De Russische luchtaanval op een Syrische markt |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Tientallen doden door Russische bommen op Syrische markt»?1
Ja.
Kunt u aangeven of het klopt dat bij de Russische luchtaanval clusterbommen zijn afgeworpen?
Leden van de oppositie spreken van een Russische aanval op een markt in Ariha, Idlib, op 29 november jl. Volgens lokale media zou daarbij clustermunitie gebruikt zijn. Het kabinet beschikt niet over informatie die dit kan bevestigen.
Kunt u nagaan hoeveel burgerdoden er zijn gevallen bij deze aanval?
Het Syrian Observatory for Human Rights heeft op 3 december 2015 aangegeven dat bij deze aanval 35 doden zouden zijn gevallen. Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie over het aantal slachtoffers van deze aanval.
Klopt het dat de stad Idlib en de plek waar de markt was, niet onder gezag van IS staan? Indien ja, kunt u nagaan op wie de bombardementen waren gericht? Zo nee, waarom niet?
De markt in Ariha en de stad Idlib staan niet onder het gezag van ISIS. Het kabinet kan niet aangeven op wie deze specifieke aanval gericht was. Zoals gemeld in de voortgangsrapportage Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS d.d. 2 november 2015 (Kamerstuk 27 925, nr. 565) is een overgrote meerderheid van de Russische aanvallen gericht op gematigde oppositiegroepen.
Kunt u nagaan of Frankrijk op de hoogte was van de aanval op de markt, gezien de gemaakte afspraken tussen de Franse en Russische president?2
Frankrijk is een partner in de internationale coalitie tegen ISIS. Rusland opereert buiten deze coalitie om. De internationale coalitie, en dus ook Frankrijk, werkt niet samen met Rusland in Syrië. Wel vindt militair-technische deconflictering plaats, om ongelukken in het luchtruim te voorkomen. Ik zie dan ook geen aanleiding om Frankrijk hierover te bevragen.
Hoe verhoudt deze aanval, op een doel waarbij aangenomen kon worden dat er burgerdoden zouden vallen, zich tot de Geneefse Conventies waar ook Rusland partij van is?
Het kabinet beschikt niet over de benodigde feitelijke informatie om in dit specifieke geval een gefundeerd oordeel te kunnen geven over de naleving van het humanitair oorlogsrecht. Het kabinet onderstreept dat alle partijen het toepasselijke humanitair oorlogsrecht dienen na te leven, inclusief de beginselen van onderscheid en proportionaliteit. Ingevolge het beginsel van onderscheid mogen alleen militaire doelen worden aangevallen. Ingevolge het oorlogsrechtelijke beginsel van proportionaliteit zijn aanvallen, waarbij het te verwachten bijkomend verlies van mensenlevens, verwonding onder burgers, schade aan burgerobjecten of een combinatie daarvan buitensporig is in verhouding tot het verwachte tastbare en rechtstreekse militaire voordeel, verboden.
Bent u bereid deze bombardementen te veroordelen en dit met uw Russische collega te bespreken? Zo ja, wanneer en op welke manier zult u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland, de EU en de landen die deelnemen in de internationale coalitie benadrukken dat de Russische aanvallen zich alleen op ISIS moeten richten en dat burgerobjecten niet aangevallen mogen worden. Zowel in publieke verklaringen als in directe diplomatieke contacten is Rusland hierop aangesproken; dit zal ook in de toekomst het geval blijven.
Klopt het dat Rusland al vaker clustermunitie heeft gebruikt in luchtaanvallen op Syrië, zoals onder andere Human Rights Watch aangeeft?3
Human Rights Watch spreekt van Russische clustermunitie die door Rusland of door de Syrische luchtmacht zou zijn gebruikt. Het kabinet kan niet bevestigen of Rusland clustermunitie in Syrië heeft gebruikt.
Is het waar dat zowel Rusland als Syrië het Verdrag inzake Clustermunitie (hierna: Verdrag) niet heeft ondertekend?
Ja.
Deelt u de mening dat het van groot belang is om clustermunitie en de inzet daarvan volledig te verbieden en Rusland het Verdrag daarom zou moeten ondertekenen? Indien ja, op welke manier gaat u artikelen 21(1) en 21(2)4 van het Verdrag uitvoeren?5
Het kabinet deelt de mening dat het van groot belang is om, in lijn met het Clustermunitieverdrag (het Verdrag), clustermunitie en de inzet daarvan volledig te verbieden. Daarom is het van belang dat zoveel mogelijk staten, waaronder de Russische Federatie, partij worden bij het Clustermunitieverdrag.
Artikel 21 lid 1 bevat de verplichting voor elke verdragspartij om Staten die geen partij zijn bij het Verdrag aan te moedigen partij te worden, met als doel de participatie van alle Staten bij dit Verdrag te verkrijgen. Artikel 21 lid 2 van het Verdrag bevat een verplichting om de normen in het Verdrag te bevorderen en zich in te spannen om andere staten te weerhouden van het gebruik van clustermunitie.
Nederland geeft hier op verschillende manieren invulling aan. Zo zet Nederland zich in voor verdere universalisatie, onder meer middels demarches in landen die nog niet partij zijn bij het Verdrag. Ook heeft Nederland niet-verdragspartijen herhaaldelijk opgeroepen om partij te worden bij het Verdrag, laatstelijk in de Eerste Commissie van de AVVN. Nederland was dit jaar co-sponsor van de resolutie van de AVVN over «Implementation of the Convention on Cluster Munitions», waarin Staten worden opgeroepen om partij te worden bij het Verdrag. Daarnaast spreekt Nederland spreekt zich uit tegen gebruik van clustermunitie en roept andere landen op geen clustermunitie te gebruiken. Onlangs heeft Nederland nog een dergelijke oproep gedaan in de Eerste Commissie van de AVVN.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor een onafhankelijk onderzoek naar de Russische luchtaanval en daarmee samenhangend het gebruik van clusterbommen door Rusland? Indien nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat alle mogelijke schendingen van het humanitair oorlogsrecht en mensenrechten in Syrië op grondige en onafhankelijke wijze onderzocht moeten worden. Helaas is dergelijk onafhankelijk onderzoek binnen Syrië nog steeds onmogelijk. De door de Mensenrechtenraad ingestelde onafhankelijke onderzoekscommissie (Independent International Commission of Inquiry) heeft het mandaat alle vermeende schendingen van internationale mensenrechtenwetgeving te onderzoeken.
Syrië weigert de Onderzoekscommissie de toegang tot het land. Nederland zal ervoor blijven pleiten dat de Onderzoekscommissie veilige en ongestoorde toegang krijgt tot locaties waar zich mogelijke schendingen van mensenrechtenwetgeving hebben voorgedaan.
Nederland is vanaf 1 januari 2016 voorzitter van de Meeting of States Parties (MSP) van het Clustermunitieverdrag. In deze hoedanigheid zal Nederland bepleiten dat berichten over het gebruik van clustermunitie, ongeacht waar en door wie dit plaatsvindt, altijd grondig en onafhankelijk onderzocht moeten worden.
De dreigende kaalslag in de huursector in Rotterdam |
|
Farshad Bashir |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de gemeente Rotterdam de omvang van de sociale huursector wil verminderen met 20.000 woningen, door sloop of grondige renovatie waardoor de huurprijs boven de liberalisatiegrens uit zal komen? Bent u betrokken bij deze plannen? Is er met u overleg gevoerd?1
Ik heb de concept-woonvisie van de gemeente Rotterdam ontvangen en er kennis van genomen dat Rotterdam deze medio 2015 voor consultatie heeft opengesteld. Het is niet mijn rol om inhoudelijk op de plannen te reageren. In het kader van de herziene Woningwet is het aan de gemeente om een woonvisie op te stellen en dit met lokale partijen af te stemmen. Volgens informatie van de gemeente Rotterdam zal de woonvisie hierna nog in de gemeenteraad worden besproken. Vervolgens is het aan de in Rotterdam werkzame corporaties om naar redelijkheid bij te dragen aan het beleid zoals opgenomen in de vastgestelde woonvisie. Vervolgens worden er prestatieafspraken gemaakt tussen gemeente, corporaties en huurders.
In de concept-woonvisie heeft de gemeente Rotterdam opgenomen om in de periode tot 2030 36.000 woningen in het midden- en hoge segment toe te voegen door 26.000 nieuwbouwwoningen toe te voegen (huur en koop) en voor 10.000 bestaande goedkope huurwoningen een meer marktconforme huur te vragen, zodat deze in het middensegment kunnen worden verhuurd. Daarnaast is in de concept-woonvisie beoogd dat 10.000 goedkope huurwoningen worden gesloopt.
De gemeente Rotterdam kiest in de concept-woonvisie voor een afbakening van middenhuur bij een maandhuur van € 618,24, de hoogste aftoppinggrens. Daarbij wordt het segment € 618,24 – € 710,68 het lage middensegment genoemd. De 20.000 genoemde woningen worden niet allemaal boven de liberalisatiegrens gebracht, maar blijven voor een deel beschikbaar voor de inkomensdoelgroep van corporaties. In de concept-woonvisie zijn geen streefgetallen per segment (lage middenhuur, hoge middenhuur) geformuleerd. De gemeente Rotterdam heeft mij laten weten van plan te zijn dit bij het maken van de prestatieafspraken nader met partijen in te vullen.
Hoe verklaart u dat de wethouder in het artikel stelt dat 124.000 huishoudens aanspraak maken op een sociale huurwoning, terwijl volgens de laatste beschikbare gegevens 243.559 huishoudens aanspraak kunnen maken op een huurwoning?2 Wat zijn uw laatste cijfers? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente Rotterdam hanteert in de concept-woonvisie het aantal huurtoeslaggerechtigden zoals in de wet is gedefinieerd. Dit is de doelgroep die een beroep kan doen op een woning tot de aftoppingsgrens. Met ingang van 1 januari 2015 geldt voor één- of tweepersoonshuishoudens een aftoppingsgrens van € 576,87 per maand3. Voor drie- en meerpersoonshuishoudens geldt de (hoogste) aftoppingsgrens ad € 618,24 per maand. In totaal zijn dat 124.000 huishoudens. Daarnaast kunnen huishoudens met een inkomen tot € 34.911 (prijspeil 2015)4 een DAEB-woning worden toegewezen op grond van de EU-staatsteunregels. Dit zijn circa 166.700 huishoudens in Rotterdam. Voor inkomens tot € 38.950 (prijspeil 2015)5 is dit tijdelijk ook mogelijk. Over deze specifieke groep heeft de gemeente Rotterdam geen exacte cijfers. Ter illustratie: het totaal aantal huishoudens in Rotterdam met een inkomen tot € 43.000 betreft circa 201.000 huishoudens.
Desgevraagd duidt de gemeente Rotterdam het in de vraag genoemde aantal van 243.559 huishoudens (2012) als volgt. Gerefereerd wordt aan de Feitenkaart: Inkomensgegevens Rotterdam op deelgemeente- en buurtniveau 2011, gebaseerd op de inkomensgegevens uit het Regionaal Inkomens Onderzoek 2011 van het CBS. Deze Feitenkaart hanteert twee verschillende uitgangspunten: tabellen op basis van het belastbaar inkomen en tabellen op basis van het (fictieve) gestandaardiseerde besteedbare inkomen6. In beide benaderingen hanteert men een indeling in quintielen waarbij huishoudens zijn gegroepeerd naar 20%-inkomensklassen. Het genoemde aantal van 243.559 correspondeert met de som van de eerste 4 quintielen (80 procent van het aantal huishoudens). Het gestandaardiseerde besteedbare inkomen wordt door het Rijk noch door de gemeente gebruikt om de doelgroep voor sociale huurwoningen te bepalen.
De gegevens ter zake zijn beschikbaar via de site van de gemeente:
Vindt u het wenselijk dat ondanks de toename van het aantal mensen dat in aanmerking komt voor een sociale huurwoning, de gemeente Rotterdam voornemens is het aantal betaalbare huurwoningen fors te verminderen? Bent u van mening dat het aantal sociale huurwoningen in Rotterdam niet mag afnemen vanwege de behoefte aan goedkope en betaalbare huurwoningen van mensen met een laag- en middeninkomen, maar ook vanwege de groeiende stroom vluchtelingen met een verblijfsvergunning die over een aantal jaren (nog) niet terug kunnen naar het land van herkomst?3
Ik vind het wenselijk dat lokaal een afweging wordt gemaakt over het aanbod van sociale huurwoningen, zowel op de korte als op de (middel)lange termijn. De concept-woonvisie van de gemeente Rotterdam formuleert een verandering in de woningvoorraad op lange termijn, waarbij de ambitie van de gemeente Rotterdam is dat een deel van de goedkope sociale voorraad afneemt om ruimte te creëren voor de verwachte behoefte aan middeldure huurwoningen in 2030. Deze toekomstambitie laat onverlet dat de gemeente Rotterdam met de corporaties afspraken maakt over de benodigde voorraad om te voldoen aan de vraag naar huisvesting op korte termijn. Het gaat hierbij om de vraag naar passende woningen voor de inkomensdoelgroepen en de huisvesting van vergunninghouders. In het Bestuursakkoord Verhoogde Asielinstroom is ondermeer een tijdelijke subsidieregeling toegezegd, op basis waarvan verhuurders de komende vijf jaar woonruimte kunnen aanbieden voor gezamenlijke bewoning, opdat de uitstroom uit de AZC’s versnelt. Dit is nadrukkelijk een tijdelijke oplossing voor de komende jaren; daarna zou dit type woonruimte weer onder reguliere voorwaarden als sociale huurwoning kunnen worden verhuurd.
Wat zijn de gevolgen van een afname van 20.000 sociale huurwoningen voor de Rotterdamse wijken, waar mensen met een laag inkomen worden geweerd op grond van de Rotterdamwet, en wat betekent dit voor wijken en de regio waar de Rotterdamwet niet geldt? Kunt u uw antwoord toelichten?4
De Rotterdamwet is sinds 2006 van toepassing in de wijken Carnisse, Hillesluis, Tarwewijk en Oud-Charlois, vanaf 2010 ook in Bloemhof en sinds 2014 in delen van Delfshaven. In totaal gaat het om ongeveer 21.000 woningen, grotendeels op Rotterdam-Zuid, waar niet-werkenden zonder woonduur in het genoemde gebied geen huisvestingsvergunning voor krijgen, met een maximum van 20 jaar. De gemeente moet monitoren waar personen die geweigerd worden terechtkomen en of de slagingskansen van woningzoekenden afnemen. Uit de Evaluatie effecten Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek («Rotterdamwet») van de Universiteit van Amsterdam uit 2015 blijkt dat de bedoelde groep zich voornamelijk verspreidt over andere wijken van Rotterdam en beperkt ook elders in de regio huisvesting vindt. Indien de problematiek zich concentreert in andere wijken, kunnen ook daar gebieden of straten onder de Rotterdamwet vallen. In de wet is bepaald dat de slagingskansen op regionaal niveau gegarandeerd moeten zijn, dus niet uitsluitend binnen Rotterdam.
De in de concept-woonvisie genoemde sloopopgave van de goedkope voorraad van 10.000 woningen, betreft vooral Rotterdam-Zuid, conform de afspraken in het Nationaal Programma Rotterdam-Zuid (NPRZ). De 10.000 woningen waar meer marktconforme huren worden gevraagd, liggen verspreid over de stad, voor een deel op Rotterdam-Zuid en in de ring rond de binnenstad. Na vaststelling van de woonvisie kan het via prestatieafspraken met de corporaties en huurders nader worden ingevuld.
Hoe verhoudt de afname van 20.000 sociale huurwoningen alleen al in Rotterdam, zich tot uw uitspraak dat de komende jaren 100.000 sociale huurwoningen extra nodig zullen zijn?5
Ik heb in het debat op 8 oktober 2015 geen eigen visie verwoord over het op korte termijn toevoegen van 100.000 woningen. In het genoemde debat heeft het lid De Vries (PvdA) gesproken over het toevoegen van 100.000 (tijdelijke) woonruimten met het oog op de huisvesting van vergunninghouders en anderen die geholpen zouden zijn met bijvoorbeeld het verbouwen van een kantoor of een tijdelijke unit.
In bovengenoemd debat is ook gesproken over de woningbehoefte op de middellange en langere termijn. Het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) heeft in 2015 de woningbehoefte geraamd voor 2020 en 204010. Het laat voor drie segmenten de mogelijk te verwachten behoefte zien. Bij de gereguleerde huur gaat het om ongeveer 100.000 woningen in 2020 op een totaalvolume van 2,5 miljoen (situatie in 2010) gereguleerde huurwoningen. Het EIB raamt verder circa een verdubbeling in de vraag naar huurwoningen in de vrije sector: van 340.000 in 2010 naar maximaal 650.000 in 2040. In de koopsector raamt EIB een toename van 20 tot 30%. Rotterdam lijkt in de concept-woonvisie rekening te houden met de behoefteontwikkeling die het EIB schetst: op lange termijn een beperkte groei in de vraag naar de gereguleerde huur en een grotere toename in de vraag naar vrije sectorhuurwoningen en koop.
Hoe gaat u erop toezien dat huurdersorganisaties en bewonerscommissies als volwaardige partner mee kunnen beslissen of het plan om 20.000 sociale huurwoningen te schrappen door kan gaan?
De huurdersorganisaties en bewonerscommissies hebben op verschillende momenten en verschillende manieren inspraak. Ten eerste in de fase waarin de concept-woonvisie voor consultering is opengesteld aan alle betrokkenen in de gemeente, dus ook aan de huurdersorganisaties en bewonerscommissies.
De mede op basis van de consultering aangepaste woonvisie zal vervolgens worden vastgesteld door de gemeenteraad. Op dat moment is het democratisch vastgesteld beleid en zijn de corporaties gehouden naar redelijkheid bij te dragen. Huurders hebben een stem op het moment (jaarlijks) dat de eigen corporatie aan de gemeente aangeeft hoe zij naar redelijkheid bij gaat dragen. Op dat moment geven de huurders een zienswijze. Daarnaast hebben zij een stem in de periode dat er op gemeentelijk niveau prestatieafspraken gemaakt worden: huurders zitten dan als gelijkwaardige partij aan tafel. Mocht zich in de fase van het tot stand komen van prestatieafspraken een conflict voordoen, dan kan elk van de partijen dit voorleggen voor geschilbeslechting.
Conform artikel 55b van de herziene Woningwet moet de corporatie een reglement opstellen waar het gaat om de betrokkenheid van de huurders die het betreft indien de corporatie woongelegenheden wil slopen of ingrijpende voorzieningen wil treffen. Over dit reglement voert de corporatie vooraf overleg met de gemeente en de huurdersorganisatie.
Mijns inziens zijn er voldoende waarborgen in de wet opgenomen die er voor zorgen dat huurdersorganisaties, bewonerscommissies én huurders die het direct betreft op verschillende momenten hun invloed kunnen aanwenden waar het gaat om sloop of ingrijpend verbeteren.
Bouwkeurmerken in relatie tot aardbevingsbestendigheid |
|
Albert de Vries (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kunt u aangeven op welke wijze het aardbevingsrisico zoals zich dat nu manifesteert in Groningen onderdeel is van de beoordeling op constructieve veiligheid van bouwmaterialen en bouwelementen door certificeringsinstanties als KOMO en KIWA en andere, en in hoeverre het aardbevingsrisico meeweegt in de testsystematiek en bij de toekenning van hun keurmerken? Vindt u dit afdoende en kunt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen geven de bedoelde keurmerken de sterkte eigenschappen van bouwmaterialen en -elementen. Deze sterkte eigenschappen zijn onafhankelijk van het soort belasting dat in de praktijk op een gebouw werkt. De belastingen die op een gebouw werken zijn bijvoorbeeld windbelasting, sneeuwbelasting en in Groningen nu ook aardbevingsbelasting. Bij de beoordeling van deze sterkte eigenschappen hoeven de aardbevingsrisico’s daarom niet te worden meegewogen. Het aardbevingsrisico kan wel worden meegenomen in de projectspecifieke constructieberekeningen die gemaakt worden voor een te bouwen gebouw of woning. Bij deze berekeningen kunnen de sterkte eigenschappen uit de keurmerken dan worden gebruikt als deze passen binnen de toegepaste berekeningsmethode. Op dit moment wordt in Groningen vooral gewerkt met de berekeningsmethode uit de concept-versie van de Nederlandse Praktijkrichtlijn (NPR) voor aardbevingsbestendig bouwen (zie ook mijn antwoord op vraag 6). In het algemeen kan aardbevingsbestendig worden gebouwd met de in Nederland gangbare bouwmaterialen en sterkte eigenschappen. Niet zo zeer de afzonderlijke bouwmaterialen en -elementen zijn hierbij bepalend, maar het samengestelde geheel van bouwconstructies. Er moeten bijvoorbeeld vaker constructieve verbindingen zitten tussen de wanden en vloeren. Ook de vorm van het gebouw en de plaats van ramen zijn van belang. Dit zijn zaken die volgen uit de projectspecifieke constructieberekeningen.
Kunt u aangeven welke instanties wel rekening houden met het aardbevingsrisico bij de toekenning van keurmerken in de bouw en hoe groot de feitelijke reikwijdte is van dit keurmerk?
Aanvullend op mijn antwoord op vraag 1 is mij geen andere informatie bekend.
Kunt u aangeven op welke wijze het aardbevingsrisico, zoals zich dat nu manifesteert in Groningen, onderdeel is van de testsystematiek en de beoordeling van de kwaliteit van bouwmaterialen voorzien van CE-keurmerken? Vindt u dit afdoende en kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn antwoord op vraag 1 geldt ook voor bouwmaterialen met CE-markering. De prestatie-verklaring bij een CE-gemarkeerd bouwmateriaal geeft in het algemeen de sterkte eigenschappen van het betreffende bouwmateriaal. Deze eigenschappen kunnen vervolgens worden gebruikt bij het maken van projectspecifieke constructieberekeningen waarmee kan worden aangetoond dat een gebouw aardbevingsbestendig is. De technische specificaties van een bouwmateriaal dat valt onder een geharmoniseerde Europese productnorm, mogen overigens alleen worden vermeld in de prestatieverklaring, dat onderdeel is van de CE-markering. Deze essentiële kenmerken mogen niet in een nationaal keurmerk als KOMO worden genoemd.
Is het verplicht voor leveranciers van bouwmaterialen om op aardbevingsbestendigheid te testen bij CE- markering? Zo ja, welke materialen vallen daaronder, tot welke norm moeten die bouwmaterialen aardbevingsbestendig zijn en is die norm afdoende om het risico in Groningen af te dekken? Zo nee, wat is dan nog de zeggingskracht van een CE-keurmerk in aardbevingsgebied en op welke manier kan een bouwconsument nog vertrouwen dat bouwmateriaal aardbevingsbestendig is? Kunt u dit toelichten?
Zie mijn antwoorden op de vragen 1 en 3.
Kunt u nagaan in hoeverre de sector de beschikking heeft over besteksoftware die gecertificeerd aardbevingsbestendig bouwen mogelijk maakt, conform de eisen die nodig zijn om de veiligheid te garanderen?
Het gebruik van en de beschikking over besteksoftware – die wordt gebruikt voor contractvorming – is een zaak van de bouwsector waar ik geen rol bij heb. Aardbevingsbestendig bouwen is mogelijk zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven en staat los van de besteksoftware.
Ziet u net meerwaarde in een gebiedsgebonden «kop» op het bestaande bouwbesluit specifiek voor het aardbevingsgebied in Groningen om daarmee recht te doen aan de grotere veiligheidsrisico’s die zich daar manifesteren? Kunt u dit antwoord toelichten?
Ja. Zoals de Minister van Economische Zaken in zijn brief van 9 februari 2015 (Kamerstuk 33 529, nr. 96) heeft aangegeven, is het voornemen om de NPR voor aardbevingsbestendig bouwen in het Bouwbesluit aan te wijzen voor het aardbevingsgebied, naar verwachting de eerste helft van 2016.
De overgang van een verzilverd ZZP naar terminale zorg thuis |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Is het u bekend dat het Wilhelmina Ziekenhuis Assen (WZA) in korte tijd driemaal te maken heeft gehad met patiënten die na een opname in het ziekenhuis thuis of in een hospice wilden overlijden, maar dat dit niet georganiseerd kon worden omdat de patiënten, al voordat zij in het ziekenhuis waren opgenomen, zorg hadden ontvangen vanuit een zorgzwaartepakket (ZZP) in een verpleeghuis?
Ja, dit is mij bekend. Ik vind het belangrijk dat er geen verschuivingen tussen de Wlz en de Zvw nodig zijn in de laatste levensfase van mensen. Daarom heb ik per 2015 een duidelijke afbakening tussen de Zvw en de Wlz bewerkstelligd. Ook mensen die al een Wlz-indicatie hebben, kunnen thuis of in een hospice overlijden. Ik heb naar aanleiding van berichten hierover contact opgenomen met het Wilhelmina Ziekenhuis in Assen. Hieruit bleek dat het CIZ in eerste instantie geen indicatiebesluit voor zorgprofiel beschermd wonen met intensieve palliatief terminale zorg (voorheen ZZP VV 10) had afgegeven aan een cliënt die kort in een Wlz-instelling woonde en thuis wilde overlijden. Dit omdat de beleidsregels indicatiestelling Wlz 2015 niet duidelijk genoeg waren. Vervolgens is overleg gevoerd tussen CIZ en VWS over de interpretatie van de beleidsregels. Dit mede in de context van het beoogde beleid om thuis te kunnen overlijden. Het overleg heeft geleid tot een verduidelijking van de beleidsregels specifiek voor mensen die in een instelling wonen en elders willen overlijden. Vooruitlopend op deze verduidelijking heeft het CIZ nog dezelfde dag een indicatiebesluit voor het betreffende zorgprofiel afgegeven. De cliënt kon thuis de zorg volgens dit zorgprofiel ontvangen. Voor de overige twee cliënten heeft het ziekenhuis geen indicatiebesluit bij het CIZ aangevraagd. Ik heb de verduidelijking verwerkt in de bestaande informatiekaart Palliatief Terminale Zorg (PTZ)1.
Bent u bereid de achtergronden hiervan te onderzoeken en hier lering uit te trekken, aangezien de problemen lijken te ontstaan door het schot tussen de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz)?
Zie antwoord vraag 1.
Is het u bekend dat thuiszorgaanbieders met het geld van het al beschikbare ZZP vaak geen 24-uurszorg in de thuissituatie kunnen bieden, terwijl dit wel mogelijk zou zijn als patiënten een thuiszorgindicatie krijgen vanuit de Zvw voor terminale zorg thuis?
Het beschikbare zorgprofiel (voorheen ZZP) biedt niet in alle gevallen voldoende ruimte voor zorgaanbieders om palliatief terminale zorg thuis te bieden. Daarom heb ik geregeld dat het CIZ bij mensen die thuis willen overlijden een indicatiebesluit voor zorgprofiel beschermd wonen met intensieve palliatief terminale zorg kan afgeven. Daarnaast heb ik in de Wlz geregeld dat de zorgkantoren extra zorg boven op dit zorgprofiel (voorheen ZZP) kunnen toekennen als dat nodig is.
Vindt u dat het voor palliatief terminaal zieke patiënten mogelijk moet zijn om een bestaande Wlz-indicatie om te zetten naar een thuiszorgindicatie? Of ziet u nog andere mogelijkheden waarmee gegarandeerd wordt dat mensen thuis, in een hospice of op de plaats waar zij dat wensen, kunnen overlijden? Hoe gaat u dat mogelijk maken?
Ik vind het niet wenselijk om een bestaande Wlz-indicatie om te zetten naar een thuiszorgindicatie. Ik wil juist verschuivingen tussen Wlz en Zvw in de laatste levensfase van mensen voorkomen om zo onrust voor cliënten en mantelzorgers te voorkomen. Zoals aangegeven onder de antwoorden 1 tot en met 3 had ik de mogelijkheid om thuis of in een hospice te overlijden voor mensen met een Wlz-indicatie al geregeld. Dit is nu verduidelijkt.
Het beboeten van illegale downloads en de vrijheid van het internet |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Stichting Brein gaat meer illegale uploaders aanpakken» en «Filmdistributeurs klaar voor beboeten illegale downloads»?1 2
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat het onwenselijk is dat filmdistributeurs achter individuele downloaders aangaan?
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft op 14 april 2014 in de ACI/Adam-zaak (zaak C-435/12) beslist dat downloaden uit illegale bron niet onder de uitzondering voor privékopiëren valt. Downloaden uit illegale bron is daarmee verboden in Nederland. Het Hof heeft verder geen voorwaarden verbonden aan de handhaving van dit verbod. Nu het auteursrecht primair civielrechtelijk wordt gehandhaafd, staat het rechthebbenden vrij downloaders uit illegale bron daarop aan te spreken binnen de kaders van de wet. Dit betekent dat rechthebbenden, binnen de kaders van de (privacy-)wetgeving, ook IP-adressen van overtreders van het downloadverbod mogen verzamelen. In de praktijk is de medewerking van internet service providers noodzakelijk om deze IP-adressen te koppelen aan de NAW-gegevens, die schuil gaan achter de IP-adressen waarmee illegaal wordt gedownload. Wanneer de internet service providers deze gegevens niet willen verschaffen, dan kunnen auteursrechthebbenden de rechter vragen hierover een uitspraak te doen. Daarvoor zal de rechter onder meer het belang van privacy afwegen tegen het belang van een effectieve handhaving van het auteursrecht.
Overigens begrijp ik van Stichting BREIN (Hierna: BREIN) dat haar aanpak nog steeds is gericht op tussenpersonen en op eerste en/of grote individuele uploaders en niet op de consument, die illegale kopiën downloadt en/of sporadisch uploadt. Individuele filmdistributeurs hebben in de media aangegeven zich wel op de individuele consument te willen gaan richten.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van het voornemen van filmdistributeurs om individuele downloaders aan te klagen? Sinds wanneer bent u op de hoogte van het voornemen van Stichting Brein om een database aan te leggen waarin het gedrag van uploaders wordt gemonitord?
Ik ben hiervan op de hoogte vanaf het moment dat hierover berichtgeving in de media is verschenen.
Kunt u bevestigen of het systeem dat Stichting Brein gebruikt om uploaders te monitoren, hetzelfde systeem is dat de filmdistributeurs gebruiken om individuele downloaders te beboeten?
Ik begrijp van BREIN dat hun systeem erop is gericht om eerste en/of grote uploaders te identificeren die als bron fungeren voor ongeautoriseerd aanbod op bittorrent-sites. BREIN heeft haar voornemen om onderzoek hierna te doen aangemeld bij het College bescherming persoonsgegevens («Cbp») en gevraagd om een voorafgaand onderzoek naar de verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens door BREIN. BREIN heeft aangegeven dat haar systeem niet zal worden ingezet om individuele downloaders te beboeten. Ik begrijp van BREIN dat het systeem ook niet met derden zal worden gedeeld.
Uit de media heb ik daarnaast vernomen dat enkele individuele filmdistributeurs hebben aangekondigd via digitaal forensisch speurwerk IP-adressen te willen veiligstellen van illegale downloaders. Indien deze methode kwalificeert als de verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens, dan is een voorafgaand onderzoek van het Cbp vereist. Het Cbp heeft aangegeven thans nog geen aanvraag hiervoor te hebben ontvangen.
Ik kan dus niet bevestigen of filmdistributeurs de aangekondigde methode in de praktijk inzetten en welk systeem zij daarvoor gebruiken.
Bent u bekend met de opbouw en de omvang van de database met gegevens van internetgebruikers van Stichting Brein en de filmdistributeurs? Heeft u inzicht in welke gegevens opgeslagen worden, hoeveel personen of organisaties daar toegang tot hebben en op welke wijze de informatie wordt gebruikt? Zo ja, kunt u de Kamer daarover informeren? Zo nee, waarom niet?
BREIN heeft aangegeven dat zij voornemens is om gericht onderzoek te doen naar de uitwisseling van illegale kopieën van auteursrechtelijk beschermde werken via bittorrent-indexeringswebsites. In een bittorrent-omgeving is een gebruiker te herkennen aan een gebruikersnaam (alias) en een IP-adres. Het systeem van BREIN zoekt in een zwerm van IP-adressen van tienduizenden uploadersdie een bepaalde illegale kopie aanbieden. In die zwerm zoekt BREIN naar Nederlandse IP-adressen van eerste en/of herhaaldelijke uploads van recent aangeboden illegale kopieën. BREIN heeft prioriteringscriteria vastgesteld om de groep uploaders waarnaar onderzoek gedaan wordt af te bakenen. Op deze manier worden enkele tientallen IP-adressen geïdentificeerd. Deze adressen worden opgeslagen om te beoordelen of men nader onderzoek naar deze bittorrent-gebruikers kan doen. BREIN heeft aangegeven dat IP-adressen van uploaders die niet binnen de prioriteringscriteria vallen, worden verwijderd. Deze IP-adressen zijn niet direct bruikbaar voor het in rechte betrekken van een persoon omdat ze nog gekoppeld moeten worden aan de NAW-gegevens van de bittorrent-accounthouder. Wanneer BREIN nader onderzoek wil doen naar een gebruiker vraagt BREIN de contactgegevens op bij de internet service provider. De internet service provider zal hier in de praktijk pas na tussenkomst van een rechter zijn medewerking aan verlenen.
Alleen medewerkers van BREIN hebben toegang tot dit systeem. Wanneer een inbreuk wordt vastgesteld, kunnen ter voorbereiding van een juridische procedure gegevens worden afgestaan aan de relevante rechthebbende die aangesloten is bij BREIN, zoals thans al gebruikelijk is voor juridische procedures die worden gevoerd op basis van gegevens die zonder tussenkomst van dit systeem zijn verkregen.
Is het toegestaan databases te creëren waarin IP-adressen van internetgebruikers en online activiteiten opgeslagen worden en deze IP-adressen te monitoren zonder toestemming van de internetgebruiker?
Een IP-adres is in beginsel te herleiden tot een natuurlijk persoon en kwalificeert daarom volgens het Cbp als een persoonsgegeven. De verwerking van persoonsgegevens in een database is toegestaan wanneer dit gedaan wordt in overeenstemming met de Wet bescherming persoonsgegevens («Wbp»). Nu de gegevens zien op strafbare delicten zijn ze tevens te kwalificeren als bijzondere persoonsgegevens. Dit betekent dat een voorafgaand onderzoek van het Cbp vereist is alvorens deze gegevens mogen worden verwerkt.
Het Cbp kan in het voorafgaand onderzoek aan de gegevensverwerking eventueel nadere voorwaarden stellen. BREIN heeft de verwerking van deze gegevens aangemeld bij het Cbp. Naar aanleiding hiervan heeft het Cbp een onderzoek ingesteld. Het Cbp heeft aangegeven voornemens te zijn een rechtmatigheidsverklaring af te geven voor de verwerking van persoonsgegevens (Stcr. 2015, nr. 39328-n1). Zoals eerder aangegeven heeft het Cbp thans (nog) geen specifieke aanvraag voor een voorafgaand onderzoek ontvangen van individuele filmdistributeurs.
Is het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) bekend met de systemen van de filmdistributeurs en Stichting Brein? Wat is het oordeel van het college?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw oordeel over de databases met gegevens over internetgebruikers die de filmdistributeurs en Stichting Brein aanleggen? Ziet u risico’s met betrekking tot de privacy van internetgebruikers en internetvrijheid?
Het Cbp waakt over de verwerking van persoonsgegevens in dergelijke databases en stelt daar voorwaarden aan. De IP-adressen die worden verwerkt door BREIN kunnen alleen door internet service providers worden gekoppeld aan de NAW-gegevens van de houder van het IP-adres.
Artikel 8 sub f Wbp regelt de voorwaarden waaronder deze gegevens kunnen worden afgestaan door een internet service provider. Deze voorwaarden zijn nader ingevuld door de Hoge Raad in het arrest Lycos / Pessers arrest (HR 25 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4019).
Wanneer een internet service provider niet bereid is deze gegevens af te staan, dan kan een benadeelde partij een rechterlijk bevel vragen. De rechter zal daarbij de belangen van partijen afwegen. Bij deze belangenafweging wordt zowel het belang van de privacy van de betrokken internetgebruikers afgewogen als de belangen van de internet service provider, waaronder het behoud van de vrijheden zoals bedoeld in artikel 10 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens.
Voor het verwerken van bijzondere persoonsgegevens in een database geldt dat daaraan inderdaad risico’s voor de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen kleven. Daarom stellen artikel 16 Wbp e.v. nadere, strenge, voorwaarden aan het verwerken van strafrechtelijke persoonsgegevens en persoonsgegevens over onrechtmatig of hinderlijk gedrag.
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 4, kan ik niet bevestigen of filmdistributeurs de aangekondigde methode in de praktijk inzetten en welk systeem zij daarvoor zullen gaan gebruiken.
Moeten private organisaties per individueel IP-adres een gerechtelijk bevel hebben voordat internet service providers het adres van de internetgebruiker mogen overhandigen?
In principe moet een internet service providers zelf toetsen aan de voorwaarden uit de rechtspraak van de Hoge Raad. De benadeelde partij die afgifte vordert zal voldoende bewijs moeten overhandigen zodat de internet service provider redelijkerwijs kan concluderen dat aan die voorwaarden is voldaan. Wanneer een internet service provider twijfelt aan het overgelegde bewijs en het verzoek afwijst, kan een rechthebbende afgifte proberen te vorderen via een rechterlijk bevel. Indien een benadeelde partij afgifte van persoonsgegevens voor meerdere IP-adressen tegelijkertijd vordert, dan zal daarbij voor elk IP-adres het benodigde bewijs moeten worden geleverd dat aan de voorwaarden uit de rechtspraak van de Hoge Raad is voldaan.
Wat is uw mening over de praktijk van het grootschalig opsturen van schikkingsvoorstellen naar individuele downloaders?
Het uitgangspunt blijft dat auteursrecht in beginsel civielrechtelijk moet worden gehandhaafd, en dat het aan de rechthebbende zelf is hoe hij deze handhaving vorm wil geven. Het staat rechthebbenden vrij om een schikkingsvoorstel te doen, maar een individuele downloader hoeft dit voorstel niet te accepteren. Er staat altijd de weg naar de rechter open.
Hoe kijkt u naar de bewijslast van een IP-adres gekoppeld aan downloadgedrag? Is de eigenaar van een wifi-netwerk verantwoordelijk voor het up- of downloadgedrag op dat netwerk? Geldt dat voor zowel open wifi-netwerken als beveiligde netwerken?
Het is aan de rechter om in een voorkomend geval te toetsen of er voldoende kan worden aangetoond dat een ongeautoriseerde down- of upload is uitgevoerd door de houder van het IP-adres. Daarbij kan de rechter eveneens afwegen of er een zekere zorgplicht bestaat voor accounthouders die hun IP-adres ter beschikking stellen aan derden of gezinsleden, al dan niet via open of beveiligde netwerken.
Bent u bereid gezien het urgente karakter van de situatie deze vragen voor het kerstreces van de Kamer te beantwoorden?
Ja.
Het bericht van Techzine van 2 december |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht van Techzine van 2 december 2015 «UWV lekt mogelijk persoonsgegevens via MijnUWV»?1 2
Ja.
Hoe kan het dat mensen na inloggen in MijnUWV de gegevens van een ander te zien krijgen?
UWV heeft geen meldingen van klanten ontvangen dat de gegevens van een ander te zien zijn na inloggen op MijnUWV. Wel is er een beperkt aantal incidenten bekend waarbij klanten de gegevens van een ander inzagen bij het inloggen op werk.nl. UWV heeft hier 20 meldingen van ontvangen. Inmiddels zijn er maatregelen getroffen waardoor deze incidenten zich niet meer voordoen.
De incidenten bij het inloggen op werk.nl werden veroorzaakt door een software-fout in de firewall van de internetprovider van UWV. Hierbij werd de pagina van een klant abusievelijk deels gevuld met gegevens van een ander. De klant kon dan personalia, contactgegevens en in sommige gevallen het beroep van een andere klant zien. Deze gegevens verdwenen met elke volgende klik op de webpagina. Nader inzien van gegevens was dan ook niet mogelijk. Financiële gegevens konden niet worden ingezien.
Heeft dit te maken met de storing die deze week plaats vond, of betreft dit een fundamenteel probleem?
Nee, er is geen enkele relatie met de tijdelijke storing van MijnUWV. Ook betreft dit geen fundamenteel probleem. Inmiddels zijn er maatregelen getroffen waardoor de incidenten op werk.nl zich niet meer voordoen.
Van hoeveel mensen zijn de gegevens op straat komen te liggen?
Er zijn geen klantgegevens op straat komen te liggen. Wanneer het incident zich voordeed, waren na een klik de gegevens direct verdwenen (zie antwoord3.
UWV heeft in totaal 20 meldingen van klanten ontvangen dat zij gegevens van anderen konden inzien bij het inloggen op werk.nl. Gezien op het totaal van 100.000 ingelogde werkzoekenden per dag is dit een zeer klein aantal, echter vindt UWV elk incident er één teveel. Inmiddels zijn er maatregelen getroffen waardoor deze incidenten zich niet meer voordoen.
Welke acties worden ondernomen om het lekken van gegevens in de toekomst te voorkomen?
UWV heeft meteen na de eerste melding actie ondernomen, heeft contact opgenomen met de melder en heeft in samenwerking met de leveranciers het onderzoek gestart naar de oorzaak van het probleem. Op basis van de eerste resultaten van het onderzoek heeft KPN maatregelen getroffen. Zo heeft KPN tijdelijk een vervangende firewall ingezet waardoor het probleem zich niet meer voordoet.
UWV en KPN werken samen aan het herstel van de oorspronkelijke firewall. De hiervoor benodigde software-update is opgeleverd en wordt momenteel uitvoerig getest voordat overgegaan wordt tot implementatie.
Hoe worden mensen geïnformeerd over dit manco en wat doet u om eventuele schade die hieruit voortvloeit voor mensen te compenseren?
Met de klant die de melding deed is telefonisch overleg geweest. UWV heeft daarmee specifiekere informatie gekregen en heeft de klanten nadere uitleg kunnen verschaffen. De klant die daar prijs op stelden zijn telefonisch geïnformeerd over de voortgang van de oplossing. Voor zover bekend hebben klanten geen schade opgelopen en is er geen aanleiding mensen te compenseren.
In hoeverre heeft u met MijnUWV rekening gehouden met de richtsnoeren van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP), inzake de beveiliging van persoonsgegevens?
UWV houdt rekening met de richtsnoeren van het CBP. Binnen de rijksoverheid worden het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst (VIR) en de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst (BIR) toegepast. Aan UWV en de andere zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) is gevraagd dit normenkader te adopteren als richtlijn voor maatregelen op de informatie-beveiliging. De VIR en de BIR zijn beide gebaseerd op de standaard ISO 27001-code informatiebeveiliging. UWV heeft zijn tactische beleidskader voor beveiliging en privacy grotendeels op deze code gebaseerd. In mei 2014 heeft UWV met de ondertekening van de Bestuurlijke verklaring Informatieveiligheid zbo’s de toepassing van de VIR/BIR bekrachtigd. In de nieuwe systematiek meet UWV continu of UWV blijvend voldoet aan de BIR standaard. Dit doet UWV onder andere via businessimpactanalyses en privacyimpact-analyses.
Een wethouder die zijn inkomen aanvult met wachtgeld |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw mening over de wethouder in Albrandswaard die zijn wethoudersalaris laat aanvullen met wachtgeld?1
Er is geen sprake van een aanvulling. Wat hier heeft plaatsgevonden, is een gevolg van de verrekensystematiek van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa). Op grond van de Appa worden nieuwe inkomsten in mindering gebracht op een Appa-uitkering als deze inkomsten het niveau van de oorspronkelijke bezoldiging overschrijden. Als een gewezen voltijdswethouder onnieuw aantreedt, wordt dus zijn bezoldiging als deeltijdwethouder in mindering gebracht op de uitkering voor zover deze de eerdere voltijd bezoldiging overschrijdt. In dit geval behoudt betrokkene hierdoor gedurende zijn uitkeringsperiode het inkomensniveau van een voltijdswethouder.
Dit gevolg is in lijn met de bedoeling van de wetgever. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever heeft beoogd dat wethouders in dit soort situaties gedurende de uitkeringsperiode het inkomensniveau van een voltijds wethouder blijft behouden. Deze toekenning van een Appa-uitkering aan deeltijdwethouders (en gedeputeerden) «als hij als zodanig een betrekking in mindere omvang is gaan uitoefenen», is in 2001 op nadrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer door middel van een nota van wijziging in de Appa opgenomen (Kamerstuk 27 220, nr. 7). Het wetsvoorstel waarin deze toevoeging is opgenomen, is vervolgens met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer.
Het betreft een aanpassing van het tweede lid onder a van artikel 131 van de Appa. De Provincie- en Gemeentewet maken het sinds 1994 mogelijk dat de functie van gedeputeerde en wethouder in deeltijd wordt vervuld. De Appa bepaalde tot 2001 dat er geen recht op uitkering bestaat als de gewezen ambtdrager dezelfde functie weer gaat vervullen. De achtergrond van deze regel was dat het in een dergelijke situatie niet zinvol is om een Appa-recht te laten ontstaan. Dit recht zou namelijk meteen weer worden verrekend tot nihil met de wedde als nieuwe wethouder. Maar voor een gewezen wethouder die in deeltijd terugkeerde, verviel ook in het geheel het recht op een uitkering. Door deze regel was er dan niet alleen sprake van inkomensachteruitgang tijdens de actieve periode maar ook in uitkeringsaanspraken als het deeltijdwethouderschap voortijdig werd beëindigd. Tegen deze achtergrond is op verzoek van de Tweede Kamer de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken tot het oordeel gekomen dat compensatie voor de achteruitgang in inkomsten van de deeltijdwethouder die terugkeert als wethouder in dezelfde gemeente, op zijn plaats was.
Hierbij is de volgende afweging gemaakt (zie ook de toelichting bij de nota van wijziging, Kamerstuk 27 220, nr. 7, bladzijde2. Enerzijds werd voor de actieve wethouder compensatie niet nodig geacht vanuit de veronderstelling dat betrokkene vrij is in zijn keuze om de betrekking van wethouder in deeltijd te aanvaarden. Ook was de deeltijdmogelijkheid nu juist in de wet opgenomen om naast het wethouderschap andere werkzaamheden te kunnen blijven verrichten. Bovendien zou een vergoeding voor achteruitgang in inkomen in feite functioneren als aanvulling op het inkomen als deeltijdwethouder. Bekeken vanuit het gezichtspunt van de gewezen wethouder was anderzijds echter de redenering dat deze functionaris in beginsel recht heeft op een uitkering. Het werd onbillijk geacht dat een gewezen wethouder alleen zijn uitkeringsrecht zou verliezen als hij terugkeert als deeltijdwethouder in dezelfde gemeente. Bij aanvaarding van een andere functie in deeltijd verliest de gewezen wethouder namelijk niet zijn recht op een uitkering. Ook als een gewezen wethouder in een andere gemeente wethouder wordt, ontstaat er op grond van de Appa een uitkeringsrecht ten laste van de vorige gemeente.
Deelt u de opvatting dat wachtgeld alleen is bedoeld voor politieke ambtsdragers die werkloos zijn geworden?
De Appa-uitkering wordt uitsluitend toegekend als er sprake is van aftreden of ontslag van politieke ambtsdragers. De kwestie in Albrandswaard betreft echter een gevolg van de verrekeningssystematiek van de Appa zodra zo’n uitkering is toegekend. Deze specifieke situatie is voorzien en beoogd door de wetgever. Kortheidshalve verwijs ik naar het antwoord op vraag 1 voor de desbetreffende overwegingen.
In welke gemeenten wordt op dit moment het wachtgeld nog meer misbruikt om het inkomen van wethouders aan te vullen?
Er is in casu geen sprake van misbruik; het is een uitvloeisel van de sinds jaar en dag geldende verrekensystematiek van de Appa. Hoe vaak dit voorkomt, is mij niet bekend. Het Ministerie van BZK houdt dergelijke gegevens niet bij. De toepassing van de Appa voor wethouders is een gemeentelijke verantwoordelijkheid.
Overigens is het in dit verband de vraag of het wethouderschap in deeltijd zonder meer een eigen keuze is. Werknemers hebben op grond van de Wet aanpassing arbeidsduur in beginsel het recht om de arbeidsduur te verkorten. Wethouders verkeren niet in een soortgelijke positie. De tijdsbestedingsnorm van een wethoudersambt in een gemeente is de uitkomst van een onderhandelingsproces tijdens de collegevorming. Op grond van artikel 36, tweede lid, van de Gemeentewet kan de gemeenteraad vervolgens besluiten dat het wethouderschap in deeltijd wordt uitgeoefend. Het ligt voor de hand dat de raad in zijn besluitvorming over de deeltijdwethouders de werking van de verrekeningssystematiek van de Appa betrekt. De eigen keuze beperkt zich tot het al dan niet aanvaarden van de uitkomst van dit onderhandelingsproces.
Is deze constructie mogelijk binnen de huidige wet? Zo ja, bent u bereid de wet aan te passen?
Er is geen sprake van een constructie. Het specifieke uitkeringsrecht voor deeltijdwethouders is na uitdrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer in 2001 in de Appa opgenomen.
Wellicht ten overvloede maak ik u erop attent dat deze beantwoording in lijn is met de beantwoording van de eerder in 2010 en 2014 door het lid Van Raak gestelde vragen over vergelijkbare situaties (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3170 en 3171, resp. Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2332).
Welke mogelijkheden hebt u om dit besluit van de gemeente Albrandswaard te vernietigen?
Geen. De gemeente voert de wet uit.
Visumplicht voor Venezolanen |
|
André Bosman (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Maatregelen tegen Venezolanen hebben politieke gevolgen»?1
Ja.
Klopt het dat de Arubaanse Minister van Toerisme heeft gezegd dat de instroom van Venezolanen op het eiland zou kunnen worden geremd middels het instellen van een visumplicht, maar dat een dergelijke maatregel «zware politieke gevolgen» zou kunnen hebben?
De Arubaanse autoriteiten bevestigen dat de Arubaanse Minister van Toerisme deze uitspraak heeft gedaan.
Deelt u de opvatting van de Arubaanse Minister dat het instellen van een visumplicht enerzijds een effectieve oplossing zou kunnen zijn, maar anderzijds negatieve gevolgen zou kunnen hebben? Zo ja, welke negatieve gevolgen zou een dergelijk besluit dan voor Aruba of het Koninkrijk in het geheel kunnen hebben? Welke indicaties zijn daarvoor?
Het instellen of afschaffen van visumplicht, voor welke nationaliteit dan ook, is altijd van invloed op de bilaterale relatie met het betreffende land. De vele bonafide reizigers die Aruba en Curaçao uit Venezuela ontvangen dragen in aanzienlijke mate bij aan de lokale economie en zijn van groot belang voor zowel het toerisme als de handel. Het invoeren van een visumplicht zou een obstakel betekenen voor een reis naar het Caribisch deel van het Koninkrijk, maar is tegelijkertijd geen garantie dat daarmee minder bonafide of minder kapitaalkrachtige reizigers wegblijven. Om de instroom te reguleren hebben Aruba en Curaçao maatregelen getroffen zoals striktere inreiscontroles en een stringenter verwijderbeleid. Ook zijn afspraken gemaakt met luchtvaartmaatschappijen over het terugnemen van personen die niet tot Aruba of Curaçao worden toegelaten.
Is de mogelijkheid van het instellen van een visumplicht voor Venezolanen reeds overwogen in één van de overleggen tussen Nederland, Aruba en Curaçao? Zo neen, bent u bereid die optie met die landen te bespreken?
In de overleggen met Aruba en Curaçao zijn verschillende opties besproken om instroom van Venezolanen te controleren. In dat kader is ook de mogelijkheid tot het instellen van visumplicht aan de orde gekomen. Gezien de maatregelen die Aruba en Curaçao reeds getroffen hebben op het gebied van toelating en verwijdering is er op dit moment geen aanleiding om een visumplicht voor Venezolanen in te voeren.
In hoeverre beoordeelt u het risico op een waterbedeffect in de richting van Bonaire – een bijzondere gemeente van Nederland – als reëel, indien Aruba en Curaçao een visumplicht zouden instellen?
Aruba en/of Curaçao kunnen niet eenzijdig beslissen tot het instellen van de visumplicht. Het Caribisch visumbeleid is immers een Koninkrijksaangelegenheid en komt in goede afstemming van het Ministerie van Buitenlandse Zaken met de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Veiligheid en Justitie en de Caribische Koninkrijkslanden tot stand. Het streven is een geharmoniseerd visumbeleid voor alle Caribische delen van het Koninkrijk. Als overwogen zou worden visumplicht in te stellen dan zal Nederland die afweging tevens voor Bonaire maken.
De een miljoen kinderen in nood in de Centraal Afrikaanse Republiek |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de alarmerende uitspraak van de VN dat meer dan 1 miljoen kinderen in de Centraal Afrikaanse Republiek (CAR) per direct hulp nodig hebben?1
Ja
Wat is uw reactie op deze uitspraak gezien de Nederlandse inzet en die van de Europese Unie in de CAR?
De opleving van geweld en de humanitaire situatie, in het bijzonder van kinderen, in de Centraal Afrikaanse Republiek zijn zeer zorgwekkend. Vanwege de onrust en gewelddadigheden vormt de toegang van de hulporganisaties tot de bevolking een groot probleem, waardoor humanitaire hulp is vertraagd. Sinds de uitbraak van gewelddadigheden hebben Nederland en de Europese Unie bijgedragen aan het lenigen van de nood. Nederland gaf sinds 2012 in totaal 24,9 mln Euro humanitaire hulp, de Europese Unie 84,5 mln Euro. Binnen deze programma’s krijgen de meest kwetsbaren, waaronder kinderen, de hoogste prioriteit. Nederland blijft de problematiek in de Centraal Afrikaanse Republiek op internationale fora onder de aandacht brengen.
Heeft u een verklaring voor het gegeven dat ondanks de veelvuldige inzet van onder andere Nederland en de EU in de CAR, deze kinderen schijnbaar niet bereikt worden?
Het verlenen van humanitaire hulp in de Centraal Afrikaanse Republiek is sterk bemoeilijkt sinds het oplaaien van het geweld in september 2015. Sommige provincies zijn voor de hulporganisaties nog onveilig en transportmogelijkheden zijn beperkt. Hierdoor kunnen minder goederen en diensten de hulpbehoevenden, waaronder kinderen, bereiken. Daarnaast zijn hulporganisaties zelf ook doelwit van het geweld. Tijdens de meest recente uitbraak van geweld in september zijn hulporganisaties geplunderd en heeft men internationale staf moeten evacueren.
Kunt u toelichten hoe het Bekou Fund, het EU trust fund dat Nederland in samenwerking met Duitsland, Frankrijk en de EU in 2014 lanceerde, functioneert?
Het Bekou Fund richt zich op versterking van weerbaarheid, herstel van overheidsdiensten en basisdienstverlening, voedselzekerheid en stabilisering. Daarnaast biedt het Bekou Fund steun aan vluchtelingen uit de Centraal Afrikaanse Republiek in de buurlanden om de gevolgen van de crisis in de regio op te vangen. Het Bekou Fund werkt hoofdzakelijk met internationale NGO’s, die samenwerken met nationale NGO's en zich ook richten op versterking van de overheid. In 2015 zijn 13 projecten van start gegaan. Hiermee zijn onder meer vrouwengroepen getraind, wederopbouwwerkzaamheden gestart, mensen getraind in vreedzame geschillenbeslechting, kinderen gevaccineerd en boerengroepen getraind. Door het oplaaiend geweld in september zijn deze projecten wel enigszins vertraagd.
Is het bedrag van 64 miljoen euro dat destijds in het fonds werd gestopt voldoende?
Na de startbijdragen van 64 mln Euro ontving het Bekou Fund additionele bijdragen tot een totaal van 74,1 mln Euro in november 2015. Hiermee kan men alle tot dan toe goedgekeurde projectvoorstellen financieren. Daarnaast ontving het Bekou Fund voor het jaar 2016 aanvullende toezeggingen tot een totaal van 108 mln Euro, waarmee nieuwe projecten ontwikkeld kunnen worden. Het fonds beschikt daarmee voorlopig over voldoende financiering.
Hoe beschouwt u de bijdrage van 3 miljoen euro die Nederland destijds overmaakte? Ben u bereid om indien nodig meer middelen beschikbaar te stellen voor dit fonds, al dan niet samen met andere EU-lidstaten?
Naast de humanitaire hulp en de 3 mln Euro voor het Bekou Fund draagt Nederland 4,9 mln Euro bij aan het VN multi-donor Trustfund voor stabilisering en opbouw van de rechtsstaat. De situatie in de Centraal Afrikaanse Republiek blijft onrustig, dat blijkt ook uit de recente onrust rond het referendum over de Grondwet. In 2016, wanneer het verkiezingsproces is afgerond, zal worden bezien op welke terreinen extra Nederlandse hulp nodig en mogelijk is.
Artikel Reuters: «More than one million children need urgent aid in the conflict-torn Central African Republic: U.N.»
DAKAR (Thomson Reuters Foundation) – More than a million children in the Central African Republic are in urgent need of humanitarian aid while almost half of those under five are malnourished, the United Nations said on Friday ahead of Pope Francis» visit to the conflict-torn country.
The majority Christian nation plunged into tumult when mostly Muslim Seleka rebels briefly seized power in a 2013 coup.
Sectarian violence has plagued the country since and fresh fighting broke out in Bangui two months ago, the worst violence in the capital this year, when the murder of a Muslim man triggered reprisal attacks on a largely Christian neighborhood.
Some two million children have been affected by violence which first broke out in December 2012, and 1.2 million now need urgent aid, said the U.N. children's agency, UNICEF.
«The violence that has plagued this country has had a devastating impact on the lives of children,» said Mohamed Fall, UNICEF representative in the Central African Republic.
«The humanitarian needs are overwhelming, to meet them we need access and we need greater international support.»
The conflict has uprooted 400,000 people within the country and forced half a million to seek refuge in neighboring countries, while recent insecurity and attacks on convoys have hindered aid deliveries and lifesaving activities, UNICEF said.
Clashes between mainly Christian anti-balaka militias and mainly Muslim Seleka factions initially cast doubt on the pope's visit, and risk derailing internationally-backed elections now due on Dec. 27 after being postponed in October due to violence.
Pope Francis is due to arrive in the country on Sunday, and Central Africans on both sides of the religious chasm, even the Seleka, have rallied behind the visit, reducing the risk that his presence could add fuel to the fire of communal tensions.
«We are hopeful that... the Pope's visit will promote reconciliation in a country that is in desperate need of peace,» Fall added.
UNICEF has received $ 37 million of the $ 70.9 million it needs to provide urgent lifesaving interventions for the most vulnerable children in the Central African Republic this year.
De exorbitante gouden handdruk voor de vertrekkend directeur van Buma |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), John Kerstens (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Baas Buma/Stemra weigert loon te matigen en krijgt vijf ton mee»?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de bezoldiging van de directie van Buma/Stemra?
Ja, hiervan heb ik kennis genomen en ik herinner me de eerdere vragen die uw Kamer heeft gesteld over de bezoldiging van de directie van Buma/Stemra (Aanhangsel Handelingen II, 2014/2015, nr. 1755 en Aanhangsel Handelingen II, 2010/2011, nr. 2998).
Vind u het redelijk dat iemand, juist bij vertrek omdat hij zich niet wenst te houden aan de wet, zo'n krankzinnig hoge ontslagvergoeding ontvangt met de redenering dat dat nu eenmaal is afgesproken? Wat is uw oordeel dat hiermee geld gebruikt wordt van de rechthebbenden, de auteurs van de muziek waarvan Buma/Stemra de belangen moet vertegenwoordigen?
Bij de totstandkoming van de wijziging van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties («Wet toezicht») is ervoor gekozen om de bezoldiging van topfunctionarissen van collectieve beheersorganisaties te normeren. Dit indachtig de brede steun bij veel fracties hiervoor in de Tweede Kamer, gelet op de publieke functie en maatschappelijke verantwoordelijkheid van collectieve beheersorganisaties (Kamerstuk 31 766, nr. 11). Daarbij is aangesloten bij de normering uit de Wet Normering Topinkomens (WNT). Dit betekent dat ook het overgangsrecht uit de WNT van toepassing is, wanneer een arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de inwerkingtreding van deze wet. Dit was het geval bij de vertrekkend directievoorzitter van Buma/Stemra. Dientengevolge dienen de bestaande arbeidsvoorwaarden uit deze arbeidsovereenkomst gerespecteerd te worden.
Het is, destijds in 2010, de keuze van de Vereniging Buma en de Stichting Stemra geweest om deze directievoorzitter aan te stellen tegen de toen afgesproken arbeidsvoorwaarden. Naar huidig recht is een dergelijke vertrekregeling niet meer overeen te komen.
Bent u bereid te onderzoeken of, zoals Buma/Stemra feitelijk beweert, in het contract met betrokkene inderdaad staat dat bij het niet willen voldoen aan de wet zo'n hoge ontslagvergoeding wordt toegekend?
Het College van Toezicht Auteurs- en naburige rechten («Het College») is belast met het toezicht op en de handhaving van de normering van de bezoldiging van topfunctionarissen bij collectieve beheersorganisaties. Zij zijn ook de aangewezen partij om onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van de vertrekregeling van de directievoorzitter van Buma/Stemra in het licht van de WNT, omdat onderzoek naar de naleving van de WNT door collectieve beheersorganisaties bij het College berust.
Van het College heb ik begrepen dat Buma/Stemra het voorgenomen besluit over de vertrekregeling heeft voorgelegd aan het College.
Het College heeft het voorgenomen besluit gekwalificeerd als een «besluit van wezenlijk belang» (artikel 5, Wet Toezicht) waarover het College kan adviseren.
Het College heeft vervolgens beoordeeld dat het voorgelegde conceptbesluit onder het overgangsrecht van de WNT valt en heeft mij hierover geïnformeerd.
Het is voor het overige niet aan mij om mededeling te doen over de inhoud van de arbeidsovereenkomst tussen twee private partijen, in dit geval Buma/Stemra en de heer Van der Ree. In het geval tussen deze partijen verschil van inzicht zou ontstaan over de uitleg van hun overeenkomst, is het aan de rechter om daarover te oordelen. Uit het persbericht van Buma/Stemra begrijp ik dat van een dergelijk verschil van inzicht in dit geval geen sprake is.
Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk is het uitbetalen van dit soort buitensporige ontslagvergoedingen te verhinderen bij het niet willen voldoen aan de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT), ook als er afspraken van vóór inwerkingtreding van de wet zijn?
Op afspraken over bezoldigingen en ontslagvergoedingen van voor de inwerkingtreding van de normering is het reguliere overgangsrecht van de WNT van toepassing. Dit overgangsrecht is destijds in de WNT opgenomen, met het oog op het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Zijn er bij Buma/Stemra en overige collectieve beheersorganisaties nog meer functionarissen werkzaam die boven de huidige WNT-norm betaald worden? Zo ja, welke organisaties, functies en aantallen betreft dit?
In 2013 en 2014 maakten in totaal drie topfunctionarissen belast met de dagelijkse leiding van een collectieve beheersorganisatie gebruik van het overgangsregime (twee van Buma/Stemra en één van SENA). Eén van deze functionarissen was de directievoorzitter van Buma/Stemra, die inmiddels zijn vertrek heeft aangekondigd.
Kunnen de overschrijdingen bij collectieve beheersorganisaties van de WNT-norm opgenomen worden in de WNT-jaarrapportage? Zo nee, waarom niet en kan het College van Toezicht Auteursrechten in zijn jaarrapport dan deze gegevens publiceren?
In artikel 7.1 WNT is de grondslag opgenomen voor de WNT-jaarrapportage. Dit artikel is niet van toepassing op collectieve beheersorganisaties. Daarom worden er geen gegevens over deze sector opgenomen in deze rapportage. De collectieve beheersorganisaties rapporteren hun bezoldigingsgegevens aan het College. Het College neemt deze gegevens op in haar toezichtsrapport, dat ieder jaar, tezamen met het jaarverslag aan de Kamer wordt toegezonden.
Wachttijden bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over wachttijden bij het NFI?1
Ja.
Waarom geeft u wederom aan dat de kernproductie door de taakstellingen niet wordt geraakt, terwijl door zowel Ondernemingsraad van het NFI als het Openbaar Ministerie (OM) en de Nationale Politie in een notitie d.d. 19 februari 2015 is aangegeven dat er nu al onvoldoende ruimte en capaciteit is om aan de doelstellingen van de Veiligheidsagenda 2015–2018 te voldoen? In hoeverre zal de structurele investering van 5 miljoen euro hier een rol in spelen?
Zoals ik reeds aan uw Kamer heb gemeld tijdens het VAO aangaande de bezuinigingen bij het NFI op 2 september jl. en bij de beantwoording van Kamervragen op 3 november 20152, houd ik de vinger aan de pols over de uitvoering van de taakstellingen bij het NFI en de gevolgen voor politie en OM. Indien zich substantiële afwijkingen voordoen, word ik hierover door het NFI geïnformeerd. Uitgangspunt is en blijft dat ten opzicht van het NFI altijd sprake zal zijn van schaarste.
Vanaf 2016 stel ik € 5 mln. extra beschikbaar voor forensisch onderzoek. In 2016 zal de € 5 mln. ingezet worden voor benodigd extra onderzoekscapaciteit bij het NFI ter verlichting van de door politie en OM geconstateerde knelpunten en voor de kosten die in het kader van het behalen van de efficiencytaakstelling gemaakt worden. Vanaf 2017 wordt € 2 mln. ingezet om de extra capaciteit via andere (particuliere) instituten beschikbaar te houden, de overige € 3 mln. komen ten gunste van het NFI. Met die € 3 mln. worden niet de taakstelling en de bijbehorende reorganisatie teruggedraaid, maar dit bedrag biedt het NFI extra ruimte om knelpunten in de capaciteit voor politie en OM te verlichten. De drie partijen zullen in het eerste kwartaal een voorstel doen ten aanzien van de nadere invulling.
Klopt het dat in 2007 een andere definitie werd gegeven aan de doorlooptijd van zaken bij het NFI, te weten dat dat de doorlooptijd begon op het moment dat de (onderzoeks)aanvraag bij het NFI was ingediend, terwijl niet noodzakelijk was dat alle benodigde stukken binnen waren? Zo nee, hoe werd de doorlooptijd toen berekend?
In 2007 begon de doorlooptijd van zaken binnen het NFI op het moment van overdracht van de complete aanvraag aan c.q. acceptatie door de betreffende onderzoeksafdeling binnen het NFI. Indien door de onderzoeksafdeling geconstateerd werd dat aanvullende informatie nodig was, werden politie en OM gevraagd om die informatie aan te vullen. Deze wachttijd telde mee in de totale doorlooptijd van het NFI. Met ingang van 2010 is in overleg met politie en OM een zogenaamde «klokstil» functionaliteit ingevoerd. Hiermee worden dagen waarop gewacht moest worden op nadere informatie van politie en OM, en waardoor de aanvraag niet behandeld kan worden door het NFI, niet meer meegerekend in de doorlooptijd van het NFI. In 2012 is in overleg met politie en OM besloten tot een aanpassing van die definitie waarbij de doorlooptijd start op het moment dat de sporen voor onderzoek binnenkomen bij het NFI in plaats van het moment van acceptatie door de onderzoeksafdeling. Vanuit de aanvrager van het onderzoek is dit een logischer startpunt. Nu uit onderzoek door het NFI zelf is gebleken dat deze definitiewijziging abusievelijk niet goed is doorgevoerd in de ict-systemen van het NFI, zal het NFI dit zo spoedig mogelijk alsnog doorvoeren waardoor de berekende doorlooptijd weer overeenkomt met de definitie. Tot die tijd zijn de berekende doorlooptijden nominaal 1 dag korter dan volgens de definitie zou moeten.
Klopt het dat de definitie van doorlooptijd in de tussentijd is gewijzigd en deze nu pas begint op het moment dat alle stukken binnen zijn die benodigd zijn voor het onderzoek door het NFI? Zo nee, hoe wordt de doorlooptijd nu berekend?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer is de definitie van de doorlooptijd van zaken bij het NFI veranderd, welke verschillende definities hebben er de afgelopen tien jaar bestaan en wat waren de redenen om deze definitie te wijzigen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het NFI tussen 2007 en nu ook is gaan werken met service level agreements, waardoor de hoeveelheden onderzoeksvragen per deskundigheidsgebied per maand (of jaar) tamelijk beperkt zijn gehouden, waardoor de meeste deskundigheidsgebieden met meer fte’s toch substantieel minder onderzoeken produceren dan bijvoorbeeld 15 jaar geleden, waardoor ook de wachttijden zijn afgenomen?
Vanaf 2008 is het NFI gaan werken met Service Level Agreements (SLA’s). In het SLA worden afspraken gemaakt over het aantal onderzoeken dat het NFI gegeven het beschikbare budget en de daarmee samenhangende capaciteit kan verwerken. Mede hierdoor is een efficiëntieslag gemaakt in het werk bij het NFI. Het SLA heeft daardoor bijgedragen aan een verhoging van de productie en een verlaging van de levertijden.
Klopt het dat er in eerste instantie (voor 2007) bij het berekenen van de gemiddelde doorlooptijden geen rekening is gehouden met de (geautomatiseerde) massaproductie, zoals bijvoorbeeld eenvoudige DNA-typeringen, waardoor er een scheef beeld ontstaat van de doorlooptijden nu deze standaardzaken plotseling wel worden meegerekend? Zo nee, waarom niet?
Nee, vanaf het eerste moment dat er afspraken zijn gemaakt over de doorlooptijden, zijn door het NFI alle geleverde producten, ook de standaard (deels geautomatiseerde) producten meegenomen in de berekening van de doorlooptijden.
Op basis van de nadrukkelijke behoefte van politie en OM, is de ontwikkeling van nieuwe producten met een snellere doorlooptijd ten behoeve van een snellere opsporing, een focus geweest voor Research en Development de afgelopen jaren. Hiervoor heeft het NFI enkele «sprintproducten» ontwikkeld. Deze «sprintproducten» hebben een korte tot zeer korte doorlooptijd (bijvoorbeeld bij DNA: 6 uur), maar zijn mede gezien de relatief geringe aantallen – beperkt van invloed op de gemiddelde doorlooptijd.
Klopt het dat het gezien alle voorgaande vragen niet zomaar te zeggen is of de doorlooptijden in de verschillende deskundigheidsgebieden drastisch zijn afgenomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, hoewel de doorlooptijden door verschillende factoren worden beïnvloed, geeft de daling een reëel beeld van de toegenomen snelheid. Deze verbetering wordt ook geapprecieerd door politie en OM zo blijkt uit overleggen met die partijen.
Bent u bereid om te (laten) onderzoeken of de gemiddelde wachttijd van onderzoeken bij het NFI nu daadwerkelijk geringer is geworden in de loop der tijd, wat daar de redenen van zijn, welke eventuele knelpunten nog worden ervaren en wat de effecten daarvan zijn op de doorlooptijd binnen de gehele strafrechtsketen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals ik u reeds bij verschillende aangelegenheden heb gemeld, vindt er momenteel onder leiding van Professor Zouridis een onderzoek plaats ten behoeve van de driejaarlijkse signalering. Dit onderzoek richt zich op de rol van het forensisch onderzoek in het opsporingsonderzoek en de werking ervan in de keten. Dit lopende onderzoek in combinatie met het feit dat ik de vinger aan de pols houd bij het NFI, maken dat ik vooralsnog geen extra noodzaak zie tot een onderzoek naar de gemiddelde doorlooptijd.
Het bericht ‘Boete tijdens vervoer doodziek kind’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de bestuurder van een rolstoelbusje waarin zijn zieke dochter werd vervoerd en welk busje werd begeleid door een ambulance- en politiebusje, een boete heeft gekregen wegens te hard rijden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de inhoudelijke motivatie van de negatieve beslissing op het bezwaar dat tegen de boete is gemaakt, onder andere luidende: «U stelt dat u genoodzaakt was,» en: «Wij maken de afweging tussen uw belangen en die van de overige weggebruikers. De belangen van de overige weggebruikers wegen zwaarder.»?2 Waarom wogen in casu de belangen van de overige weggebruikers zwaarder volgens het Openbaar Ministerie (OM)?
Het OM heeft aangegeven dat de beslissing van de officier van justitie, alsmede de motivering van deze beslissing, in deze zaak onjuist is geweest. Gelet op de gegeven omstandigheden had de beslissing anders moeten luiden en had de sanctie direct op € 0,– moeten worden vastgesteld.
Kunt u bevestigen dat het OM de boete inmiddels tot 0 heeft teruggebracht? Waarom is de boete niet vernietigd? Klopt het dat het OM de betrokkenen alleen geïnformeerd heeft of zijn ook excuses aangeboden vanwege de hierboven beschreven motivering op het ingediende bezwaar?3
Het OM heeft zijn eerdere beslissing op het beroep tegen de initiële beschikking gewijzigd en het sanctiebedrag vastgesteld op € 0,–.
De beschikking is in stand gebleven, nu op de juiste wijze is geconstateerd dat de gedraging is verricht. Er is immers te hard gereden. De bijzondere persoonlijke omstandigheden ten tijde van de gedraging billijken echter niet dat het sanctiebedrag zou moeten worden voldaan. Om die reden is de beschikking in stand gebleven, maar het sanctiebedrag op € 0,– gesteld. De wetgever heeft juist in deze gevallen de mogelijkheid geboden om toepassing te geven aan de matigingsbevoegdheid. Daarbij wordt verwezen naar de Memorie van Antwoord bij de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften4. Als voorbeeld wordt daarbij genoemd de situatie dat een betrokkene sneller rijdt dan is toegestaan in de haast om een ernstig zieke medepassagier naar de arts of ziekenhuis te brengen. Gelet op hetgeen de wetgever heeft beoogd is een matiging tot nihil in dit geval de juiste beslissing.
Betrokkene is geïnformeerd over de gemaakte misslag. Er zijn eveneens excuses gemaakt voor de onjuiste beslissing. Het OM heeft betrokkene een bos bloemen gestuurd.
Kunt u de procedure ten aanzien van het binnenkomen van een flitsfoto bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) tot en met het versturen van een boete beschrijven? Vindt normaliter bij het CJIB geen enkele belangenafweging plaats naar aanleiding van de flitsfoto, in casu gelet op de zichtbare begeleiding van een ambulance- en politiebusje? Zo nee, waarom niet?
Veruit het overgrote deel van de overtredingen wordt door middel van digitale handhavingsmiddelen geconstateerd. De digitale handhavingsmiddelen maken een foto van het kenteken van het voertuig waarmee de overtreding is begaan. Het merendeel van de foto’s wordt geautomatiseerd verwerkt. Bij de geautomatiseerde verwerking van de flitsfoto’s vindt een selectie van foto’s plaats. Kentekenhouders van wie het kenteken wordt herkend (hetzij door de geautomatiseerde systemen, hetzij na handmatige controle door buitengewone opsporingsambtenaren) ontvangen een boete. Het is – ook bij handmatige controle – niet mogelijk om aan de hand van de foto’s te constateren of er sprake is van een noodsituatie. Er kan slechts feitelijk worden geconstateerd dat – in casu – een politievoertuig achter een busje reed. Dit hoeft niet per definitie een noodsituatie te zijn. Het is aan de bestuurder om beroep in te stellen tegen de boete.
Hoe borgt u dat in eenzelfde situatie waarin onder begeleiding van hulpdiensten te hard wordt gereden niet alsnog een boete wordt uitgekeerd en/of in hoger beroep het indienen van bezwaar hiertegen effect kan sorteren? Hoe borgt u dat ook bij het CJIB een belangafweging plaatsvindt?
Op basis van de vaststelling dat de gedraging is verricht kan een sanctie worden opgelegd. Dit betreft veelal constateringen op kenteken, zoals ook hier het geval was. In een dergelijke situatie kan de betrokkene in het kader van administratief beroep tegen deze beschikking bijzondere omstandigheden aanvoeren die het opleggen van een sanctie niet billijken. Helaas kan het incidenteel voorkomen dat, alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, een onjuiste beslissing wordt genomen. In die incidentele gevallen heeft de officier van justitie de mogelijkheid om zijn eerdere besluit te wijzigen. Hetgeen ook in het onderhavige geval is gebeurd.
Het CJIB kan binnen bepaalde kaders overgaan tot correctie, waarbij de beschikking wordt ingetrokken. Het moet dan bijvoorbeeld gaan om fouten bij de instelling van de apparatuur, fouten waarbij evident is dat de sanctie is opgelegd aan een persoon die de gedraging niet heeft gepleegd of zaken waarbij iemand beschikt over een geldige ontheffing of vrijstelling overgaan tot correctie. Zaken die buiten dit kader vallen dienen in beroep te worden behandeld. Het OM kan op basis van alle omstandigheden van het geval het besluit tot het opleggen van de administratieve sanctie volledig toetsen. Het CJIB is niet bevoegd tot een dergelijke volledige heroverweging.
Wordt in uw voornemen om het kwaliteits- en serviceniveau bij het OM een stevige impuls te geven meegenomen de afhandeling door zowel het CJIB als het OM ten aanzien van vragen en/of bezwaren bij opgelegde (verkeers)boetes?4 Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom ziet u hiertoe geen aanleiding?
Het kabinet stelt vanaf 2016 structureel € 15 mln. beschikbaar aan het OM zodat het de ruimte heeft om te investeren in ICT om de huidige werkprocessen en het kwaliteits- en serviceniveau een stevige impuls te geven. Over de precieze invulling van het gereserveerde bedrag ben ik nog met het OM in gesprek.
Mijnbouwschade in Delfzijl |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten: «Delfzijl slaat bij Alders alarm over massale schade in dorpen»1 en «Alders komt met onderzoek naar situatie in dorpen bij Delfzij»?2
Ja.
Is het waar dat het hier gaat om mijnbouwschade veroorzaakt door gaswinning in Groningen?
De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) start in het eerste kwartaal van dit jaar met een onderzoek naar de oorzaken van de hoge percentages schadegevallen die gelokaliseerd zijn aan de randen van het aardbevingsgebied. Hierin wordt een brede variatie van mogelijke schadeoorzaken bekeken.
Zo ja, wat betekent het bericht over de omvangrijke schade buiten de officiële contour van de Peak Ground Acceleration (PGA)-kaart voor de bruikbaarheid van het tweede advies van de commissie Meijdam bij de bepaling van een veilig gaswinningsniveau? En wat betekent deze geconstateerde, omvangrijke mijnbouwschade buiten de NAM schadecontour voor de voorgestelde werkwijze en prioriteiten van de Nationaal Coördinator Groningen?
De contourenkaart geeft aan binnen welk gebied schade als gevolg van de aardbevingen in Groningen te verwachten is. Elke melding, ook als dit schade buiten de contour betreft, wordt afzonderlijk beoordeeld.
Indien het hier niet gaat om mijnbouwschade veroorzaakt door gaswinning in Groningen, wat is dan de oorzaak van de schade? Kunt u meer voorbeelden geven van gebieden in Nederland met een gelijke concentratie schade aan woningen door deze oorzaak?
Dit is onderwerp van onderzoek, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2.
Is er bij het bepalen van de contour van de PGA-kaart, behalve naar extra risico’s van mijnbouwschade door gaswinning, ook gekeken naar extra risico’s op mijnbouwschade als gevolg van waterinjectie en extra risico’s als gevolg van de combinatie van gaswinning en waterinjectie bij het bepalen van de PGA-kaart? Zo ja, op welke wijze zijn deze risico’s meegenomen bij bepaling van de PGA-contour? Zo nee, waarom niet en wat betekent dit dan voor de bruikbaarheid van het tweede advies van de commissie Meijdam bij het bepalen van een veilig winningsniveau?
In mijn brief aan uw Kamer van 23 maart 2015 ben ik ingegaan op de mogelijke risico’s van waterinjectie (Kamerstuk 33 952, nr. 31). In deze brief heb ik ook aangegeven dat en waarom de kans op door injectie geïnduceerde bevingen laag is. Hierdoor is het effect van mogelijke bevingen als gevolg van waterinjectie op de PGA-kaart, die uitgaat van een maximale beving door gaswinning van 5 op de schaal van Richter, gering.
Hoeveel aardgas wordt er jaarlijks geproduceerd buiten de PGA-contour van het KNMI en met welke hoeveelheid is deze winning sinds 2013 gedaald of gestegen?
De winning uit het gehele Groningenveld is meegenomen bij het berekenen van de PGA-kaart van het KNMI. Deze omvat dus het gehele Groningenveld.
Wat betekent de omvangrijke schade buiten de contour van de PGA-kaart voor de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de PGA-kaart en de door NAM gehanteerde schadecontour voor mijnbouwschade?
De PGA-kaart is niet bedoeld om een inschatting te geven voor schade, maar dient als prioritering voor de versterkingsopgave. NAM hanteert wel een kaart voor aardbevingsschade. Als wordt vastgesteld dat schade ook daadwerkelijk door aardbevingen komt zal deze wellicht moeten worden herzien. Dit is onderwerp van het onderzoek, zoals nader toegelicht in het antwoord op vraag 2.
Op welke wijze worden tot 1 januari 2016 schadeclaims, die vallen buiten de schadecontour van NAM, afgehandeld en hoe gebeurt dit na 1 januari 2016?
Vanaf 1 januari 2015 kunnen alle schades in de provincie Groningen worden gemeld bij het Centrum Veilig Wonen (CVW), dus ook schades die buiten de schadecontour vallen. NAM heeft Arcadis opdracht gegeven om op basis van steekproeven onderzoek te doen naar de oorzaak van het hoge percentage schademeldingen dat buiten de oude schadecontour viel. De conclusie van dit onderzoek luidt dat er geen causale relatie wordt geconstateerd tussen de schade aan de huizen en gebouwen in dit gebied en de aardbevingen door gaswinning. NAM heeft de NCG gevraagd een onderzoek naar schadegevallen buiten de schadecontour te laten valideren. De NCG is voornemens deze validatie in het eerste kwartaal van 2016 uit te voeren. NAM heeft aangegeven zich te conformeren aan de uitkomst van deze validatie. Tenzij uit de validatie onomstotelijk blijkt dat de schade niet door aardbevingen kan zijn veroorzaakt zal er dus altijd een expert moeten beoordelen hoe schade is ontstaan en of vergoeding van de herstelkosten door NAM aan de orde is.
Bij wie kunnen bewoners, gebouweigenaren en organisaties, die buiten de NAM schadecontour vallen, zich tot 1 januari 2016 melden in geval van mijnbouwschade en waar na 1 januari 2016?
Zie het antwoord op vraag 8.
Hoeveel schadegevallen zijn afgewezen door de NAM en het Centrum voor Veilig Wonen (CVW) en wat gebeurt er met deze schadegevallen?
NAM heeft de groep van ongeveer 600 bewoners die bij NAM hun schade hebben ingediend geadviseerd om zich tot het CVW te wenden. Gedurende de validatie van het onderzoek van Arcadis door de NCG zullen deze zaken worden aangehouden. Wanneer de validatie is afgerond, zullen deze meldingen worden afgehandeld.
Hoeveel schadegevallen zijn er bekend buiten de schadecontour van NAM en hoeveel buiten de contour van de PGA-kaart van KNMI? Hoe verhoudt dat zich tot het aantal schadegevallen binnen de schadecontour van NAM en binnen de contour van de PGA-kaart van KNMI, die de commissie Meijdam adviseert te gebruiken in haar tweede advies?
Het CVW heeft circa 1.200 meldingen ontvangen buiten de schadecontour van NAM. Daarnaast zijn er nog circa 600 meldingen die, in afwachting van het validatieonderzoek van de NCG, worden aangehouden. Binnen de schadecontour van NAM waren er circa 57.200 meldingen. De PGA-kaart is niet bestemd om een inschatting te geven voor schade, maar voor de versterkingsopgave.
Hoeveel huizen zijn er buiten de schadecontour van NAM opgekocht, ontruimd en gesloopt? Hoeveel buiten de PGA-contour van KNMI? Hoeveel binnen deze contouren?
Buiten de schadecontour zijn van NAM zijn er geen huizen aangekocht. Buiten de 0,1 contour op de huidige PGA-kaart van het KNMI zijn drie panden opgekocht.
Wat betekent de omvangrijke schade aan gebouwen buiten de PGA-contour voor de veiligheid van CC2 en CC3 gebouwen, zoals schoolgebouwen, kerken en kantoorgebouwen, zowel binnen als buiten de PGA-contour?
Optredende schade wil niet direct zeggen dat een gebouw onveilig is. Bij de veiligheid van gebouwen wordt gekeken naar het individuele risico en bestaat er geen «buitenste» PGA-contour. Ook bij een lage PGA-waarde kan een gebouw nog steeds versterkt moeten worden omdat het niet voldoet aan het individuele risico van 10-5. Dat kan bijvoorbeeld liggen aan de slappe ondergrond of de sterkte van het gebouw zelf.
Hoeveel meldingen van mijnbouwschade aan gebouwen in gevolgklassen (Consequence Classes – CC) 2 en 3 zijn er buiten de NAM schadecontour? Hoeveel hiervan betreffen schoolgebouwen of ziekenhuizen? Hoeveel meldingen van mijnbouwschade aan CC2 en CC3 gebouwen zijn er binnen de NAM schadecontour? Hoeveel hiervan betreffen scholen?
Er zijn afgelopen jaar 1.231 meldingen van aardbevingsschade uit het buitengebied ontvangen. Naast woningen ontving het CVW ook meldingen van aardbevingsschade aan 17 bedrijfspanden, 5 kerken en 2 scholen. Binnen de contour zijn er in 2015 in totaal 34.006 schademeldingen gedaan. CVW ontving 67 meldingen van schade aan een schoolgebouw, 718 meldingen aan een bedrijfspand en 2 keer een melding van schade aan een kerk.
Hoeveel CC2 en CC3 gebouwen voldoen niet aan de veiligheidsnorm in het bouwbesluit, zoals dit buiten Groningen van kracht is? Hoeveel daarvan bevinden zich binnen de NAM schadecontour? Hoeveel daarvan bevinden zich buiten de NAM schadecontour?
Dit is op voorhand niet te zeggen, omdat het een combinatie is van de mogelijk (maximaal) optredende aardbeving en de sterkte van het betreffende gebouw. Op basis van een statistische analyse schat NAM in dat het in deze gebieden om enkele honderden gebouwen gaat die moeten worden versterkt. Dit is pas met zekerheid te zeggen als de betreffende gebouwen ook daadwerkelijk zijn geïnspecteerd. De NCG neemt deze gebieden (Bedum, Noordoostkant van de stad Groningen, West-Delfzijl en Hoogezand) mee in de prioritering van de versterkingsopgave.
Waarom versterkt Waterschap Noorderzijlvest, dat buiten de PGA-contour en buiten de NAM schadecontour ligt, dijken om bestand te zijn tegen mijnbouwschade? Zijn er meer waterschappen in Nederland die buiten de PGA-contour en NAM schadecontour dijken verzwaren met het oog op mijnbouwschade? Zo ja, welke waterschappen betreft dit? Zo nee, waarom niet?
Het waterschap Noorderzijlvest en het waterschap Hunze en Aas hebben een proces in gang gezet om te bepalen in hoeverre er sprake is van een versterkingsopgave door bevingen voor de infrastructuur onder hun beheer. Dit is een vervolg op de eerdere quickscans die in opdracht van mijn ministerie in 2013 en 2014 door Deltares zijn uitgevoerd. Bij de bepaling van de versterkingsopgave maken de organisaties – wegens het ontbreken van normen – gebruik van inschattingen door deskundigen, op basis van de op dat moment beschikbare kennis. Omdat elk infrastructureel object uniek is, moet steeds per geval bepaald worden of er sprake is van een aardbevingsgerelateerde versterkingsopgave.
Wat betekent de omvangrijke mijnbouwschade aan bovengrondse bebouwing in dorpen rond Delfzijl, dat buiten de contour van de PGA-kaart en buiten de NAM schadecontour ligt, voor de veiligheid en stabiliteit van dijken, gemalen, (pers)leidingen en andere (vitale) infrastructuur?
Dit is onderwerp van het onderzoek zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2.
De veiligheid en stabiliteit van vitale infrastructuur zoals in vraag 17 omschreven moet op zichzelf voldoende gewaarborgd zijn. Omdat vrijwel elk infrastructureel object uniek is, zal steeds per geval vastgesteld worden of er sprake is van een specifieke bevingsopgave en wat deze precies inhoudt. Vrijwel alle organisaties die betrokken zijn bij het beheer van natte infrastructuur hebben inmiddels een proces in gang gezet om te bepalen in hoeverre dit aan de orde is. Eventueel opgetreden schade aan bovengrondse bebouwing is een van de aspecten die hierin mee worden genomen.
Wat is de status van het onderzoek van Deltares naar kwetsbaarheden bij mijnbouwschade van gemalen, sluizen en (pers)leidingen?
Het betreffende waterschap heeft een ingenieursbureau gevraagd om een plan van aanpak te schrijven voor de aanpak van overige infrastructuur, zoals gemalen, persleidingen en andere kunstwerken. Dit plan bouwt voor een deel voort op de eerdere inventarisatie van Deltares uit 2014. Verder zal het plan een aanpak bieden voor het stellen van kaders en uitgangspunten. Koppeling wordt gezocht met andere onderzoeken naar infrastructuur en het Platform Aardbevingsbestendige Infrastructuur (PAI). Begin maart worden de eerste resultaten verwacht volgens het waterschap.
Het drinkwaterbedrijf heeft inventariserend onderzoek lopen en het is de bedoeling om nog meer gericht onderzoek in gang te zetten. Hierover wordt ook overleg gevoerd met NAM.
Houdt het veiligheidsplan voor de regio rekening met mijnbouwschade voor ondergrondse en bovengrondse leidingen, Tankenpark NAM Delfzijl en Chemiepark Delfzijl? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom doet Veiligheidregio Groningen dit, terwijl Delfzijl, Chemiepark Delfzijl en Tankenpark Delfzijl buiten de schadecontour van NAM en de risiciocontour van het KNMI vallen? Houden andere veiligheidsregio’s, bijvoorbeeld Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond of Veiligheidsregio Zuid-Limburg, op soortgelijke wijze rekening met mijnbouwschade?
Het rampbestrijdingsplan dat door de Veiligheidsregio Groningen (VRG) wordt opgesteld in het kader van het Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO), beschrijft de aanpak van concrete rampsituaties voor specifieke inrichtingen. De basis hiervoor zijn de risicoanalyses die zijn opgesteld door de bedrijven zelf, die overigens sinds juli 2015 verplicht zijn om daarbij in te gaan op de risico’s van overstromingen en aardbevingen. VRG heeft een rampbestrijdingsplan voor diverse bedrijven op het Chemiepark Delfzijl, dat vooral inzicht biedt in de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van effecten die zich kunnen voordoen als beoordeelde risico’s werkelijkheid worden. Daarnaast heeft VRG een Incidentbestrijdingsplan Aardbevingen. Dit is een afgeleide van het rampbestrijdingsplan en beschrijft hoe de betrokken organisaties zich voorbereiden op de hulpverlening na een zware aardbeving met een scenario waarbij zich meerdere grootschalige incidenten gelijktijdig voordoen. Het Tankenpark NAM is niet BRZO-plichtig. NAM heeft locatienoodplannen waarmee de risico’s in beeld worden gebracht en de aanpak van mogelijke effecten wordt weergegeven. De contouren die gehanteerd worden door KNMI en NAM geven een indicatie waar mogelijk grootschalige effecten van een zware aardbeving te verwachten zijn, hoewel deze informatie nog gepaard gaat met onzekerheden. De gemeente Delfzijl, het Chemiepark en het Tankenpark vallen allemaal binnen het aandachtsgebied van VRG.
Elke veiligheidsregio stelt tenminste eenmaal in de vier jaar een beleidsplan vast, dat is gebaseerd op het regionale risicoprofiel. Bij het op- en vaststellen van het regionale risicoprofiel wordt – waar opportuun – het crisistype «aardbevingen» betrokken.
Wat betekent de omvangrijke mijnbouwschade buiten de PGA-contour en buiten de NAM schadecontour aan bovengrondse bebouwing voor de veiligheid en stabiliteit van ondergrondse en bovengrondse leidingen, Tankenpark NAM Delfzijl en Chemiepark Delfzijl?
Dit is onderwerp van het onderzoek zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2.
Het Chemiepark Delfzijl ligt aan de rand van het aardbevingsgebied. De contourenkaart van het KNMI geeft daar een maximale grondversnelling van circa 0,14g met een 0,2% overschrijdingskans, en dat is het uitgangspunt bij het onderzoek naar aardbevingsbestendigheid. De maximale grondversnelling (PGA) van 0,1g op de contourenkaart is een indicatie van de buitengrens voor versterkingswerk, maar dit is geen absolute grens. NAM hanteert geen schadecontour meer, maar kijkt wel naar de waarschijnlijkheid dat schade toe te schrijven is aan geregistreerde bevingen. Op het Chemiepark Delfzijl is nog geen aardbevingsschade geconstateerd.
Wat is de status van de onderzoeken naar risico’s voor mens en milieu als gevolg van mijnbouwschade bij Chemie Park Delfzijl, inclusief leidingen binnen, van en naar de verschillende inrichtingen; NAM Tankenpark Delfzijl; inclusief leidingen binnen, van en naar de inrichting; en andere bedrijven in Groningen; inclusief leidingen binnen, van en naar de verschillende inrichtingen?
Onderzoek naar de aardbevingsbestendigheid van industriële constructies vindt momenteel plaats bij alle BRZO-bedrijven in de provincie. Zie verder het antwoord op vraag 23.
Wat is de status van het onderzoek van AkzoNobel naar de mogelijke aanpassingen aan het bedrijfsproces om de risico’s door mijnbouwschade te verlagen?
Naast het onderzoek naar de aardbevingsbestendigheid van industriële constructies heeft het Chemiepark Delfzijl procedures en beleid opgesteld voor het meten van en reageren op aardbevingen. Snelle eerste mitigerende maatregelen ten aanzien van chlooropslag zijn nu al praktisch mogelijk indien nodig. Ook loopt er een studie naar verdere mitigerende acties in het bedrijfsproces, zoals aanpassingen in de wijze van productie, transport en opslag. Op basis daarvan zal AkzoNobel besluiten of er projecten gestart zullen worden voor het aanpassen van de productie en opslag.
Deelt u de mening dat de uitkomsten van de onderzoeken naar risico’s door mijnbouwschade bij bedrijven op Chemie Park Delfzijl, AkzoNobel en NAM Tankenpark Delfzijl vallen onder relevante milieu-informatie, zoals bepaald in het Verdrag van Aarhus en de Europese Richtlijn 2003/4/EG, «Toegang tot milieu-informatie voor het publiek»? Zo nee, waarom niet en tot waar strekt toegang tot relevantie milieu-informatie volgens uw interpretatie wel? Zo ja, wanneer kan de Kamer de uitkomsten van deze onderzoeken tegemoet zien?
Bij gebrek aan een technische norm en een genormeerde onderzoeksmethode hebben Deltares en TNO in mijn opdracht een handreiking ontwikkeld waarmee de aardbevingsbestendigheid van industriële constructies bepaald kan worden. Sinds 2014 laten bedrijven volgens deze methode onderzoek uitvoeren, gecoördineerd vanuit de Samenwerkende bedrijven Eemsdelta (SBE). De methode onderscheidt twee onderzoeksfasen: fase 1 is een kwalitatieve risicobeoordeling die in beeld brengt welke constructies de grootste faalkans hebben, fase 2 behelst het doorrekenen van de meest risicorelevante constructies. Fase 1 voor tankenpark NAM is bijna afgerond en wordt voor de overige bedrijven in het eerste kwartaal van dit jaar afgerond. Fase 2 bevindt zich in een pilot-stadium en wordt als eerste uitgevoerd bij de bedrijven op het Chemiepark Delfzijl.
Een nieuwe, tweede corruptiezaak bij Propertize |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat Justitie bezig is met een tweede corruptiezaak bij Propertize en bij deze nieuwe affaire vijf verdachte personen en drie bedrijven betrokken zijn?
Ja.
Kunt u aangeven in welk jaar de vermoedelijke omkoping speelde?1
Het Openbaar Ministerie heeft mij medegedeeld dat het, gelet op de opsporings- en vervolgingsbelangen, hierover geen mededelingen kan doen.
Klopt het, dat ook in dit strafonderzoek sprake is van omkoping, oplichting, witwassen en valsheid in geschrifte? Deelt u de mening, dat witteboordencriminaliteit strafrechtelijk moet worden aangepakt en is al duidelijk of het tot strafrechtelijke vervolgen wordt overgegaan? Zo nee, wanneer komt hier naar verwachting duidelijk over?
Het Openbaar Ministerie geeft aan dat in het betreffende onderzoek sprake is van een verdenking ter zake van oplichting, niet-ambtelijke omkoping, valsheid in geschrift en witwassen. De zaak bevindt zich momenteel bij de rechter-commissaris in verband met aanvullende onderzoekswensen van de verdediging. Daarna zal het Openbaar Ministerie per verdachte een definitieve vervolgingsbeslissing nemen.
De bestrijding van financieel-economische criminaliteit is de laatste jaren geïntensiveerd. Uiteraard dient ook deze vorm van criminaliteit aangepakt te worden.
Kunt u aangeven of naast dit tweede strafonderzoek er nog andere (straf)onderzoeken lopen naar (voormalig) medewerkers van Propertize?
Ik kan geen mededeling doen of er in individuele gevallen door het Openbaar Ministerie wel of geen onderzoek wordt verricht.
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die door Propertize zijn genomen om dit soort malversaties te voorkomen?
Er is sprake geweest van één aanwijzing. Op basis van een onderzoek door DNB in de periode 23 januari – april 2013 naar onder meer de wijze waarop SNS Property Finance opvolging gegeven had aan de signalen van mogelijke belangenverstrengeling, heeft DNB SNS Property Finance op 9 september 2013 een aanwijzing gegeven. Het onderzoek van DNB heeft weliswaar plaatsgevonden net voor en na de nationalisatie, maar de inhoudelijke basis van de aanleiding tot het onderzoek van DNB is gelegen in de jaren voorafgaand aan de nationalisatie van SNS Reaal op 1 februari 2013. De aanwijzing van DNB had betrekking op herstelmaatregelen ten aanzien van beheerste en integere bedrijfsvoering.
Propertize heeft gedurende 2014 de Propertize Werkwijze ingevoerd. De Propertize Werkwijze betreft de administratieve organisatie en interne beheersing van Propertize alsmede de daaraan gerelateerde (beleids)documenten, met als doel het waarborgen van een beheerste en integere bedrijfsvoering. Daarbij heeft Propertize haar organisatie uitgebreid met een afdeling Internal Audit en een afdeling Compliance & Integrity.
Een gerenommeerd extern advieskantoor heeft op verzoek van de raad van bestuur van Propertize gedurende juli – augustus 2014 een validatie uitgevoerd op de Propertize Werkwijze en op 8 september 2014 geconcludeerd dat de opzet, bestaan en werking van de Propertize Werkwijze voldoende waarborgen bieden voor een beheerste- en integere bedrijfsvoering.
DNB heeft het ingezette verbetertraject gedurende de looptijd door middel van eigen waarnemingen gevolgd en heeft kennisgenomen van de bevindingen van de externe adviseur. Op 11 december 2014 heeft Propertize van DNB een brief ontvangen met daarin de vaststelling dat in voldoende mate wordt voldaan aan de aanwijzing van DNB.
In het najaar van 2014 heeft Propertize een integrale integriteitrisico-analyse uitgevoerd. De integrale integriteitrisico-analyse is op verzoek van de Raad van Commissarissen van Propertize gevalideerd door een extern gerenommeerd advieskantoor. De integriteitsrisico-analyse is vervolgens vergeleken met de Propertize Werkwijze. Op basis van deze vergelijking is geconcludeerd dat de aldus geïdentificeerde integriteitsrisico’s middels de beheersmaatregelen in de Propertize Werkwijze worden afgedekt.
Wat betekent deze tweede corruptiezaak voor de voorgenomen verkoop van Propertize?
In de eerste helft van 2013 heeft SNS Reaal/ SNS Property Finance (thans Propertize) aangifte gedaan van fraude, omkoping en/of oplichting. De kwestie waaraan thans in de media wordt gerefereerd was bij deze aangifte inbegrepen. Omdat de kwestie waaraan in de media wordt gerefereerd – wat Propertize betreft – geen nieuwe feiten betreft, meen ik dat dit geen invloed op het verkoopproces zal hebben.
Klopt het dat DNB SNS aanwijzingen gaf, ook na de nationalisatie? Zo ja welke aanwijzingen waren dit?2
Zie antwoord vraag 5.
De Commissie Hoekstra/Frijns de integriteitsproblemen bij SNS; hoe oordeelt u in dat licht over de volgende passages in het genoemde artikel in NRC «Een pagina gaat over integriteitsprogramma en integriteitsmetingen in de jaren erna. Maar niets over de gebrekkige bedrijfsvoering, controle en klantenkennis. Of over de aanwijzingen voor fraude en al die andere kwesties waarvan DNB in haar aanwijzing schrijft dat daar ook in eerdere jaren sprake van was en waarmee honderden miljoenen euro gemoeid zijn.»?
Naar aanleiding van de nationalisatie van SNS REAAL heeft de onafhankelijke Evaluatiecommissie Nationalisatie SNS REAAL onderzocht of DNB en het Ministerie van Financiën, afzonderlijk van elkaar en in samenwerking, tijdig en toereikend hebben gereageerd op informatie, signalen en ontwikkelingen in de financiële positie van SNS REAAL. De onderzoeksperiode is geëindigd op 1 februari 2013.
In een brief aan de commissie van 5 april 2013 (bijlage bij Kamerstukken II 2013/14, 33 532, nr. 27), heeft de Minister van Financiën, op verzoek van de Vaste Kamercommissie van Financiën, de commissie gevraagd om aandacht te besteden aan de mate waarin er bij de goedkeuring voor de overname van Property Finance door SNS REAAL aandacht is besteed aan integriteitskwesties, en de vraag of signalen over mogelijke misstanden bij Bouwfonds serieus zijn genomen; en de organisatie en het functioneren van het risicobeheer binnen SNS REAAL en de mate van toezicht daarop door de Nederlandsche Bank. De commissie heeft in haar rapport in een afzonderlijk hoofdstuk, getiteld «Aandacht voor integriteitskwesties», aan dit verzoek gevolg gegeven.
Deelt u de mening dat het in de rede zou hebben gelegen dat hier juist wel en uitgebreid onderzoek naar en verslag van zou zijn gedaan?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe oordeelt u in dat perspectief over de uitspraak van commissielid Frijns dat zij «niet de diepte ingegaan (zijn) op wat SNS Reaal zelf wel of niet heeft gedaan?» Was het niet juist de opdracht, mede op aandringen van de Tweede Kamer, om ook boven water te krijgen in hoeverre integriteitsproblemen mede de oorzaak waren van de deconfiture van SNS?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw oordeel over de mate waarin integriteitsproblemen, corruptie en zelfverrijking een eigenstandige oorzaak vormden voor de slechte vastgoedportefeuille en afbouw ervan en de noodzakelijke nationalisatie die erna volgde?
Zolang deze kwestie onder de rechter is, kan ik hier geen uitspraken over doen.
Het bericht over volle treinen |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «ConsumentenClaim wil massaclaim indienen bij NS over volle treinen» van 1 december jl.?1
Ja.
Wat vindt u van het toenemende aantal klachten over overvolle treinen bij NS? Op welke trajecten hebben de klachten met name betrekking en wat is de oorzaak van de klachten? Hoe verhoudt zich dit tot de inspanningsverplichting van NS om mensen een zitplaats aan te kunnen bieden?
De prestaties van NS op het gebied van vervoercapaciteit zijn nog niet overal voldoende. De hoeveelheid klachten van reizigers maakt dit ook duidelijk. Zowel de reiziger als ik en ook NS verstaan onder comfort niet dat mensen heel dicht bij elkaar staand vervoerd worden. Dat moge duidelijk zijn.
De klachten over volle treinen in 2015 zijn meestal terug te voeren op «reguliere» oorzaken, zoals verstoringen, werkzaamheden, afwijking in de uitvoering van de materieelplanning.
Rover heeft een top 100 samengesteld op basis van alle meldingen die tussen 1 januari 2015 en 30 september 2015 binnenkwamen bij het meldpunt volle treinen van Rover. De meeste klachten hebben betrekking op de trajecten Rotterdam Centraal – Uitgeest (ochtendspits), Heerlen – Schiphol (ochtendspits) en Leeuwarden – Den Haag Centraal (ochtendspits).
NS heeft de drukke treinen en trajecten in het vizier maar heeft niet altijd mogelijkheden om maatregelen te treffen door korte perronlengtes of werkzaamheden aan het spoor die beperkingen voor de materieelinzet opleveren. Veel van de klachten worden veroorzaakt door verstoring in de treindienst (welke oorzaak dan ook) waardoor de reizigersstromen veranderen en treinen overvol raken. Op wekelijkse basis beziet NS de mogelijkheden om bij te sturen op trajecten waar veel klachten op zijn. Zo heeft NS begin 2015 de Sprinter tussen Amsterdam en Schiphol (op het traject Uitgeest-Rotterdam Centraal) verlengd en is ook de drukste trein op het traject Leeuwarden – Den Haag versterkt. Voor de lijn Heerlen-Schiphol informeert NS reizigers actief over de hinder die reizigers kunnen ondervinden door tijdelijke infrastructuur beperkingen in verband met werkzaamheden rondom Utrecht.
NS dient zich te houden aan haar eigen vervoersvoorwaarden. Ook dient NS zich te houden aan de concessie afspraken. In het kader van de concessie is NS verplicht om de materieelinzet te plannen op basis van de verwachte vervoervraag en dusdanig dat er geen reizigers op het perron achterblijven en dat reizigers met voldoende comfort kunnen reizen. Daarnaast zijn in de concessie prestatie-indicatoren afgesproken. Als deze niet gehaald worden volgt een boete. Om tot verbeteringen te komen voert NS een programma uit, genaamd «vervoercapaciteit naar tevredenheid», en investeert NS in nieuw materieel.
Hoeveel materieel komt NS tekort? Kunt u dit per traject uitsplitsen? Hoeveel nieuwe treinen zijn er besteld? Wordt overwogen om naar aanleiding van een tekort aan materieel, tijdelijk materiaal in te huren of is dit gezien het voltage in Nederland niet mogelijk?
Deze vraag interpreteer ik als een vraag naar de specifieke problematiek in 2016–2017. Via een separate brief informeer ik u hierover nader.
Bent u bereid om alsnog met NS in gesprek te gaan over het langer laten rijden van de treinen van het type Mat’64?
Deze optie is onderwerp van bespreking geweest. Uitkomst is dat NS met ingang van de dienstregeling 2016 de Mat’64 niet meer planmatig inzet. Deze trein heeft de laatste cyclus van de levensduur bereikt en het veiligheidsmanagementsysteem van NS vereist revisie. Daarbij komt dat onderdelen schaars zijn en de werkplaatscapaciteit vol gepland is in 2016 ten behoeve van revisie van materieel dat in 2016 ook ingezet wordt en ten behoeve van nieuw materieel, zo laat NS mij weten.
Wel heeft NS besloten met ingang van de dienstregeling 2016 (13 december 2015) tot 1 april 2016 een aantal treinstellen Mat’64 beschikbaar te stellen als reserve voor geval van calamiteiten. Dit is mogelijk zolang de revisietermijnen niet verlopen zijn. Langer inzetten is volgens NS om hiervoor genoemde aspecten niet mogelijk.
Wanneer kunnen we in dit verband de uitkomsten verwachten van de taskforce die onderzoek doet naar maatregelen om de drukte in de spits beter te spreiden?
De Taskforce Beter Benutten Onderwijs en OV is een initiatief van Minister Bussemaker (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen). Deze Taskforce bekijkt hoe de piekbelasting in de trein verminderd kan worden, bijvoorbeeld door te kijken of onderwijsinstellingen te verleiden zijn lestijden aan te passen, leren op afstand meer in te zetten en fietsgebruik op korte afstand te stimuleren. Ik vind dit van belang omdat capaciteitsproblemen in de spits in het hele openbaar vervoer voorkomen. IenM participeert in de Taskforce door haar ervaring en kennis opgedaan in het Programma Beter Benutten in te brengen. Op 17 december is het adviesrapport aan Minister Bussemaker aangeboden.
Hoe geeft u uitvoering aan uw toezegging om «alles uit de kast te halen om verbeteringen op het spoor te bewerkstelligen», zoals gedaan tijdens het Algemeen overleg spoor op 19 nov jl. en welke noodmaatregelen worden er precies genomen om iets te doen aan de overvolle treinen?
Ik verwijs u hier naar de separate brief over de oplossing van de problematiek.
Welk effect heeft het materiaaltekort op de getoetste prestatie-indicatoren in 2015 en wat zijn de vooruitzichten voor volgend jaar? Kunt u bij uw antwoord de uitvoering van de motie «3 strikes out» (Kamerstuk 29 984, nr. 541) betrekken?
Het probleem met het materieeltekort doet zich primair voor in 2016–2017. Dit laat onverlet dat er ook in 2015 bij storingen of defecten aan materieel of infrastructuur regelmatig sprake is geweest van te drukke treinen, en dat operationele verbeteringen in de komende jaren noodzakelijk zijn. Daar werkt NS via het programma vervoercapaciteit naar tevredenheid aan. Daarnaast moet een hogere betrouwbaarheid op het spoor bijdragen aan minder storingen en defecten met te drukke treinen als gevolg.
Welke resultaten NS in 2015 behaalt op de in de concessie afgesproken prestatie indicatoren kan ik pas beoordelen als de jaarcijfers beschikbaar zijn. De jaarverantwoording stuurt NS mij voor 1 maart 2016 toe. Op basis van de halfjaarverantwoording is er geen aanleiding te veronderstellen dat NS onder de gestelde bodemwaarden presteert met uitzondering van de vervoercapaciteit in de spits op de HSL-Zuid.
De vooruitzichten zijn, in de vorm van door NS afgegeven progressiewaarden, opgenomen in het vervoerplan 2016. Aangezien dit het eerste jaar van de nieuwe concessie betreft, is er nog geen sprake van drie keer onder de bodemwaarde presteren. Daarmee is nog niet gezegd dat ik tevreden ben over het geboden comfort. Niet voor niks voert NS hierop een verbeterprogramma uit.
Het bericht dat Unicef waarschuwt voor het lot van Nepalese kinderen in de winter |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de waarschuwing van Unicef omtrent het lot van Nepalese kinderen in de aanstaande winter?1
Ja.
Welke activiteiten ondernam en onderneemt Nederland sinds de aardbevingen met betrekking tot noodhulp en wederopbouw? Hoeveel personen zijn bereikt met de in de brief van 4 juni 2015 (Kamerstuk 32 605 nr. 167) aangekondigde activiteiten op het gebied van voedselhulp, water en sanitaire voorzieningen, gezondheidszorg, opvang en non-food items?
Na de aardbeving van 25 april 2015 heeft Nederland tien miljoen euro beschikbaar gesteld voor humanitaire hulp. Deze bijdrage is via verschillende kanalen verstrekt. Eén miljoen euro is beschikbaar gesteld aan de noodhulp- en wederopbouwrespons van de International Federation of Red Cross and Red Crescent Societies (IFRC) via het Nederlandse Rode Kruis. Het IFRC noodhulpverzoek van omgerekend 31 miljoen euro richt zich op het lenigen van de noden van 75.000 personen.
Daarnaast heeft Nederland een bijdrage van vijf miljoen euro gedaan aan het VN noodhulpverzoek, die ten goede is gekomen aan het World Food Program (WFP). Het WFP richt zich op voedselhulp en logistieke diensten ten behoeve van de bredere humanitaire noodhulprespons. Naast de logistieke diensten heeft WFP 128 miljoen dollar gevraagd om 1.4 miljoen mensen van voedselhulp te kunnen voorzien.
Tot slot is vier miljoen euro beschikbaar gesteld aan een gezamenlijke respons van de Dutch Relief Alliance (DRA), een alliantie van dertien Nederlandse hulporganisaties gesteund door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Binnen dit programma, dat op 31 december 2015 ten einde loopt, zijn activiteiten op het gebied van voedselhulp, water en sanitaire voorzieningen, gezondheidszorg, opvang en non-food items uitgevoerd die voor minstens 130.000 personen een start betekent voor het weer oppakken van het normale leven.
In hoeverre was de hulp ten aanzien van de opvang (bijvoorbeeld tenten) en non-food items (bijvoorbeeld kooktoestellen) toegerust voor gebruik bij een strenge winter en olietekorten?
De door Nederland gefinancierde humanitaire organisaties (WFP, DRA, Rode Kruis) richten zich onder meer op de zogenaamde winterization, het voorbereiden op de winter. Als onderdeel van de noodhulprespons voert WFP sinds september activiteiten uit zoals de distributie van voedsel, landbouwzaden en veevoer, en het verstrekken van geldtoelages aan hulpbehoevende personen en families. Ook binnen de noodhulprespons van de DRA is rekening gehouden met de winterse omstandigheden en de voortdurende brandstoftekorten. Zo heeft bijvoorbeeld distributie van gereedschap en materialen plaatsgevonden om onderdak winterklaar te maken en mensen bescherming te bieden tegen het winterse weer. Ook zijn er «community mobilizers» aangesteld en getraind om mensen voor te lichten over het verstevigen en winterklaar maken van hun onderkomen. Daarnaast zijn pakketten uitgedeeld met dikke dekens en warme kleding, en hebben veel huishoudens geld ontvangen zodat zij naar eigen inzicht benodigde goederen en materialen kunnen aanschaffen. Ook IFRC en het Nepalese Rode Kruis hebben een responsstrategie voor wintergerelateerde noden, waarbij 15.000 families in hooggelegen gebieden en in gebieden waar veel huizen zijn verwoest, een geldtoelage ontvangen om zich voor te bereiden op de winter (bijvoorbeeld voor de aanschaf van warme kleren, dekens, isolatiemateriaal etc.).
Hoeveel miljoen euro heeft Nederland zelf, in Europees verband en in VN-verband beschikbaar gesteld voor noodhulp en wederopbouw in Nepal? Hoeveel daarvan is reeds gebruikt, en hoeveel kan versneld ingezet worden om de voorspelde onderkoeling, ondervoeding, een tekort aan geneesmiddelen en vaccins, en een tekort aan olie te voorkomen zo niet in omvang en ernst te doen afnemen?
Zie voor de Nederlandse steun het antwoord op vraag 2. De noodhulprespons van de DRA loopt 31 december 2015 af en het merendeel van de activiteiten is reeds afgerond. Voor de Nederlandse bijdrages aan WFP en IFRC geldt dat de organisaties de humanitaire middelen naar eigen inzicht kunnen inzetten. De bijdrage aan WFP loopt tot eind december 2015. IFRC en het Nepalese Rode Kruis richten zich, naast de responsstrategie voor wintergerelateerde noden zoals beschreven in het antwoord op vraag 3, op wederopbouw in vier sectoren – water, sanitatie en hygiëne; hulp op het gebied van levensonderhoud; herstel van gezondheidsposten en verbetering van sociale gezondheidszorg; wederopbouw van permanente woningen. De IFRC respons loopt tot oktober 2016. Na de aardbeving heeft de Europese Commissie een noodhulpbijdrage van 14 miljoen euro verstrekt. Hiervan wordt 2 miljoen euro specifiek ingezet voor het lenigen van noden gerelateerd aan de winterse omstandigheden.
Welke inzet heeft Nederland om op Europees en internationaal vlak deze waarschuwing van Unicef effectief op te pakken?
Het kabinet is zich ten zeerste bewust van de ernst van de situatie in Nepal. Om humanitaire organisaties zoals Unicef de flexibiliteit te geven om financiële middelen in te zetten daar waar de noden het hoogst zijn, geeft Nederland jaarlijks algemene ongeoormerkte bijdragen aan onder meer Unicef, CERF, ICRC en WFP. Indien zij dat noodzakelijk achten, kunnen deze middelen onder meer aangewend worden voor de humanitaire noden in Nepal.
Bijeenkomsten in het kader van het RIVM-onderzoek naar werken met chroom VI |
|
Jasper van Dijk , Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de teleurgestelde reacties van oud-medewerkers over de bijeenkomsten rond het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar het werken met chroom VI?1
De teleurstelling van een aantal oud-medewerkers betrof voornamelijk de toepassing en criteria van de coulanceregeling. Dat hiermee emoties gepaard gaan, begrijp ik. Enkele oud-medewerkers hadden kritische vragen over de duur van het historische onderzoek. Desalniettemin is er een brede wens en bereidheid van oud-medewerkers om mee te werken aan het RIVM-onderzoek.
Waarom mochten aanwezigen «geen gedetailleerde vragen» stellen?
Er zijn wel gedetailleerde vragen gesteld en die zijn ter plekke beantwoord.
Hoe oordeelt u over deze uitspraak van een oud-medewerker over het onderzoek: «Ze rekken dit zo lang mogelijk, zodat zo veel mogelijk collega's de pijp uit gaan, voordat het onderzoek klaar is»?
Zoals ik in mijn brief van 1 december jl. (Kamerstuk 34 300X, nr. 65) aan uw Kamer heb gemeld, wordt het hele onderzoek inzake chroomhoudende verf transparant, voortvarend maar ook zorgvuldig aangepakt. Ik betreur het wantrouwen jegens het RIVM, waarvan de onafhankelijkheid en deskundigheid wettelijk zijn verankerd. Bovendien wordt het onderzoek aangestuurd door de paritaire commissie onder leiding van de heer Vreeman en is er nauw overleg met de centrales van overheidspersoneel. Daarnaast wordt het onderzoek wetenschappelijk getoetst door een klankbordgroep. Deze klankbordgroep bestaat uit deskundigen die zijn voorgedragen door belanghebbenden, waaronder de vakbonden en betrokken letselschadeadvocaten. Zoals gebruikelijk in wetenschappelijk onderzoek zullen de resultaten en conclusies van deelonderzoeken ook nog worden getoetst door externe (internationale) deskundigen. Met de paritaire commissie en klankbordgroep wordt frequent besproken of en op welke manier het onderzoek kan worden versneld zonder dat dit ten koste gaat van de zorgvuldigheid. Daarnaast blijven de bij het onderzoek betrokken partijen de dialoog zoeken met de mensen om wie het werkelijk gaat en staat een goede informatievoorziening voorop.
Snapt u dat deze bijeenkomsten de frustratie en het wantrouwen van de aanwezigen vergroot heeft en dat dit het onderzoek kan bemoeilijken? Wat onderneemt u daartegen?
De bijeenkomsten zijn essentieel om (oud)medewerkers bij de uitvoering van het onderzoek te betrekken. Frustraties en kritische vragen maken duidelijk op welke punten verder moet worden gesproken om achterliggende vragen te verhelderen.
Welke criteria heeft u gehanteerd voor het uitnodigen van oud-medewerkers voor deze bijeenkomsten? Op basis van welke criteria spreekt u met mensen in het kader van het onderzoek naar Chroom VI?
Voor de beide bijeenkomsten zijn 900 oud-medewerkers uitgenodigd, die geregistreerd zijn bij het informatiepunt van het CAOP. Het enige criterium was dat deelneming openstond voor «oud-medewerkers». Aan beide bijeenkomsten hebben in totaal ongeveer 150 oud-medewerkers deelgenomen.
Zijn alle oud-medewerkers, die in aanraking geweest zijn met Chroom VI, uitgenodigd voor deze bijeenkomsten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer is het onderzoek naar de huidige situatie en het historische onderzoek afgerond?
In de volgende standvanzakenbrief, die eind januari 2016 is voorzien, verwacht ik u meer inhoudelijke informatie over het onderzoek te kunnen verstrekken.
De gelijke behandeling van aardbevingsschade in alle gemeenten |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de uitspraken van burgemeester Smit van Oldambt over het in te stellen onderzoek van de Nationaal Coördinator Groningen naar de situatie in Delfzijl?1
Ja.
Is het waar dat in de dorpen van de gemeente Oldambt een vergelijkbare situatie is als die in de dorpen in de gemeente Delfzijl, een paar kilometer verderop?
De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) start in het eerste kwartaal van dit jaar met een onderzoek naar de oorzaken van de hoge percentages schadegevallen die gelokaliseerd zijn aan de randen van het aardbevingsgebied. Hieronder vallen ook de gemeenten die in de vragen worden genoemd. De NCG heeft de burgemeester van Oldambt hierover geïnformeerd.
Is het waar dat in dorpen als Nieuwolda, ’t Waar en Nieuw-Scheemda dezelfde schade voorkomt als in de dorpen van de gemeente Delfzijl?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de omstandigheden, zoals de ondergrond, daar hetzelfde zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de afwikkeling van de schade daar even gebrekkig verloopt als in de gemeente Delfzijl? Kunt u met de Nationaal Coördinator Groningen in overleg treden, en hem verzoeken om zijn onderzoek uit te breiden naar het hele gebied?
Zie antwoord vraag 2.
Het werkbezoek aan Port of Twente en de daar gevestigde bedrijven d.d. 30 november jl. |
|
Betty de Boer (VVD), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hoe geeft u inhoud aan uw toezegging, gedaan tijdens het Algemeen overleg Scheepvaart op 5 november 2015, om er alles aan te doen om zoveel mogelijk hinder door renovatie van de sluisdeuren in het Twentekanaal te beperken?
Ik bereid de aanbesteding voor van de renovatie van de sluiscomplexen Delden en Hengelo in het Twentekanaal. Hierbij daag ik de markt uit om de sluiscomplexen zoveel mogelijk beschikbaar te houden. Bij hun inschrijving vermelden aannemers hoeveel stremming zij veroorzaken, waarbij 35 dagen het maximum is. Die inschrijvingen beoordeel ik vervolgens onder andere op de beschikbaarheid en de prijs. Wat uiteindelijk de stremmingsperiode is, weet ik pas wanneer er een aannemer is geselecteerd.
Heeft u begrip voor de argumentatie van de aan Port of Twente verbonden bedrijven dat lang niet alle watergebonden modaliteiten geschikt zijn voor weg- dan wel spoorvervoer, en wat vindt u daarvan in relatie tot de stremming?
Ik ben mij bewust van de afhankelijkheid van de bedrijven van de vaarweg, temeer omdat dit kanaal in 2012 reeds gestremd is geweest bij de calamiteit Sluis Eefde. Juist daarom heb ik bij de voorbereiding voor dit project veelvuldig contact met de omgeving waaronder het bedrijfsleven als gebruiker van het kanaal.
Ik heb het bedrijfsleven betrokken bij mogelijkheden om de stremmingsduur te beperken of de hinder hiervan terug te brengen. Zo heb ik een inventarisatie gemaakt van mogelijkheden om tijdelijke laad- en loslocaties te maken en hierbij het bedrijfsleven aangeboden te bemiddelen of helpen met vergunningverlening waar mogelijk. Ook heb ik hen gevraagd om te kijken hoe zij kunnen bijdragen aan beperking van de hinder.
Ik realiseer mij dat het uitvoeren van werkzaamheden aan het netwerk tot hinder en financiële schade kan leiden. Daarom daag ik de markt uit om deze stremmingsduur te beperken.
Is het bedrijfsleven, dat getroffen wordt door deze langdurige stremming, betrokken geweest bij het zoeken naar alternatieven? Zo ja, wat is er met die suggesties gedaan? Zo nee, waarom niet? En bent u bereid het bedrijfsleven mee te laten denken over creatieve oplossingen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de aanbesteding te sturen op zo kort mogelijke stremmingsperiode(n), minimale overlast voor de gevestigde bedrijven, en is het gefaseerd aanpakken van de werkzaamheden een mogelijkheid om mee te nemen in de aanbesteding? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik stuur op beperking van de stremmingsduur door de markt uit te dagen. Ook overleg ik met het bedrijfsleven hoe de hinder kan worden beperkt. Zie ook vragen 1, 2 en 3.
Nee, het gefaseerd aanpakken van de werkzaamheden is geen optie. Fasering leidt tot een aanzienlijk langere totale stremmingsduur zonder dat de afzonderlijke deelstremmingen veel korter worden. Het blijkt beter om in een keer door de zure appel heen te bijten. Dan kunnen verschillende werkzaamheden tegelijk uitgevoerd worden.
Vindt u een dergelijk lange stremming in lijn met het uitgangspunt van uw beleid, om het vervoer over water te stimuleren?
Ik stimuleer het vervoer over water door op slimme manieren de effectiviteit binnen de sector te vergoten, zoals met de Impuls Dynamisch Verkeersmanagement Vaarwegen (IDVV) en met Beter Benutten. Daarnaast investeer ik ook in uitbreiding van het netwerk zoals bijvoorbeeld met een tweede Kolk bij Eefde en verruiming van de Twentekanalen zelf. De instandhouding van het netwerk voer ik uit met zo min mogelijk hinder binnen de financiële kaders. Niet alle hinder is te voorkomen, maar door de markt uit te dagen om met creatieve oplossingen te komen, zorg ik voor kosteneffectief onderhoud met beperkte hinder.
Het gebruik van Nederlandse inlichtingen bij een drone-aanval met onschuldige burgerslachtoffers |
|
Harry van Bommel , Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Droneslachtoffers naar de rechter»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht.
Kunt u bevestigen dat er bij deze drone-aanval sprake was van illegal targeted killing, uitgevoerd door de Verenigde Staten (VS)? Kunt u tevens bevestigen dat er onschuldige burgerslachtoffers zijn gemaakt bij deze targeted killing?
Ik kan dat niet bevestigen.
Kunt u bevestigen dat deze illegale targeted killing is uitgevoerd op basis van inlichtingen die door Nederland zijn ingewonnen en vervolgens aan de VS zijn verstrekt? Zo ja, hoe beoordeelt u het dat Nederlandse inlichtingen worden gebruikt voor illegale targeted killings? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te achterhalen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het artikel is gesteld, heeft de MIVD inlichtingen verworven in het kader van de NAVO-operatie Ocean Shield. Tijdens militaire operaties kunnen inlichtingen met partners worden gedeeld. Het is niet gebruikelijk dat diensten elkaar melden of (en zo ja welke) informatie ook voor andere doeleinden wordt gebruikt. Het is niet bekend op basis van welke (eigen en verkregen) informatie en inlichtingen andere landen operaties uitvoeren.
Bent u naar aanleiding van deze drone-aanval in Somalië en de beschuldigingen vorig jaar van de Amerikaanse drone-piloot bereid uw eerdere ferme uitspraak dat «het kabinet niet over aanwijzingen beschikt dat Nederlandse inlichtingen zijn gebruikt voor handelingen die in strijd zijn met het internationale recht» te herzien?2 Zo nee, waarom niet? Kunt u bij uw antwoord tevens toelichten wat u verstaat onder een «aanwijzing»?
Nederland werkt niet mee aan illegale targeted killings. Zoals ook gemeld in mijn reactie op de vragen van leden Van Bommel, Van Dijk, Van Raak en Sjoerdsma van 10 april 2014 is niet bekend op basis van welke informatie dergelijke activiteiten worden uitgevoerd. Het kabinet is terughoudend in het beoordelen van de rechtmatigheid van aanvallen met bewapende drones door andere landen in specifieke gevallen, omdat de feiten en omstandigheden van dergelijke aanvallen niet worden gedeeld. Indien zou blijken dat een buitenlandse partner aantoonbaar illegale targeted killings uitvoert, waarvoor ook Nederlandse informatie wordt gebruikt, zal de vraag of dergelijke inlichtingen met die partner worden gedeeld opnieuw moeten worden beantwoord.
Kunt u in alle gevallen uitsluiten dat Nederlandse inlichtingen, die gedeeld worden met partnerlanden, worden gebruikt voor buitenrechtelijke executies en aanvallen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u gezien de drone-aanval in Somalië en de onschuldige burgerslachtoffers bereid om het delen van inlichtingen met de Verenigde Staten nader te bezien? Zo ja, kunt u de Kamer informeren welke consequenties u hieruit trekt? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot uw uitspraak in juli 2014 dat «als zou blijken dat een buitenlandse partner aantoonbare illegale targeted killings uitvoert waarvoor Nederlandse informatie wordt gebruikt, dit zal leiden tot het opnieuw beoordelen van de vraag of dergelijke inlichtingen met die partner worden gedeeld»?3
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het van het grootste belang is om te voorkómen dat Nederlandse inlichtingen worden gebruikt voor het maken van onnodige burgerslachoffers? Zo ja, welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat deze inlichtingen niet voor zulke verkeerde doeleinden wordt gebruikt?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of, en zo ja welke, garanties u stelt bij het delen van inlichtingen met partnerlanden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de garantie geven dat u voorkomt dat er sprake kan zijn van het schenden van mensenrechten bij het delen van Nederlandse inlichtingen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het nog steeds staand beleid dat «het niet gebruikelijk is dat inlichtingendiensten elkaar melden voor welke doeleinden informatie dient»?4 Deelt u de mening dat, gezien de beschuldigingen nu en vorig jaar dat Nederlands inlichtingen worden gebruikt voor illegale targeted killings waarbij ook onschuldige burgerslachtoffers vallen, dit beleid aan herziening toe is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat u een actieve zorgplicht hebt om te voorkómen dat Nederlandse informatie wordt gebruikt voor schendingen van het internationaal en humanitair recht? Indien nee, waarom niet?
De regering heeft op grond van artikel 90 van de Grondwet de plicht om de ontwikkeling van de internationale rechtsorde te bevorderen. Op grond van het humanitair oorlogsrecht heeft de regering de plicht om het humanitair oorlogsrecht na te leven en te doen naleven. Dat betekent dat als de regering weet dat een partner door Nederland verstrekte inlichtingen gebruikt of zal gebruiken om schendingen van het internationaal recht en/of het humanitair oorlogsrecht te plegen, de vraag of dergelijke inlichtingen met die partner worden gedeeld opnieuw zal moeten worden beantwoord.
Hoe bepaalt u of u Nederlandse inlichtingen deelt met partners wanneer onduidelijk is of deze informatie voor illegale of legale handelingen wordt ingezet? Welke criteria hanteert u bij het delen van zulke inlichtingen?
Bij elke (voorgenomen) samenwerking zal een toets plaats dienen te vinden aan de wettelijk vast te leggen criteria voor samenwerking met buitenlandse diensten. Deze criteria zijn de democratische inbedding van de dienst, het mensenrechtenbeleid in het desbetreffende land en de professionaliteit en betrouwbaarheid van de dienst. De uitkomst van dit proces bepaalt mede of en, zo ja, welke vorm van samenwerking, zoals de uitwisseling van gegevens, toelaatbaar wordt geacht. Voor het aangaan van een samenwerkingsrelatie met een buitenlandse dienst waarbij de toets aan deze criteria leidt tot de conclusie dat deze risico’s opleveren, geldt dat de Minister daarvoor toestemming dient te geven.
Wat is de kritische grens op basis waarvan u bepaalt dat het niet langer juist is om inlichtingen te delen met partners, omdat deze inlichtingen worden gebruikt voor schendingen van het internationaal en/of humanitair recht?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven wanneer het onderzoek van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) naar de bijdrage van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) aan targeting is afgerond?5 Gaat u de uitkomsten van het onderzoek met de Kamer delen?
Het is aan de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten om over de voortgang van haar onderzoeken te communiceren. Op de uitkomsten van dit rapport kan dan ook niet worden vooruitgelopen. Vanzelfsprekend worden de uitkomsten van het onderzoek gedeeld met de Kamer.
Op welke wijze gaat u zich binnen de VN en in bilateraal verbanden inzetten om meer duidelijkheid te verschaffen over de gelegitimeerde inzet van bewapende drones, de gegevens die daartoe worden gebruikt, en versterking van de naleving van de bestaande regels daarover?
Het kabinet pleit actief voor een open internationaal debat over het toepassen van de geldende regels en het bevorderen van transparantie. In de Eerste Commissie van de AVVN heeft Nederland opgeroepen tot een open dialoog over de toepassing van de huidige regelgeving en transparantie bij de inzet van drones. Nederland zet zich samen met gelijkgestemde landen in voor verduidelijking van de uitleg van, en versterking van de naleving van de bestaande regels, ook waar het bewapende drones betreft.