Ingediend | 27 januari 2025 |
---|---|
Beantwoord | 19 maart 2025 (na 51 dagen) |
Indiener | Bart van Kent |
Beantwoord door | Barry Madlener (PVV), Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
Onderwerpen | belasting financiën |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2025Z01273.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20242025-1677.html |
Ja, ik heb kennisgenomen van het onderzoek.
Het kabinet is op de hoogte van de beweringen uit het onderzoek van de Zuid-Hollandse SP-Statenfractie.
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan niet worden ingegaan op individuele fiscale dossiers. In het algemeen geldt dat leningen tussen groepsmaatschappijen in het economische verkeer voorkomen. Het zakelijkheidsbeginsel (ook wel: arm’s-lengthbeginsel)3 verplicht belastingplichtigen om transacties met gelieerde partijen voor Nederlandse fiscale doeleinden tegen zakelijke prijzen te verantwoorden. Het uitgangspunt van het arm’s-lengthbeginsel is dat gelieerde lichamen voor fiscale doeleinden worden verondersteld onderling onder dezelfde voorwaarden te handelen als onafhankelijke partijen onder vergelijkbare omstandigheden zouden doen. Dat betekent dat een resultaat dient te worden bereikt waarin de fiscale winst die gelieerde lichamen behalen op hun onderlinge transacties vergelijkbaar is met de winst die ongelieerde lichamen onder vergelijkbare omstandigheden met vergelijkbare transacties zouden behalen.
Zie ook het antwoord op vraag 3. Ik heb geen inzicht in de financiën van vervoersbedrijven. Het is in het belang van de vervoersbedrijven om gunstige financiering te verkrijgen om zich bij openbare aanbestedingen competitief in te kunnen schrijven op concessies.
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan niet worden ingegaan op individuele fiscale dossiers. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, geldt in het algemeen dat bedrijven verplicht zijn om bij transacties met gelieerde partijen voorwaarden overeen te komen die gelijk zijn aan de voorwaarden die tot stand zouden zijn gekomen tussen ongelieerde partijen in een vergelijkbare situatie (zakelijkheidsbeginsel). Bedrijven zijn verplicht om dit met documentatie te onderbouwen. Indien de voorwaarden van de betreffende transacties niet voldoen aan het zakelijkheidsbeginsel, kan de Belastingdienst daartegen optreden. De afgelopen jaren zijn bovendien maatregelen genomen om belastingontwijking door onder meer renteaftrek verder te beperken. Het kabinet wijst bijvoorbeeld op de earningsstrippingmaatregel, waardoor het saldo aan rente niet in aftrek komt voor zover dat meer bedraagt dan het hoogste van 24,5% van het brutobedrijfsresultaat (ebitda) of de drempel van € 1.000.000.
De decentrale overheden kennen doorgaans de concessie toe op basis van de inschrijvingen van verschillende vervoersbedrijven. Bij de concessieverlening wordt ook afgesproken wat de concessievergoeding is die de vervoersbedrijven krijgen voor het leveren van het openbaar vervoer. Deze concessievergoeding zorgt, in combinatie met de ticketopbrengsten, dat het vervoersbedrijf zijn bedrijfskosten kan betalen. Het aantrekken van gunstige financiering stelt vervoersbedrijven in staat om deze aanbestedingen te winnen. Daarnaast maken financieel economische onderbouwingen onderdeel uit van de inschrijving op de concessie.
De financiering van vervoersbedrijven dient te voldoen aan alle toepasselijke wet- en regelgeving. Ook worden de concessieverleners op de hoogte gesteld van de gekozen financiering.
Concessies in het regionale openbaar vervoer worden in principe via een openbare aanbesteding gegund. Het uitgangspunt is daarbij dat de dienstverlening betrouwbaar, betaalbaar en toegankelijk is. Door de concessieverlener wordt gestuurd op de naleving van de concessievoorwaarden. De eigendomsstructuur is daarbij niet bepalend. Overigens bestaat het grootste deel van de OV-sector uit overheidsdeelnemingen (NS, GVB, RET en HTM).
Uit onderzoek naar de ervaringen van openbaar aanbesteden in het OV blijkt dat de kwaliteit en efficiëntie van het OV is verbeterd en wordt geconcludeerd dat er geen relevante verschillen te zien zijn tussen concessies die openbaar worden aanbesteed en concessies die worden inbesteed aan publieke vervoersbedrijven. Dit onderzoek is in 2020 met de Kamer gedeeld.4
Er is niet bekend hoeveel waarde er uit de Nederlandse economie is gehaald of hoeveel waarde er in de Nederlandse economie is toegevoegd. Door de inrichting van het OV-stelsel wordt er door decentrale overheden geselecteerd op vervoersbedrijven die marktconform voldoen aan de gestelde concessie-eisen. De financiering die vervoersbedrijven binnenhalen, voegt toe aan de doelen van het openbaar vervoer en draagt onder andere bij aan vergroening van de bussen.
Met de invoering van de WP2000 is gekozen voor marktwerking in het regionaal openbaar vervoer. Beleid gericht op binnenlands eigendom zou kunnen conflicteren met de principes van eerlijke marktwerking. Verder moet rekening gehouden worden met de regels voor staatssteun.
Met deze brief wil ik u informeren dat de beantwoording van de Kamervragen van het lid Van Kent (SP) over belastingconstructies bij OV-bedrijf Qbuzz (ingezonden 27 januari 2025)3 niet binnen de gestelde termijn van drie weken mogelijk blijkt. De vragen hebben betrekking op dossiers bij meerdere departementen en vergen afstemming met verschillende partijen.