Ingediend | 7 januari 2025 |
---|---|
Beantwoord | 4 februari 2025 (na 28 dagen) |
Indiener | Inge van Dijk (CDA) |
Beantwoord door | Judith Uitermark (NSC) |
Onderwerpen | begroting financiën |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2025Z00056.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20242025-1203.html |
Het parlement wordt volledig en op basis van correcte feiten en cijfers geïnformeerd. Ik neem daarbij nadrukkelijk afstand van kwalificaties als wegtoveren. In antwoord op de volgende vragen zal ik de inhoudelijke punten van de VNG behandelen.
Zoals ik al eerder aan de Kamer schreef (Kamerstukken 2024–2025, 36 600 B, nr. 9), lichtte de betreffende brief de Integrale Overzichten Financiën Gemeenten en Provincies toe, die primair van terugkijkende aard zijn. In deze documenten wordt een objectief en veelomvattend overzicht geboden van de stand van zaken rond de financiën van gemeenten en provincies van met name het voorgaande jaar. De ontwikkelingen die betrekking hebben op de toekomstige financiën van gemeenten worden opgenomen in de reguliere budgettaire stukken, waaronder de begroting van het gemeentefonds, en in brieven aan uw Kamer aangaande ontwikkelingen in de toekomst die gemeenten raken.
Deze mening deel ik niet. In deze brief wordt teruggeblikt op de feitelijke ontwikkeling van de financiële positie van gemeenten over de afgelopen jaren, met een toelichting op deze financiële positie. Er wordt door mij geen kwalitatief oordeel gegeven over de vraag of gemeenten richting de toekomst genoeg middelen ter beschikking hebben. Overigens, zoals ik uw Kamer in oktober jl. berichtte (Kamerstukken 2024–2025, 36 600 B, nr. 9), zal ik bezien hoe de Integrale Overzichten Financiën Gemeenten en Provincies verder verrijkt kunnen worden, bijvoorbeeld met meer inzicht in de – met onzekerheden omgeven – toekomstige ontwikkeling van de financiële positie van medeoverheden.
Ik ben bekend met de zorgen van de VNG. Dit een complex vraagstuk. Ik begrijp de zorgen over de financiën; daarnaast ben ik ermee bekend dat bij gemeenten ook zorgen zijn over de arbeidsmarkt en de uitvoeringskracht. Naar aanleiding van het Overhedenoverleg heb ik aangegeven dat ik veel waarde hecht aan de balans tussen de ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht. Daarbij is bij het Overhedenoverleg van kabinetszijde erkend dat deze onder druk staat. Het gesprek daarover moet wel zorgvuldig en precies worden gevoerd en daartoe zijn ook concrete afspraken gemaakt. Het vraagstuk is ook complex omdat de middelen die gemeenten ontvangen voor hun takenpakket beleids- en bestedingsvrij zijn. Dit betekent dat gemeenten zelf besluiten over de allocatie van deze middelen en dat er geen 1-op-1 vergelijking kan worden gemaakt tussen de inkomsten voor en de uitgaven aan een specifieke decentrale taak. Bovendien is het vaststellen van het budget dat gemeenten nodig hebben voor het adequaat uitvoeren van taken geen exacte wetenschap, die op basis van een simpele rekensom kan worden vastgesteld.
Zoals gezegd is het karakter van het Integraal Overzicht Financiën Gemeenten primair terugkijkend. De ontwikkelingen die betrekking hebben op de toekomstige financiën van gemeenten worden opgenomen in de reguliere budgettaire stukken, waaronder de begroting van het gemeentefonds.
Zie het antwoord op de vragen 3 en 5.
Naar aanleiding van het Commissiedebat Financiën Medeoverheden van 1 oktober jl. heeft uw Kamer de fondsbeheerders in de motie-Chakor/Van Nispen (36 600 B, nr. 12) gevraagd om het inzichtelijk maken van de financiële effecten en de voor- en nadelen van de nieuwe berekeningswijze voor het accres. Bij de uitwerking van deze motie zal door mij worden ingegaan op de door de VNG genoemde opmerkingen ten aanzien van de nieuwe normeringssystematiek. U kunt deze uitwerking in het voorjaar verwachten.
Het Integraal Overzicht Financiën Gemeenten wordt gemaakt op basis van jaarrekeningdata van gemeenten en blijft hierbij bewust dicht bij bekende financiële kengetallen. Dit geeft een zo objectief en betrouwbaar mogelijke weergave van de financiële situatie. De gerapporteerde gegevens – exploitatieresultaat, eigen vermogen, solvabiliteit – worden ook door elk college voor zijn gemeente aan de raad voorgelegd. Het Integraal Overzicht geeft hiervan de som weer. Het financieringsresultaat waar u naar verwijst, beschouw ik in deze context als een interpretatie van de VNG van deze cijfers.
Zoals onder vraag 8 is aangegeven, geeft het Integraal Overzicht Financiën Gemeenten feitelijke informatie die direct is gebaseerd op de jaarrekeningen van gemeenten. Een interpretatie van deze cijfers past niet bij het objectieve karakter van het Integraal Overzicht.
Het klopt dat incidentele meevallers een rol hebben gespeeld in de overschotten van de afgelopen jaren, maar ik zie ook dat gemeenten te maken hebben met een krappe arbeidsmarkt en beperkingen in hun uitvoeringskracht en dat gemeenten in de jaren sinds 2021 geld over hebben gehouden. Deze overschotten kunnen niet alleen toegeschreven worden aan incidentele meevallers.
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, begrijp ik de zorgen over de financiën. In het Overhedenoverleg van 21 november jl. is van kabinetszijde erkend dat de balans tussen de ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht onder druk staat. Ik schreef eind november aan uw Kamer (Kamerstukken 2024–2025, 36 600 B, nr. 22) dat het gesprek hierover zorgvuldig en precies moet worden gevoerd.
De Kamerbrief (Kamerstukken 2024–2025 36 410 B, nr. 8) vermeldde dat in het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet-Schoof de door het kabinet-Rutte IV besloten besparing op de jeugdzorg (oplopend tot € 511 miljoen in 2027) is vervallen. Hier is in de brief geen kwalitatieve duiding aan gegeven. Zoals in mijn brief van 21 november is aangegeven, neemt het kabinet de huidige en toekomstige scheefgroei in het sociaal domein zeer serieus, net als het advies van de deskundigencommissie Jeugd.
Ik wil hierbij om te beginnen opmerken dat uit het Integraal Overzicht blijkt dat gemeenten de afgelopen jaren positieve resultaten boekten, maar ik ben bekend met de zorgen die gemeenten hebben over het jaar 2026 en verder. Zoals aangegeven, is in het Overhedenoverleg van 21 november jl. van kabinetszijde erkend dat de balans tussen de ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht onder druk staat. Ik schreef eind november aan uw Kamer (Kamerstukken 2024–2025, 36 600 B, nr. 22) dat het gesprek hierover zorgvuldig en precies moet worden gevoerd. Als kabinet willen we met de medeoverheden een weg naar voren bewandelen. Dat doet het kabinet, zoals in mijn brief van 21 november aangegeven, door de huidige en toekomstige scheefgroei in het sociaal domein zeer serieus te nemen. Het advies van de deskundigencommissie Jeugd zal het kabinet daarbij ook zeer serieus nemen, waarbij geldt dat voor medebewindstaken adequate middelen dienen te zijn (art. 108 Gemw, lid 3)2 oals ook in deze brief van 21 november is aangegeven, streeft het kabinet ernaar om, in goede interbestuurlijke samenwerking bij de uitwerking van het Regeerprogramma, samen met de medeoverheden tot een goede balans te komen.
Ik herken mij niet in de stelling dat het kabinet niet zou voldoen aan de Financiële verhoudingswet en de Gemeentewet. Ik merk graag op dat dit kabinet op meerdere terreinen samenwerkt met medeoverheden om de balans tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht in kaart te brengen en waar nodig te verbeteren, zoals de Hervormingsagenda Jeugd, het houdbaarheidsonderzoek Wmo en de onderzoeken naar de opgaven op het gebied van openbaar vervoer, infrastructuur en natuur. Zie ook de antwoorden op vraag 4 en 12.
Zoals in antwoord op vragen 4 en 12 aangegeven, gaat het om de balans tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht en is het kabinet hierover in gesprek met medeoverheden.
Zoals in antwoord op vraag 12 aangegeven, streeft het kabinet ernaar om, in goede interbestuurlijke samenwerking, bij de uitwerking van het Regeerprogramma samen met de medeoverheden tot een goede balans te komen tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht.
Zoals in het antwoord op vraag 12 is aangegeven, neemt het kabinet de huidige en toekomstige scheefgroei in het sociaal domein zeer serieus, net als het advies van de deskundigencommissie Jeugd, waarvan de verwachting is dat het binnenkort verschijnt.