Ingediend | 4 april 2025 |
---|---|
Beantwoord | 9 april 2025 (na 5 dagen) |
Indiener | Henk Vermeer (BBB) |
Beantwoord door | Judith Uitermark (NSC) |
Onderwerpen | bestuur gemeenten |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2025Z06511.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20242025-1892.html |
In de ogen van het kabinet vloeien de bedragen van het terugdraaien van de kortingen voort uit de gezamenlijk gemaakte afspraken bij Voorjaarsnota 2024 (oploop van de opschalingskorting) en de politieke afspraken van het hoofdlijnenakkoord (jeugdzorg).
Zoals ook in de kamerbrief «»toezeggingen commissiedebat Financiën decentrale overheden 26 maart 2025»» aangegeven is in het voorjaar van 2024 in overleg met de VNG en het Interprovinciaal Overleg (IPO) besloten over te gaan tot het schrappen van de oploop van de opschalingskorting in combinatie met het vervroegd invoeren van de nieuwe financieringssystematiek in 2024. In de jaren voor 2024 stond de opschalingskorting voor 2026 en verder nog in de boeken voor een bedrag van 675 miljoen euro voor gemeenten en 40 miljoen euro voor provincies. Daarom is in de jaren 2022 en 2023 – conform geldende berekeningswijze – geen accres over deze korting uitgekeerd.
Tijdens het hierboven beschreven overleg tussen koepels en kabinet is gezamenlijk besloten dat gemeenten en provincies per saldo een plus ontvangen ter omvang van het bedrag van 675 miljoen euro voor gemeenten en 40 miljoen euro provincies. Over deze afspraken – gemaakt bij Voorjaarsnota 2024 – was gezamenlijke overeenstemming tussen kabinet en koepels. Vandaar dat het kabinet dit bedrag van 675 miljoen euro en 44 miljoen euro als uitgangspunt hanteert.
De koepels geven nu aan dat het in hun ogen onvolledig is dat – bij het terugdraaien van deze kortingen – er niet alsnog accres is uitgekeerd over de periode dat de korting in de boeken stond. Het alsnog wel uitkeren van dit accres zou leiden tot structureel 92 miljoen euro extra accres.
In het Hoofdlijnenakkoord is opgenomen dat de besparing van 511 miljoen euro op de jeugdzorg vanaf 2026 vervalt. In de jaren voor dit besluit stond de betreffende korting voor 2026 en verder nog wel in de boeken. Daarom is hier in de jaren 2022, 2023 en 2024 – conform geldende berekeningswijze – geen accres over uitgekeerd. Er is in het Hoofdlijnenakkoord niet voor gekozen om dit accres met terugwerkende kracht uit te keren. Ook met betrekking tot deze teruggedraaide korting geven de koepels aan dit niet terecht te vinden. Het alsnog wel uitkeren van dit accres zou leiden tot structureel 108 miljoen euro extra accres.
De afgelopen 7 jaar is de gemiddelde afwijking tussen de voorjaarsraming uit het CEP en de uiteindelijke (voorlopige) realisatie – 1% voor het prijs bbp. Het voorlopige verschil in raming is – 1,1% in 2024, het jaar van invoering van de bbp-systematiek. Voor 2024 volgde het Gemeente-en Provinciefonds de ontwikkeling van de rijksuitgaven.
De gemiddelde afwijking tussen de raming van het CPB ten tijde van vaststelling en de daadwerkelijke groei in het daaropvolgende jaar is afhankelijk van de lengte van de periode waarnaar gekeken wordt. Kijkend naar een langere periode (vanaf 2000) is de afwijking kleiner, namelijk – 0,2%. Dat de afwijking groter is in de afgelopen 7 jaar wordt voornamelijk veroorzaakt doordat deze jaren extra volatiel waren met de coronacrisis en de stijgende energieprijzen. Door de hoge inflatie de afgelopen jaren heeft dit geresulteerd in grotere negatieve afwijkingen. Zie ook de bevindingen van de expertgroep realistisch ramen1. Wanneer de inflatie laag is, is er sprake van een omgekeerd effect (bijvoorbeeld de financiële-en eurocrisis). Dit verklaart waarom de afwijking over een langere periode minder afwijkt en tenderen naar een gemiddelde2.
Ja