worden betrokken, voorstellen zijn gedaan om dit tegen te gaan. Waar deze situaties bijvoorbeeld worden veroorzaakt door dispariteiten tussen belastingstelsels, zoals hybride mismatches, heb ik in mijn brief van 5 oktober jl.3 aangegeven in te zetten op bindende multilaterale afspraken in EU-verband die dit tegengaan.
Vindt u het, ongeacht de gekozen berekeningsmethode voor transfer pricing, relevant om te weten voor welke prijs het Nederlandse dochterbedrijf Starbucks Manufacturing BV bonen inkoopt bij het Zwitserse Starbucks Coffee Trading SARL?
De prijs voor ingekochte bonen is alleen relevant voor de Nederlandse belastingheffing voor zover die prijs de belastbare winst beïnvloedt. De relevantie is daarbij afhankelijk van de methode die wordt gebruikt om de Nederlandse belastbare winst te bepalen. Bij gebruik van een methode, waarbij alleen een marge wordt toegepast op de operationele kosten en de kosten van bonen daar gezien de feiten en omstandigheden conform de OESO Transfer Pricing Guidelines geen deel van uitmaken, is de hoogte van die prijs niet relevant. De Nederlandse belastinginspecteur stelt de hoogte van de Nederlandse belastingaanslag vast op de winst die verband houdt met de waarde toegevoegd door de in Nederland uitgeoefende functies, gebruikte activa en gelopen risico’s.
Acht u het marktconform dat de marge op koffiebonen die Starbucks Manufacturing betaalt, sinds 2011 meer dan verdrievoudigd is?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoe hoog volgens u de effectieve belastingheffing is bij Starbucks Manufacturing BV? Zo nee, waarom niet?
In de APA is de zakelijke winst voor de Nederland activiteiten van Starbucks Manufacturing EMEA BV vastgesteld. Deze winst is belast tegen het wettelijke tarief van de vennootschapsbelasting.
De komst van geweldsboodschapper Haneen Zoabi naar een Kristallnacht-herdenking |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Controversial Arab-Israeli MK Zoabi to speak on Israeli racism at Dutch Kristallnacht event»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de steun van Haneen Zoabi ten aanzien van de ontvoering van drie Israëlische jongens, die later ook wreed zijn vermoord door de Palestijnse terreurorganisatie Hamas?
Mevrouw Zoabi is een op democratische wijze verkozen lid van de Knesset, het parlement van Israël. Voor de uitspraken die zij deed rond 17 juni 2014 in relatie tot de ontvoering van drie Israëlische jongens mocht zij gedurende een schorsing van zes maanden de Knesset en Knesset-commissies niet toespreken. De Israëlische procureur-generaal zag af van het openen van een strafrechtelijk onderzoek naar Zoabi vanwege haar uitspraken. Hij concludeerde dat zij de ontvoerders niet als terroristen bestempelde, maar de ontvoering altijd had afgekeurd.
In algemene zin geldt dat Nederland aan visumvrije derdelanders de toegang kan weigeren indien van hun aanwezigheid of hun activiteiten een gevaar uit gaat voor de openbare orde of nationale veiligheid. Of daarvan sprake is, wordt te allen tijde beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden van het individuele geval. Daarnaast kunnen zij beoordeeld worden op de boodschap die zij uitdragen tijdens hun verblijf. De aanpak van onverdraagzame boodschappen kan dan plaatsvinden via strafrechtelijke weg.
Bent u op de hoogte van de aangifte die Federatief Joods NL heeft gedaan tegen Haneen Zoabi?
Ja.
In hoeverre worden geweldspredikers zoals Haneen Zoabi, die recent opriep tot een intifada, de toegang tot Nederland ontzegd?
Zie antwoord vraag 2.
Ajax-fans die gedupeerd worden door antisemitische uitlatingen van anderen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ajax fans dupe van antisemitisch lied Utrecht fans»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het het bestrijden van antisemitisme op voetbalvelden niet ten goede komt als de sanctie die de KNVB daarvoor heeft opgelegd wordt omzeild door de groep supporters die zich antisemitisch heeft uitgelaten elders in het stadion te laten plaatsnemen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De onafhankelijke commissie van beroep betaald voetbal van de KNVB heeft de beslissing van de tuchtcommissie betaald voetbal van de KNVB van 10 juli 2015 bevestigd. FC Utrecht krijgt een geldboete van 10.000 euro en een lege Bunnikside-tribune tijdens de eerstvolgende thuiswedstrijd tegen Ajax op 13 december 2015, omdat de club niet voldoende heeft gedaan om de antisemitische spreekkoren te voorkomen dan wel te stoppen. De opgelegde straf houdt niet in dat de supporters die normaal op de Bunnikside zitten niet elders in het stadion aanwezig mogen zijn.
Ik heb begrepen dat FC Utrecht besloten heeft de supporters van de Bunnikside in de gelegenheid te stellen elders plaats te nemen, omdat de club niet wil dat een hele tribune vol trouwe supporters benadeeld wordt door een kleine, anoniem gebleven groep die zich misdragen heeft. Ik vind dat hier geen krachtig signaal van uitgaat als het gaat om het veroordelen en aanpakken van discriminerende spreekkoren. Dit heb ik met de KNVB besproken. De KNVB geeft aan verbaasd te zijn over het besluit van FC Utrecht maar dat dit niet in strijd is met de reglementen van de KNVB en voorts niet onrechtmatig is.
FC Utrecht heeft, zo heb ik begrepen, besloten te investeren in een geavanceerd nieuw camerasysteem om supporters die zich misdragen in de toekomst te kunnen identificeren.
Waarom kan niet worden voorkomen dat de harde kern van FC Utrecht kaartjes kan kopen voor andere plaatsen in het stadion dan in het vak waar zij normaal zitten?
De commissie van beroep van de KNVB heeft FC Utrecht opgedragen de Bunnikside tribune gedurende de eerstvolgende wedstrijd tegen Ajax ontruimd te houden. FC Utrecht is echter niet verplicht, noch vanuit de opgelegde straf, noch vanuit de reglementen van de KNVB, om bezoekers en seizoenkaarthouders van de Bunnikside de toegang tot andere zijdes van het stadion te ontzeggen.
Deelt u de mening dat uit het verbod om Ajaxsupporters op de tribune bij FC Utrecht toe te staan de indruk kan ontstaan dat niet de daders maar juist de slachtoffers getroffen worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de burgemeester van Utrecht om hier een besluit over te nemen, rekening houdend met de veiligheid van een ieder. Hij heeft in de voorbereiding op dit besluit met veel betrokkenen gesproken en zich gebaseerd op zowel actuele signalen als de historie van incidenten rondom wedstrijden tussen FC Utrecht en Ajax. De burgemeester is ervan overtuigd dat deze maatregel op dit moment noodzakelijk is voor het houden van perspectief op normale verhoudingen in de nabije toekomst, zo heeft de burgemeester per brief aan de Utrechtse gemeenteraad laten weten. Voorzitters van de supportersverenigingen van FC Utrecht hebben zich bereid verklaard zich in te zetten voor verbetering van de verhoudingen met de voorzitters van de supportersverenigingen van Ajax.
Is er vanwege de afschuwelijke antisemitische teksten die op zondag 5 april 2015 werden gezongen aangifte gedaan dan wel ambtshalve vervolging ingezet vanwege een strafbaar feit?2 Zo ja, wat is de stand van zaken? Zo nee, is ambtshalve vervolging nu nog mogelijk?
Parallel aan het tuchtrechtelijk traject deed het Openbaar Ministerie (OM) strafrechtelijk onderzoek om de aanstichters van de spreekkoren te achterhalen en te bestraffen. Het onderzoek heeft niet geleid tot identificatie van supporters die hebben meegezongen of andere individuen die strafrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld, zoals ik u per brief van 27 augustus 20153 heb laten weten. Om diezelfde reden konden er ook geen stadionverboden worden opgelegd.
Deelt u de mening dat er ten aanzien van antisemitische spreekkoren in stadions een zero-tolerance beleid moet gelden? Zo ja, hoe gaat u daar voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Dit zero tolerance beleid is er al. Discriminerende spreekkoren worden niet getolereerd. Alle voetbalpartners treden hier tegen op wanneer zij hiermee geconfronteerd worden. Wat de aanpak soms bemoeilijkt, is dat de spreekkoren op het moment zelf niet altijd gehoord worden door degenen die er tegen kunnen optreden. Ook kan het lastig zijn de spreekkoren tot personen te herleiden. Dit zal echter altijd geprobeerd worden. Daarbij kunnen straffen worden opgelegd door zowel club, KNVB als OM. Daarnaast kan de openbaar aanklager betaald voetbal van de KNVB de club beboeten op het moment dat deze onvoldoende doet om spreekkoren te voorkomen en aan te pakken.
Ondanks het feit dat de daders in dit geval niet zijn achterhaald, ben ik van mening dat er een uitgebreid instrumentarium bestaat om antisemitische, racistische en anderszins discriminerende spreekkoren hard aan te pakken.
Het conflict tussen de gemeente Nijmegen en Rijkswaterstaat over het gebruik van de nevengeul van de Waal |
|
Hayke Veldman (VVD), Wassila Hachchi (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de patstelling tussen Rijkswaterstaat en de gemeente Nijmegen over het gebruik van de nevengeul («Spiegelwaal») en het eiland Veur-Lent?1 Waarom komt Rijkswaterstaat terug op eerdere afspraken, zoals het College van burgemeester en Wethouders van de gemeente Nijmegen stelt?2
Ja, het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen heeft mij op 16 oktober 2015 een brief geschreven over «nakoming afspraken project «Ruimte voor de Waal – Nijmegen». In deze brief geeft het college aan dat het Rijk de gemaakte afspraken naar het oordeel van de gemeente niet nakomt en gaat het in op het gebruik van het nieuwe buitendijks gelegen gebied. Anders dan het beeld dat in de brief wordt geschetst, geeft Rijkswaterstaat naar mijn mening in de overleggen op zowel ambtelijk als bestuurlijk niveau met de gemeente Nijmegen invulling aan de gemaakte afspraken. De inzet van Rijkswaterstaat is vanuit een constructieve houding altijd gericht geweest op het afronden en nakomen van de afspraken, uiteraard binnen de kaders die daarvoor gelden. Een afschrift3 van mijn reactie op de brief van de gemeente Nijmegen heb ik voor u bijgevoegd.
Deelt u de mening dat op de Spiegelwaal en het eiland Veur-Lent – binnen de noodzakelijke kaders voor waterveiligheid – zo veel mogelijk ruimte dient te zijn voor bijvoorbeeld watersport, evenementen, natuur en recreatie?
Met het project Ruimte voor de Waal is een gebied met een hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit gerealiseerd. Het is van belang die ruimtelijke kwaliteit ook naar de toekomst toe te borgen.
Rijkswaterstaat zal in afstemming met de gemeente een plan opstellen voor de invulling van dit gebied. Daarin zal, binnen de grenzen van geldende wet- en regelgeving van alle bevoegd gezagen, ook ruimte zijn voor genoemde activiteiten.
Bent u van mening dat hiervoor een zekere ruimtelijke vrijheid tot bijvoorbeeld het vestigen van een botenhuis en (seizoensgebonden) horecagelegenheden redelijk en wenselijk is?
Voor het vestigen van een botenhuis is ruimte op het hoogwatervrije deel van het eiland Veur-Lent. Andere locaties zullen worden getoetst aan de Waterwet (Beleidsregels grote rivieren). Er is voorzien in een drietal seizoensgebonden horecagelegenheden op het eiland Veur-Lent.
Bent u bereid om u in te spannen om op korte termijn een constructief overleg tot stand te brengen tussen de gemeente Nijmegen en Rijkswaterstaat, waarin Rijkswaterstaat vooral kijkt wat er wél mogelijk is, in plaats van wat er niet kan?
In het bestuurlijk overleg van 14 oktober 2015 is door Rijkswaterstaat aangegeven dat zij in afstemming met de gemeente een plan wil opstellen hoe het Rijk en de gemeente Nijmegen hun bevoegdheden in het gebied zullen invullen. Hieruit zal blijken wat er in het gebied wél mogelijk is.
Kunt u deze vragen voor het wetgevingsoverleg Water, voorzien op 30 november 2015, beantwoorden?
Ja.
De decharge die de aandeelhouder van de NS verleende op 4 maart 2015 tijdens de ALV, ondanks het feit dat toen al duidelijk was dat NS in 2014 de spoorwegenwet overtreden had |
|
Jaco Geurts (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u na maanden wachten deze week eindelijk aan de Kamer meedeelde dat u in de Algemene Vergadering van Aandeelhouders op 4 maart 2015 decharge verleende aan de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen van de NS voor het gevoerde beleid in 2014?1
Ja.
Klopt het dat er sinds september 2014 een procedure tegen de NS liep bij de Autoriteit Consument & Markt (ACM) over de aanbesteding in Limburg?2
Ja. Dit valt op te maken uit het besluit dat ACM op 3 juni 2015 op zijn site heeft gepubliceerd (www.acm.nl).
Klopt het dat de ACM in januari 2015 de vooraankondiging van het besluit per brief naar de NS verstuurde?3
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in vooraankondiging stond dat de NS de Spoorwegwet overtreden had, dit is namelijk de conclusie van het gepubliceerde besluit?
Zie antwoord vraag 2.
Wat heeft de NS voor of op 4 maart 2015 meegedeeld over deze procedure en over de mogelijkheid/waarschijnlijkheid dat de ACM tot de conclusie kon of zou kunnen komen dat de NS de Spoorwegwet overtreden had in 2014? Kunt u deze vraag uitgebreid beantwoorden inclusief brieven, e-mails en presentaties over dit onderwerp tussen de NS en de Minister/het ministerie tussen september 2014 en juni 2015?
Zoals ook in het feitenrelaas in de bijlage van mijn brief van 31 augustus jl. is vermeld, zijn medewerkers van het Ministerie van Financiën voor het eerst in november 2014 door NS mondeling geïnformeerd over de klacht van Veolia. Het volgende moment dat Financiën is geïnformeerd was in februari 2015. NS meldde toen dat een Vooraankondiging was ontvangen van een besluit dat ACM wilde nemen naar aanleiding van de klacht van Veolia. Ook meldde NS in februari 2015 dat er een kans was dat ACM tot de conclusie zou komen dat er sprake zou zijn van een overtreding van de Spoorwegwet. De NS schatte zijn juridische positie redelijk sterk in.
Op 8 maart werd Financiën geïnformeerd door NS dat de ACM op 6 maart een besluit heeft genomen. Het voorgenomen besluit luidde dat ACM van mening was dat NS de Spoorwegwet heeft overtreden. NS had toen hun zienswijze met inhoudelijk verweer nog niet aan de ACM verstrekt en was van mening dat het voorgenomen besluit op punten onjuist was. Eveneens meldde NS dat er door ACM nog niet was besloten om dit besluit al dan niet openbaar te maken. Eind maart kondigt de NS aan een kort geding tegen het door de ACM voorgenomen besluit aan te spannen bij het bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Eind april wordt Financiën op de hoogte gesteld van de resultaten over het interne compliance onderzoek dat advocatenkantoor De Brauw in opdracht van NS uitvoerde en de ernstige onregelmatigheden die daarbij waren geconstateerd («medewerker X»). Begin juni stuurt NS een brief aan mij met de aankondiging haar publieke verantwoordelijkheid te aanvaarden en het beroep tegen het besluit van de ACM in te trekken.
Medewerkers van het Ministerie van IenM zijn eind 2014 geïnformeerd over het onderzoek dat ACM uitvoerde. Eind januari zijn zij door NS geïnformeerd over de Vooraankondiging van ACM. Net als Financiën ontving IenM op 8 maart van NS de melding dat ACM op 6 maart een besluit had genomen en dat ACM nog niet had besloten om dit besluit openbaar te maken. Eind april ontving IenM van advocatenkantoor De Brauw namens NS het conceptrapport van het interne compliance onderzoek.
Heeft de top van de NS de aandeelhouder voldoende geïnformeerd over de rechtszaak en de hoge waarschijnlijkheid van een veroordeling alvorens decharge verleend is voor het gevoerde beleid over 2014?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 had NS aangegeven dat er een kans was dat de ACM tot de conclusie zou komen dat er sprake was van een overtreding. Op 4 maart (de dag van de AvA) wist NS nog niet dat de ACM op 6 maart een besluit zou nemen. Bovendien schatte de NS op 4 maart de juridische positie redelijk sterk in, indien tegen een voor NS negatief besluit in beroep zou worden gegaan bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Op basis van de feiten zoals die op 4 maart bij Financiën waren, was er geen aanleiding om geen decharge te verlenen. Overigens geeft de aandeelhouder alleen decharge aan de bestuurders voor wat de aandeelhouder op dat moment (moment decharge) bekend is en betreft het hier geen goedkeuring van de gedragingen waarvoor de rechtspersoon verantwoordelijk is en blijft.
Wanneer heeft de NS aan de aandeelhouder meegedeeld dat zij juridische procedures gevoerd heeft om dit besluit geheim te houden?
Zie antwoord vraag 5.
Op wiens initiatief en voorstel zijn de procedures gevoerd om het oordeel van de ACM geheim te houden?
NS heeft overwogen een voorlopige voorziening aan te vragen om het vroegtijdig publiceren van de Vooraankondiging van ACM te voorkomen. NS heeft uiteindelijk geen voorlopige voorziening aangevraagd omdat ACM niet overging tot het vroegtijdig publiceren van de Vooraankondiging.
Is bij een eventuele rechtszaak nu de NS of de overheid aansprakelijk, indien benadeelde partijen een claim neerleggen?
De NS.
Herinnert u zich dat u meldde dat de NS de Nederlandse Corporate Governance Code integraal naleeft?4
Ja.
Bent u bekend met het volgende artikel uit die code: «II.2.12 Het remuneratierapport van de raad van commissarissen bevat een verslag van de wijze waarop het bezoldigingsbeleid in het afgelopen boekjaar in praktijk is gebracht en een overzicht van het bezoldigingsbeleid dat het komende boekjaar en de daaropvolgende jaren door de raad wordt voorzien. Het rapport vermeldt hoe het gekozen bezoldigingsbeleid bijdraagt aan de realisatie van de lange termijn doelstellingen van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming, in overeenstemming met het risicoprofiel. Het rapport wordt op de website van de vennootschap geplaatst. II.2.13 Het in best practice bepaling II.2.12 bedoelde overzicht bevat in ieder geval de volgende informatie: ... II.2.14 De belangrijkste elementen van het contract van een bestuurder met de vennootschap worden na het sluiten daarvan gepubliceerd, uiterlijk bij de oproeping voor de algemene vergadering waar de benoeming van de bestuurder wordt voorgesteld. Deze elementen betreffen in ieder geval de hoogte van het vaste salaris, de opbouw en hoogte van het variabel deel van de bezoldiging, de eventuele overeengekomen afvloeiingsregeling en/of vertrekvergoeding, de eventuele voorwaarden van een change of control clausule in het contract met de bestuurder en andere aan de bestuurder in het vooruitzicht gestelde vergoedingen, pensioenafspraken en de toe te passen prestatiecriteria»?
Ja.
Waarom heeft u geweigerd het remuneratierapport over 2013 en 2014 openbaar te maken, terwijl het volgens de code, die de NS zegt na te leven, op de website moet staan?
Er is geen sprake van weigering door wie dan ook om het remuneratierapport over 2013 en 2014 openbaar te maken. Zoals ik in de op 27 oktober aan uw Kamer toegezonden antwoorden op de vragen van het lid Geurts aangaf is het remuneratierapport onderdeel van het jaarverslag van NS. Het jaarverslag is openbaar. In het jaarverslag over 2013 is onder het kopje beloning bestuurders, pag. 113, verslag gedaan van de remuneratie van de bestuurders over het jaar 2013. In het jaarverslag 2014 wordt er op pag. 153 en volgende verslag gedaan over de remuneratie van de bestuurders over het boekjaar 2014. De verslagen zijn te vinden via www.nsjaarverslag.nl, respectievelijk http://2013.nsjaarverslag.nl.
Kunt u ervoor zorgen dat de Kamer ze per ommegaande ontvangt, hetzij via de aandeelhouder, hetzij via de vennootschap? Kunt u ervoor zorgen dat indien zaken in II.2.13 niet zijn opgenomen, ze alsnog opgenomen worden?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u aangeven waar de stukken onder II.2.14 te vinden zijn? Indien ze niet openbaar zijn, kunt u dan bewerkstelligen dat ze zo spoedig mogelijk openbaar worden?
Zie antwoord vraag 12.
Heeft u via de dechargeverlening op 4 maart 2015 goedkeuring verleend over de uitbetalingen van de bonussen van de Raad van Bestuur van de NS?
Nee. In het jaarverslag over 2014 staat dat de variabele beloning nog nader bepaald diende te worden (tabel op pagina 155). Die situatie was onveranderd tijden de AVA op 4 maart. Op 2 juni 2015 was er definitieve overeenstemming over de variabele beloningen. in mijn brief van 23 juni 2015 en in antwoord op vragen van uw Kamer van 20 juli 2015 heb ik u uitgebreid geïnformeerd over het proces van vaststelling van de variabele beloning van beide NS-bestuurders, inclusief relevante data.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden, aangezien de vorige vragen meer dan twee maanden op antwoord gewacht hebben en de informatie echt beschikbaar moet zijn?
Twee weken was niet haalbaar, ruim drie weken is het geworden.
De sociale kloof in de EU |
|
Marit Maij (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Sociale kloof in de EU neemt toe»?1 Bent u op de hoogte van het genoemde rapport van de Bertelsmann Stichting?2
Ja en ja.
Wat is uw reactie op het rapport van de Bertelsmann Stichting waaruit blijkt dat de sociale kloof in de EU is toegenomen? Hoe verhouden de uitkomsten van het rapport over werkloosheid en armoede in de EU zich tot de cijfers van de Europese Commissie die hierover officieel beschikbaar zijn? Hoe verhouden de uitkomsten wat betreft Nederland zich tot de officiële Nederlandse cijfers?
Het rapport van de Bertelsmann Stichting laat zien dat Europa nog voor grote uitdagingen staat, ondanks de voorzichtige eerste tekenen van economisch herstel. Het rapport laat ook zien dat hoewel de financieel-economische crisis alle lidstaten geraakt heeft, sommige lidstaten harder getroffen zijn dan anderen. Ook het economisch herstel is niet in alle landen even robuust. De urgentie van de strijd tegen werkloosheid en armoede is groot. Structurele hervormingen in de lidstaten zijn noodzakelijk om de economische groei te bevorderen en de werkgelegenheid te stimuleren. Nederland benadrukt daarom in EU-verband het belang van structurele hervormingen door lidstaten. Armoedebestrijding is bovendien één van de prioriteiten tijdens het Nederlandse voorzitterschap. Hoewel armoedebestrijding in de eerste plaats de verantwoordelijkheid is van de lidstaten zelf, kunnen lidstaten wel van elkaar leren door kennis en ervaringen uit te wisselen. Tijdens het voorzitterschap zal Nederland zich ervoor inzetten om de uitwisseling van «best practices» op het gebied van armoedebestrijding te bevorderen.
De cijfers over armoede en werkloosheid die in het rapport van de Bertelmann Stichting gebruikt worden, komen van Eurostat. Eurostat is het statistische bureau van de Europese Unie. De Europese Commissie maakt net als de Bertelmann Stichting gebruik van deze Eurostat cijfers. De Nederlandse cijfers worden door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) aangeleverd aan Eurostat. De Eurostat cijfers en de officiële Nederlandse cijfers van het CBS zijn dus gelijk aan elkaar.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het rapport dat het aantal EU-burgers tussen de 20 en 24 jaar dat geen werk heeft en ook geen opleiding volgt in 25 van de 28 lidstaten is toegenomen en dat alleen in Duitsland en Zweden het perspectief voor deze leeftijdsgroep verbeterd is? Wat zegt deze uitkomst volgens u over de effectiviteit van de Europese Jeugdgarantie? Moet de effectiviteit van de Jeugdgarantie volgens u vergroot worden? Zo ja, op welke wijze?
Het baart mij zorgen dat – ondanks dat het herstel van de financiële crisis is ingezet – het aantal jongeren in Europa tussen de 20 en 24 jaar dat geen baan heeft of opleiding volgt in de meeste lidstaten niet is verminderd. Dit geldt overigens niet voor de totale doelgroep van de Jeugdgarantie, 15 tot 24-jarigen. Daar is er juist verbetering te constateren voor de EU als geheel en ook voor een meerderheid van de afzonderlijke lidstaten3.
De Jeugdgarantie is medio 2014 van start gegaan met als doel de bestrijding van jeugdwerkloosheid. De eerste activiteiten op het gebied van de Jeugdgarantie in verschillende lidstaten zijn volgens een recente analyse van de Europese Commissie4 bemoedigend. Zo zijn o.a. het instrumentarium en het institutionele raamwerk om jongeren aan een baan te helpen in de Europese lidstaten versterkt. Wel bestaan er verschillen tussen lidstaten in de mate van waarin deze verbeteringen zijn doorgevoerd. Maar het is in mijn ogen nog te vroeg om op basis daarvan (in samenhang met dit rapport) conclusies te trekken over de effectiviteit van dit instrument. Ik kan daarom in dit stadium niet oordelen of en hoe de effectiviteit van de Jeugdgarantie vergroot zou moeten worden.
Hoe brengt Nederland het er vanaf wat betreft armoede en werkloosheid onder jongeren in vergelijking met de andere Europese lidstaten? Welke redenen liggen eraan ten grondslag dat het perspectief voor deze groep de afgelopen periode in Nederland niet verbeterd is? Welke maatregelen voorziet u om armoede onder jongeren terug te dringen en hun kansen op werk en een opleiding te vergroten?
In het tweede kwartaal 2015 lag de jeugdwerkloosheid in Nederland op 11%. Internationaal gezien is dat erg goed. Alleen Oostenrijk, Denemarken en Duitsland hebben iets lagere percentages5. Als we kijken naar de indicator voor risico op armoede en sociale uitsluiting zoals ook gehanteerd in de Europa 2020 strategie, zien we dat Nederland het ook goed doet. Het aantal personen met risico op armoede of sociale uitsluiting in de groep 18–25-jarigen is lager dan het EU gemiddelde, en ook lager dan in landen als Zweden, Denemarken en Noorwegen6.
De jeugdwerkloosheid in Nederland laat weliswaar een voorzichtig herstel zien, maar we zijn er nog niet. Ondanks de aantrekkende economie is een deel van de jongeren onnodig (lang) werkloos. Zij kunnen wel werken, maar hebben ondersteuning nodig voor het vinden van werk. Dat deze jongeren onnodig werkloos blijven kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van een verkeerde studiekeuze, matig ontwikkelde werknemersvaardigheden, weinig effectief zoekgedrag, het ontbreken van een startkwalificatie en/of van discriminatie. Met de brief van 31 maart 2015 heb ik aangegeven dat het kabinet daarom ook de komende jaren zich blijft inzetten om de kansen op werk voor jongeren te vergroten. Immers, het onbenut laten van jong talent nu en in de toekomst is sociaal en economisch onwenselijk. Zoals eerder toegezegd ontvangt u voor de begrotingsbehandeling van SZW de nadere uitwerking van de plannen.
De veiligheid van LHBT asielzoekers in opvanglocaties |
|
Attje Kuiken (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van 23 oktober 2015 van het COC over de brandbrief aangaande de veiligheid van LHBT asielzoekers in AZC's?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat er vanuit verschillende hoeken signalen komen over asielzoekers die zich vanwege hun geaardheid niet veilig voelen in de opvang en dat er gedreigd wordt met verkrachting en fysieke mishandeling? Zo ja, kunt u aangeven om welke schaal het gaat?
Ik ben ervan op de hoogte dat zowel het COA als het COC signalen hebben ontvangen over LHBT asielzoekers die in de opvang te maken kregen met een onveilige situatie. In de afgelopen periode, waarin er sprake was van een ongekend hoge instroom, heeft zich een tiental meldingen voorgedaan, afkomstig van acht verschillende opvanglocaties. Daaraan voorafgaand was het aantal signalen zeer gering.
Kunt u verklaren hoe het kan dat de problematiek van deze groep asielzoekers wel bij het Centraal Opvang Asielzoekers (COA) wordt gemeld maar dat dit niet heeft geleid tot oplossingen zodat het pesten en de bedreigingen gewoon door gaan?
Het handhaven van de veiligheid in opvanglocaties is een van de prioriteiten van het COA. Het COA is er voorts mee bekend dat een aantal groepen in de opvanglocaties kwetsbaar zijn. Daarom wordt er extra aandacht besteed aan de veiligheid van deze groepen, mede op basis van aanbevelingen uit het in 2012 verschenen rapport inzake het bevorderen van de veiligheid van kwetsbare groepen in de opvang, meer specifiek LHBT’s en christenen. Het aantal signalen omtrent incidenten waarbij LHBT’s betrokken waren was tot voor kort dan ook minimaal. Evenals in de maatschappij buiten de opvanglocaties is het helaas niet mogelijk om volledige veiligheid te garanderen.
Deelt u de mening dat bovenstaande onacceptabel is en de hoge instroom en zware werkdruk voor de COA medewerkers niet ten koste gaat van de veiligheid van deze kwetsbare groep?
Er was de afgelopen periode sprake van een ongekend hoge instroom die tevens gepaard ging met de inzet van noodopvanglocaties. In deze locaties zijn de opvangvoorzieningen zodanig dat de privacy minder dan in de reguliere opvangvoorzieningen geboden kan worden.
Ik ben het met uw Kamer eens dat de hoge instroom en de daaruit voortvloeiende hoge werkdruk voor COA medewerkers niet ten koste mogen gaan van de veiligheid in de opvanglocaties. De COA medewerkers doen er alles aan om ook in deze onorthodoxe situatie veiligheid te blijven bieden, ook in de noodopvanglocaties. Ook hier geldt echter dat volledige veiligheid helaas niet gegarandeerd kan worden.
Bent u bereid passende maatregelen te nemen ter bescherming van de LHBT asielzoekers in de opvang? Zo ja, hoe staat u tegenover gedane voorstellen zoals een aparte categoriale opvang voor LHBT asielzoekers en het instellen van een vertrouwenspersoon?
Zoals in het antwoord op vraag 3 al is aangegeven, heeft het COA veel aandacht voor de veiligheid van kwetsbare groepen in de opvang. Het aantal incidenten, voorafgaand aan de situatie van de hoge instroom, was zeer gering. COA medewerkers zijn getraind om signalen dat er sprake is van een onveilige situatie te herkennen en om hierover in gesprek te gaan. Gesprekken met (potentiele) slachtoffers zijn er mede op gericht om vertrouwen te scheppen en aan te geven dat de bewoner bij de COA medewerkers terecht kan voor hulp en ondersteuning. Tevens kan worden doorverwezen naar belangenorganisaties, in geval van LHBT’s, het COC.
Ik verwijs hierbij tevens naar het vorig jaar tussen het COA en het COC gesloten convenant, waarin is opgenomen dat het voor het gevoel van veiligheid van essentieel belang is dat bewoners met een vertrouwenspersoon kunnen praten over hun situatie en over hun angst. Het convenant vermeldt tevens dat bij het COA de medewerkers deze rol van vertrouwenspersoon hebben. Als medewerkers deze rol niet (voldoende) kunnen invullen ondersteunt het COA hen door middel van voorlichting en training. Ik vind het van belang dat alle COA medewerkers in de opvang voldoende vaardigheden hebben om als vertrouwenspersoon op te treden en zie daarmee geen meerwaarde in een afzonderlijke vertrouwenspersoon.
Categoriale opvang voor LHBT-asielzoekers acht ik niet wenselijk. Een aparte opvang is naar mijn mening stigmatiserend. Ook zou een dergelijke locatie nu juist voorwerp van bedreigingen kunnen worden.
De inval van de Turkse politie bij een mediaconcern in Turkije |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de bestorming door de Turkse politie van een mediaconcern in Istanbul?1
Welke precieze informatie heeft u over deze gebeurtenis en wat is uw reactie erop?
Op welke wijze bent u bereid deze gebeurtenis scherp te veroordelen en de Turkse ambassadeur bij u op het matje te roepen?
Deelt u de opvatting dat dit optreden van de Turkse regering een forse schending van de persvrijheid in Turkije oplevert? Zo ja, op welke wijze kunt u in Europees verband aandacht vragen voor de persvrijheid in Turkije en eraan bijdragen dat dit namens de EU richting Turkije geadresseerd wordt?
Deelt u de opvatting dat deze inval tevens een inbreuk op de democratische rechtsorde in Turkije inhoudt, nu deze plaatsvindt vlak voor de parlementsverkiezingen? Zo nee, waarom niet?
Hoe verhouden zulke inbreuken op de persvrijheid en de democratische rechtsorde zich met de ambities van Turkije om lid te worden van de Europese Unie? Deelt u de mening dat Turkije geen lid kan worden van de EU als dit soort inbreuken op de persvrijheid niet volledig wordt uitgebannen?
Hoe beoordeelt u het gegeven dat een jaar geleden ook al tientallen journalisten werden gearresteerd en er blijkbaar geen enkele veranderde houding in het optreden van de Turkse regering is te bespeuren? Welke instrumenten heeft de EU om hier in het belang van de persvrijheid in Turkije toch vooruitgang op te kunnen stimuleren?2
Het artikel “Eumedion vreest uitbuiting kleine aandeelhouders” |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Eumedion vreest uitbuiting kleine aandeelhouders»?1
Ja. Ik heb ook kennis genomen van het concept position paper van Eumedion hierover.
Ziet u net als institutionele beleggers risico’s in de toegenomen concentratie van macht en zeggenschap van controlerende aandeelhouders bij Nederlandse beursvennootschappen?
Alvorens deze vraag te beantwoorden, hecht ik eraan nader in te gaan op de gegevens uit het concept position paper. Eumedion stelt dat het aantal Nederlandse beursvennootschappen met een controlerend aandeelhouder (gedefinieerd als een partij die meer dan 30% van de stemrechten houdt) bijna verdubbeld is in vergelijking met tien jaar geleden. In 2005 kende 23% van de beursvennootschappen met statutaire zetel in Nederland een controlerend aandeelhouder, terwijl dit percentage in 2015 44% bedraagt, aldus Eumedion. Ik wil dit geschetste beeld van «verdubbeling» van het aantal vennootschappen met controlerende aandeelhouders nuanceren en er tevens op wijzen dat het aantal aan Euronext Amsterdam genoteerde vennootschappen met statutaire zetel in Nederland tussen 2005 en 2015 is afgenomen. Het percentage van 23% komt uit het onderzoek van Van der Elst, De Jong en Raaijmakers, Een overzicht van juridische en economische dimensies van de kwetsbaarheid van Nederlandse beursvennootschappen, ten behoeve van de SER Commissie Evenwichtig Ondernemingsbestuur. In tabel 39 op p. 52 van het onderzoek wordt over een aantal jaren de concentratie van het aandelenbezit geschetst in vennootschappen met een beursnotering aan Euronext Amsterdam en statutaire vestiging in Nederland (p. 46). Dat waren er in 2005 129 (tabel 35, p. 47), waarvan circa 30 vennootschappen met een controlerend aandeelhouder. Eumedion komt in 2015 tot een percentage van 44% van Nederlandse beursvennootschappen, inclusief vennootschappen die buiten Nederland aan de beurs genoteerd zijn, exclusief administratiekantoren. Dat zijn in totaal 154 (excl. buitenlands genoteerde vennootschappen 99). Het gaat dan om 68 vennootschappen met een controlerende aandeelhouder, waarvan 32 in Nederland aan de beurs genoteerd. Of de concentratie van macht en zeggenschap van controlerende aandeelhouders bij Nederlandse beursvennootschappen is toegenomen, kan ik op basis van deze gegevens niet beoordelen. Ik signaleer – in vogelvlucht – dat aandeelhouders sinds 2005 meer rechten hebben gekregen en actiever zijn geworden, dat vennootschappen meer aandacht hebben voor hun aandeelhouders en dat zowel vennootschappen als aandeelhouders nadrukkelijker worden aangesproken op hun langetermijnbetrokkenheid. In dat licht acht ik het voorstelbaar dat vennootschappen, wellicht meer dan voorheen, op zoek zijn naar stabiele aandeelhouders die zich voor langere tijd aan de vennootschap verbinden. Een controlerend aandeelhouder is doorgaans voor de langere termijn betrokken bij de vennootschap, maar er kunnen ook risico’s kleven aan concentratie van zeggenschap bij een grootaandeelhouder. Ik zal hierop nader ingaan bij de beantwoording van vragen 3, 4 en 5.
Bent u van mening dat minderheidsaandeelhouders van Nederlandse beursvennootschappen met een controlerend aandeelhouder beter beschermd moeten worden tegen deze risico’s? Zo nee, waarom niet?
Eumedion is van mening dat de bescherming van de minderheidsaandeelhouders bij vennootschappen die worden gekenmerkt door een controlerend aandeelhouder achterloopt op die van de minderheidsaandeelhouder na gestanddoening van een openbaar bod. Eumedion meent dat de bescherming van minderheidsaandeelhouders in going concern situaties ten minste gelijk dient te zijn aan die in een post-bidsituatie. Eumedion meent verder dat de bijzondere zorgplicht van meerderheidsaandeelhouders jegens minderheidsaandeelhouders nadere invulling behoeft. Daartoe doet Eumedion een aantal voorstellen. Eumedion meent voorts dat de Nederlandse corporate governance code een te «licht» instrument is voor vennootschappen met een controlerende aandeelhouder die ook gelieerd is aan het bestuur of de raad van commissarissen. De algemene vergadering kan de rol als ultieme «waakhond» van de code niet waarmaken wanneer de vergadering wordt gedomineerd door een dergelijke controlerende aandeelhouder, aldus Eumedion.
Het Nederlandse vennootschapsrecht strekt er enerzijds toe om ondernemers een juridische infrastructuur te bieden die hen in staat stelt hun activiteiten ten volle te ontplooien en anderzijds om de bij de vennootschap betrokkenen, waaronder aandeelhouders en crediteuren, voldoende bescherming te bieden tegen (machts)misbruik. Tussen beide doelstellingen dient een zeker evenwicht te bestaan. Het vennootschapsrecht kent waarborgen ter bescherming van de belangen van minderheidsaandeelhouders in de wet en de Nederlandse corporate governance code. Voor alle bij de vennootschappelijke organisatie betrokkenen geldt de verplichting om zich jegens elkaar te gedragen naar hetgeen door de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. De Hoge Raad overwoog dat de in art. 2:8 BW neergelegde regel onder meer mee brengt dat de vennootschap zorgvuldigheid moet betrachten met betrekking tot de belangen van al haar aandeelhouders. De uitwerking van deze zorgvuldigheidsplicht zal mede afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer in aanmerking mag worden genomen dat sprake is van minderheidsaandeelhouders en meerderheidsaandeelhouders (HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9145). Het bestuur en de raad van commissarissen hebben het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming als richtsnoer en zijn gebonden aan normen voor behoorlijke taakvervulling en voor het omgaan met tegenstrijdige belangen. Daarnaast hebben aandeelhouders die een bepaald deel van het geplaatst kapitaal vertegenwoordigen het recht om een rechterlijke machtiging te verzoeken tot bijeenroeping van een algemene vergadering, een onderwerp op de algemene vergadering te agenderen, en om een enquête te verzoeken. Voorts dient het bestuur de algemene vergadering inlichtingen te verschaffen en alle besluiten omtrent een belangrijke verandering van de identiteit of het karakter van de vennootschap of de onderneming ter goedkeuring voor te leggen. Aandeelhouders met een redelijk belang kunnen ook vernietiging van een besluit van een orgaan vorderen. Daarnaast worden beleggers beschermd door wet- en regelgeving op basis van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Zo is een aandeelhouder wanneer deze overwegende zeggenschap (30% of meer van de stemrechten in de algemene vergadering) in een beursvennootschap verkrijgt, op grond van art. 5:70 van de Wft verplicht om een openbaar bod uit te brengen op alle overige aandelen. Dit biedt beleggers met een minderheidsbelang de mogelijkheid om hun aandelen van de hand te doen. Het verplichte openbaar bod moet plaatsvinden tegen een billijke prijs. Het vennootschaps- en effectenrecht vloeien voor een deel voort uit Europese regelgeving.
Het risico dat een meerderheidsaandeelhouder zijn invloed in de vennootschap aanwendt ten koste van het belang van de vennootschap, inclusief belangen van minderheidsaandeelhouders, wordt mede door bovenstaande normen tegengegaan. Daarbij is er een samenstel van materiële normen en procedurevoorschriften. Procedurevoorschriften zijn bijvoorbeeld gekwalificeerde meerderheids- of quorumeisen aan bepaalde besluiten, of een goedkeuringsrecht van een orgaan van de vennootschap. Dergelijke voorschriften stellen bepaalde drempels aan de besluitvorming. Dit biedt minderheidsaandeelhouders een hogere mate van bescherming, ten koste van een verminderde slagvaardigheid van de vennootschap. Voor procedurevoorschriften speelt rechtszekerheid een grote rol, omdat een besluit niet tot stand komt of niet wordt uitgevoerd indien niet aan de eisen wordt voldaan. De materiële, open normen vloeien bijvoorbeeld voort uit het recht om vernietiging van een besluit te vorderen wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid, uit het enquêterecht wegens gegronde redenen om aan een juist beleid of een juiste gang van zaken te twijfelen, of uit de aansprakelijkstelling van een bestuurder wegens onbehoorlijke taakvervulling. Deze normen spelen een rol bij de afweging die organen van de vennootschap maken bij hun handelen en besluitvorming, maar belemmeren deze niet op voorhand. Wel zijn kosten verbonden aan het starten van een procedure en is de toegang tot procedures beperkt tot wettelijk afgebakende belanghebbenden.
Eumedion stelt verschillende procedurevoorschriften voor (bijvoorbeeld quorumeisen aan bepaalde besluiten en het bij bepaalde besluiten niet meetellen van stemrecht van controlerende aandeelhouders). Mede in het licht van bovenstaande, ligt het in de rede om terughoudend te zijn om nieuwe procedurevoorschriften te introduceren.
Eumedion kwalificeert haar concept position paper als discussiestuk en nodigt uit tot commentaar. Ik vind het prijzenswaardig dat Eumedion actief inspringt op recente ontwikkelingen en eerst een discussie met belanghebbenden over haar voorstellen wil voeren. Ik wacht de definitieve voorstellen van Eumedion – en de onderbouwing ervan – met belangstelling af.
Wat vindt u van de door Eumedion gepresenteerde voorstellen om minderheidsaandeelhouders beter te beschermen?2
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om, in navolging van de voorstellen van Eumedion, wettelijke maatregelen te treffen om de bescherming van minderheidsaandeelhouders beter te borgen? Zo ja, welke maatregelen gaat u concreet nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe bent u van plan de genoemde toezeggingen uit het position paper in te vullen? (Het gaat hierbij om de toezeggingen van het kabinet om i) «de wijze waarop na het uitbrengen van een openbaar bod «uitstoting» van, en verkoop door, minderheidsaandeelhouders in Nederlandse doelvennootschappen plaatsvindt en de positie van minderheidsaandeelhouders in algemene zin, zoals neergelegd in het Burgerlijk Wetboek nader te bezien en ii) de Wet bestuur en toezicht in 2016 te evalueren»).
In het kader van de consultatie van het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit openbare biedingen Wft, het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector en het Besluit artikel 10 overnamerichtlijn is door diverse betrokkenen een aantal aandachtspunten naar voren gebracht die van belang zijn voor het verloop en de uitkomst van openbare overnamebiedingen. Dit betreft onder meer de wijze waarop na het uitbrengen van een openbaar bod «uitstoting» van, en verkoop door, minderheidsaandeelhouders in Nederlandse doelvennootschappen plaatsvindt en de positie van minderheidsaandeelhouders in algemene zin, zoals neergelegd in het Burgerlijk Wetboek. In de nota van toelichting bij dit Besluit van 9 maart 2012 (Stb. 2012, 196) is vermeld dat dit separaat zal worden bezien in overleg met de Minister van Veiligheid en Justitie. Het position paper van Eumedion vormt een goede aanleiding om aan deze toezegging vervolg te geven. Ook om die reden wacht ik de definitieve voorstellen van Eumedion met belangstelling af.
Bij de parlementaire behandeling van de Wet bestuur en toezicht heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd de wet na drie jaar te evalueren. De evaluatie staat gepland voor 2016, drie jaar na de inwerkingtreding van de wet. De evaluatie heeft betrekking op de volgende onderdelen van de wet: aansprakelijkheid van bestuurders (artikel 2:9 van het Burgerlijk Wetboek); belang van de vennootschap als richtsnoer voor bestuurders (artikel 2:129/239 lid 5 BW); tegenstrijdig belang bestuurders (artikel 2:129/239 lid 6 BW); monistisch bestuursmodel (2:129a/239a, 132/242 lid 1, 134/244 en 164a/274a BW); overeenkomst met bestuurder geen arbeidsovereenkomst (2:132 lid 3); beperking combinatie aantal bestuurs- en toezichtsfuncties (2:132a/242a/297a BW); bindende voordracht (2:133 BW); tegenstrijdig belang commissarissen (2:140/250 lid 5 BW); beperking aantal commissariaten (2:142a/252a/297b BW) en evenwichtige verdeling van de zetels over mannen en vrouwen (artikel 2:166/276 BW). Doel van de evaluatie is om na te gaan of de doelstellingen van de wet zijn bereikt en of de wet werkt zoals beoogd.