Ingediend | 4 april 2024 |
---|---|
Beantwoord | 28 mei 2024 (na 54 dagen) |
Indieners | Christine Teunissen (PvdD), Marieke Koekkoek (D66) |
Beantwoord door | Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | europese zaken internationaal migratie en integratie organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2024Z05749.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20232024-1855.html |
Ja, het kabinet is bekend met het rapport.
Het kabinet is bekend met de zorgelijke berichten van Artsen zonder Grenzen over de behandeling van migranten en vluchtelingen in verschillende derde landen en is van mening dat de behandeling van migranten en vluchtelingen te allen tijde in lijn moet zijn met internationaal recht en mensenrechten, inclusief het beginsel van non-refoulement. Daar zet het kabinet zich ook voor in middels het versterken van migratiesamenwerking met relevante derde landen langs voorname migratieroutes en het versterken van adequate opvang in de regio. Het kabinet zoekt samenwerking met deze landen over de volle breedte van de migratie-agenda, ook op het gebied van asiel en bescherming. In dat verband vindt het kabinet het belangrijk dat het migratie- en asielmanagement in desbetreffende landen beter wordt ingericht, in lijn met internationale standaarden. De gesprekken die het kabinet met verschillende partnerlanden voert vormen ook een platform om zorgen over behandeling van migranten en vluchtelingen aan te kaarten, en dat doet het kabinet ook.
Nederland en de EU zetten in op een brede samenwerking met derde landen die is gestoeld op gelijkwaardigheid en reciprociteit. Deze samenwerking is niet enkel gericht op migratie, maar behelst ook andere prioriteiten zoals economische samenwerking, de groene transitie en jongeren, onderwijs en werkgelegenheid. Deze samenwerking moet altijd in lijn zijn met Internationaal en Europees recht, waaronder ook mensenrechten vallen. Nederland zet zich ervoor in dat in de samenwerking van de EU met derde landen het respecteren van mensenrechten is geborgd en wordt gemonitord. Het kabinet benadrukt het belang van naleving en de monitoring van mensenrechten ook in Europese vergaderingen en gesprekken, zowel met de Commissie als lidstaten en partnerlanden. De dialogen die Nederland en de Unie voeren bieden hiervoor een platform. In het geval van Tunesië wordt bijvoorbeeld zowel vanuit Nederland als EU structureel de mensenrechtensituatie onder de aandacht gebracht bij de Tunesische autoriteiten. Dit betreft ook de verbetering van de opvang en bescherming van migranten en vluchtelingen. Hierin wordt ook samengewerkt met VN-partners.
Zoals in het antwoord op de vraag hierboven is beschreven, gebruiken Nederland en de EU brede partnerschappen om zorgen over de behandeling van vluchtelingen en migranten aan te kaarten en bij te dragen aan verbetering van de mensenrechtensituatie.
Over dit onderwerp zijn op 21 februari jl. vragen gesteld door het lid Piri (GroenLinks-PvdA). Graag verwijst het kabinet naar de beantwoording op deze vragen voor een uitgebreide reactie over detentiecentra in Libië1.
Het beginsel van non-refoulement is één van de kernelementen in het VN-Vluchtelingenverdrag en onderdeel van het internationaal gewoonterecht. Dit beginsel wordt beschermd door verschillende internationale verdragen waar ook Nederland partij bij is, waaronder het VN-Antifolterverdrag, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten en het Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
Ten aanzien van landen als Libië en Tunesië verleent de EU verschillende soorten steun aan diverse actoren, over een brede agenda onder andere in het kader van migratiesamenwerking met relevante derde landen langs voorname migratie routes. Dat betreft onder meer bescherming en opvang van migranten en vluchtelingen, migratie-management, waaronder steun aan kustwachtautoriteiten, op gebied van Search and Rescueen het verbeteren van de mensenrechtensituatie en versterking van de rechtstaat. De Europese steun aan de Tunesische en Libische kustwachtautoriteiten draagt bij aan de versterking van de Search and Rescue-capaciteit van de betreffende actoren.2 Dat is wenselijk, wat onverlet laat dat – zoals boven vermeld – handelingen van de kustwachtautoriteiten altijd in overeenstemming met internationaal recht, waaronder het beginsel van non-refoulement, moeten gebeuren. Indien daaromtrent zorgen bestaan, brengt het kabinet dat daar waar relevant op in gesprekken met autoriteiten en vraagt het ook de Europese Commissie dat te doen.
Op grond van artikel 21, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) berust het internationaal optreden van de Unie op de wereldwijde verspreiding van de beginselen die aan de oprichting, ontwikkeling en de uitbreiding van de Unie ten grondslag liggen en is het daar ook op gericht. Onder deze beginselen valt ook het internationaal recht, zoals het Handvest van de Verenigde Naties. Hieruit volgt dat de Unie ernaar streeft betrekkingen te ontwikkelen en partnerschappen aan te gaan met derde landen die deze beginselen delen. Volgens het tweede lid bepaalt en voert de Unie een gemeenschappelijk beleid en optreden en beijvert het zich voor een hoge mate van samenwerking op alle gebieden van de internationale betrekkingen, met doelstellingen als consolidering en ondersteuning van de rechtsstaat en mensenrechten. Artikel 21, lid 3, VEU bepaalt dat de Unie de betreffende beginselen eerbiedigt en de genoemde doelstellingennastreeft bij de bepaling en de uitvoering van het externe optreden.
Zoals uit de beantwoording van de voorgaande vragen volgt is er in de samenwerking met derde landen uitdrukkelijk aandacht voor voornoemde doelstellingen en vormt de naleving van internationaal en Europees recht altijd het uitgangspunt in partnerschappen met derde landen.
Het is zorgelijk dat migranten ernstige verwondingen oplopen als gevolg van grensbarrières.
EU-lidstaten en de Schengengeassocieerde landen (Schengenstaten) dienen op grond van de Schengengrenscode bij de bewaking en het beheer van de EU-buitengrenzen, ook in het voorkomen van onrechtmatige grensoverschrijdingen, volledig te handelen met inachtneming van het toepasselijke Unierecht, waaronder het Handvest van de Grondrechten en het toepasselijke Internationale recht. EU-regelgeving biedt Schengenstaten veel ruimte om te bepalen met welke maatregelen en instrumenten zij de buitengrens bewaken. Diverse Schengenstaten maken op delen van hun grenzen al geruime tijd gebruik van fysieke grensbarrières. De herziene Schengengrenscode biedt hiervoor een grondslag. De uitvoering van de grensbewaking door Schengenstaten wordt geëvalueerd volgens het Schengenevaluatiemechanisme, waar ook fundamentele rechten een onderdeel van zijn. Zie ook het antwoord op vragen 9 t/m 11.
Het kabinet heeft begrip voor de positie van Schengenstaten met lange, moeilijk te controleren buitengrenzen (bijvoorbeeld vanwege geografische kenmerken), om in voorkomende gevallen op delen van hun buitengrenzen gebruik te maken van fysieke grensbarrières. Voor effectief Europees buitengrensbeheer acht het kabinet een integraal pakket aan grensbeheermaatregelen noodzakelijk, waar grensbewaking, grenscontrole, innovatieve technieken, gebruik van informatie en risicoanalyse, en fysieke grensbarrières onderdeel van kunnen zijn.
Zoals in verschillende bovenstaande antwoorden is aangegeven, benadrukt het kabinet dat het beheer van de EU-buitengrenzen, dat onder verantwoordelijkheid van de Schengenstaten plaatsvindt, met inachtneming van het Europees en internationaal recht op het gebied van mensenrechten moet worden uitgevoerd. De Europese Commissie dient hier als hoedster van de EU-verdragen op toe te zien. Het kabinet vraagt hier in Europese en bilaterale gesprekken aandacht voor.
Het Europese kader kent reeds diverse monitoringsmechanismen. Zo worden alle Schengenstaten geëvalueerd op de toepassing van het Schengenacquis volgens het Schengenevaluatiemechanisme. Schengenstaten worden daarbij ook geëvalueerd op de waarborging van fundamentele rechten. Dit element is verstevigd in de nieuwe Schengenevaluatieverordening, die sinds 1 oktober 2022 van toepassing is.3 Schengenstaten dienen actie te ondernemen naar aanleiding van een aanbeveling. De Commissie en de Raad zien hierop toe. Indien een Schengenstaat een aanbeveling niet opvolgt, is verdere bespreking in de Raad mogelijk. Een tweede vorm van monitoring gebeurt door de grondrechtenadviseur van Frontex, waar het de inzet van het Agentschap betreft. Hij levert gevraagd en ongevraagd onafhankelijk advies over alle activiteiten van het Agentschap. Zijn activiteiten hebben er onder andere toe geleid dat de monitoring op het vlak van fundamentele rechten geïntensiveerd is en dat er met een aantal lidstaten verbetermaatregelen zijn genomen om te zorgen voor een betere waarborging van fundamentele rechten. Ten slotte verplichten de nog te implementeren screeningsverordening en de asielprocedureverordening bij inwerkingtreding van het Asiel- en Migratiepact vanaf 2026 Schengenstaten te voorzien in een onafhankelijk monitorings- en toezichtmechanisme. Deze mechanismen moeten tijdens de screening en de grensprocedure toezien op de naleving van het Unierecht en het internationaal recht inzake de waarborging van een aantal belangrijke beginselen, zoals de toegang tot de asielprocedure. In de screeningsverordening worden de voorwaarden daarvoor nader uitgewerkt. Ook kunnen lidstaten het EU-grondrechtenagentschap verzoeken om hen te ondersteunen bij het ontwikkelen van een dergelijk mechanisme, inclusief de waarborgen voor de onafhankelijkheid van het mechanisme. Het kabinet juicht dat toe en ziet de implementatie van het Pact tegemoet.
Daarnaast is het kabinet er voorstander van dat lidstaten zelf een (nationaal) onafhankelijk monitoringsmechanisme ten aanzien van grensbeheer opzetten. De Europese Commissie, met steun van het kabinet, heeft daar de afgelopen jaren doorlopend op aangedrongen. Lidstaten als Bulgarije, Kroatië en Griekenland zetten, met betrokkenheid van de Commissie, reeds dergelijke mechanismen op of versterken deze. Het kabinet volgt de ontwikkelingen rondom deze mechanismen en hecht, conform de richtsnoeren van het Grondrechtenagentschap op dit vlak,4 aan een onafhankelijk monitoring- en toezichtmechanisme. Zo is eerder bijvoorbeeld met Kroatië gesproken over de opzet van het mechanisme en de opvolging van de aanbevelingen. Ook heeft het kabinet bij de appreciatie van de fact-finding missie in Bulgarije in november 2023, de verbetering van het onafhankelijk monitorings- en toezichtmechanisme op de waarborging van fundamentele rechten als aandachtspunt aangemerkt. De structurele opvolging van aanbevelingen verdient blijvende aandacht van de Bulgaarse autoriteiten. Het kabinet zal dit blijven volgen en zich hierover uitspreken.
Tot slot nam het kabinet het voorstel voor een nationaal onafhankelijk monitoringsmechanisme op in de non-paper over grensbeheer ten behoeve van de nieuwe Europese Commissie5. De voornoemde richtsnoeren van het Grondrechtenagentschap sluiten aan bij de inhoudelijke wens van het kabinet ten aanzien van de vormgeving daarvan.
Zie antwoord vraag 9.
Zie antwoord vraag 9.
Zoals uiteengezet in voorgaande antwoorden benadrukt het kabinet dat het beheer van de EU-buitengrenzen, dat onder verantwoordelijkheid van de lidstaten plaatsvindt, met inachtneming van het Europees en internationaal recht op het gebied van mensenrechten moet worden uitgevoerd. De Europese Commissie dient hier als hoedster van de EU-verdragen op toe te zien. Het kabinet vraagt hier in Europese en bilaterale gesprekken doorlopend aandacht voor.
Over dit onderwerp zijn op 21 februari jl. vragen gesteld door het lid Piri (GroenLinks-PvdA). Graag verwijst het kabinet naar de beantwoording op deze vragen voor een uitgebreide reactie ten aanzien van de rol van Frontex en het delen van informatie met Libië.6
Artikel 6 van de ARSIWA gaat over de aansprakelijkheid van de staat die een orgaan ter beschikking stelt aan een andere staat. Frontex is geen staat, maar een orgaan van de Europese Unie met eigen rechtspersoonlijkheid.7 Artikel 6 van de ARSIWA is daarom niet van toepassing op het handelen van Frontex.
Onder internationaal recht wordt het handelen van een (orgaan van een) internationale organisatie met eigen rechtspersoonlijkheid toegerekend aan die organisatie. Dat betekent dat het handelen van Frontex in eerste instantie aan de Europese Unie, en niet aan een lidstaat, toegerekend moet worden. Enkel het lidmaatschap van de Europese Unie maakt een staat nog niet juridisch verantwoordelijk. Voor zover de vraag ziet op de aansprakelijkheid voor organen van Nederland die ter beschikking gesteld worden aan Frontex, wordt dit geregeld in artikel 7 van de Artikelen inzake aansprakelijkheid van internationale organisaties. Op grond daarvan moet het handelen van een aan Frontex ter beschikking gesteld orgaan van Nederland toegerekend worden aan Frontex.
Voor meer details over de kwestie van aansprakelijkheid voor het handelen van Frontex verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van 4 november 2022.8
Het kabinet wil voorkomen dat migranten de levensgevaarlijke routes over zee afleggen. Daar zet het kabinet zich voor in. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan door het ontwikkelen van brede migratiepartnerschappen, hervestiging van vluchtelingen via de UNHCR, het tegengaan van grondoorzaken van migratie en de aanpak van mensensmokkel.
Zoals hierboven gesteld is het de taak van de Commissie om als hoedster van de verdragen toe te zien op de naleving van het Unie recht en actie te ondernemen indien er sprake is van een schending van het recht. De Commissie heeft hiertoe, op basis van de EU-verdragen, diverse middelen tot haar beschikking. Het kabinet moedigt de Commissie doorlopend aan deze in te zetten waar het de naleving van Europees asiel- en migratierecht betreft. In bilaterale gesprekken benadrukt Nederland tevens het belang van respect voor fundamentele rechten.
Het kabinet heeft, gezien de aantallen migranten die de levensgevaarlijke oversteek naar de EU maken via zee, meermaals in EU-verband opgeroepen tot goede afspraken tussen alle betrokken partijen om verdrinkingen te voorkomen en tot een normalisatie van de ontschepingspraktijk op de Middellandse Zee te komen. Uitgangspunt is daarbij het versterken van Search and Rescue (SAR) met goed werkende kustwachten met voldoende capaciteit, en het duidelijk vaststellen van SAR-zones en veilige havens. Het kabinet verwelkomt de gesprekken die hierover gevoerd worden op Europees niveau, onder andere in de SAR-Contact Group onder leiding van de Europese Commissie. Hier wordt onder andere gesproken over het verbeteren van onderlinge samenwerking tussen landen in het Middellandse Zeegebied, alsook met Europese agentschappen, zoals Frontex en het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid.
Waar het Italië betreft, is het aan de Commissie, als hoedster van de EU-verdragen, om erop toe te zien dat de wetgeving verenigbaar is met het Unierecht. In algemene zin is het kabinet van mening dat het internationaal recht staten, en daarmee kapiteins van een schip varend onder een vlag van een staat, verplicht onmiddellijk hulp te verlenen aan mensen in nood op zee. Voorts bepalen verdragen dat de staat in wiens opsporings- en reddingsgebied een drenkeling wordt gered de primaire verantwoordelijkheid heeft voor de coördinatie en samenwerking bij het vinden van een veilige haven. Staten dienen volgens het kabinet conform deze internationaalrechtelijke verplichtingen te handelen.
Voor een uitgebreidere uiteenzetting van het internationaalrechtelijk kader in geval van SAR en de Italiaanse wetgeving verwijst het kabinet graag naar beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Kröger.9
Zie antwoord vraag 15.
Zie antwoord vraag 15.
Het kabinet benadrukt dat het tegengaan van het verlies van levens op zee en de internationaalrechtelijke plicht om mensenlevens op zee te redden te allen tijde het uitgangspunt moet blijven. Tegelijkertijd dienen activiteiten niet behulpzaam te zijn bij het in stand houden van criminele activiteiten van mensensmokkelaars die geregeld mensenlevens op het spel zetten. Het is aan de nationale (opsporings)autoriteiten hier onderzoek naar te doen en zo nodig over te gaan tot strafrechtelijke vervolging. Dat hangt af van nationale wetgeving in het desbetreffende land. In Nederland is deze bevoegdheid voorbehouden aan het openbaar ministerie.
Het kabinet is daarmee niet voor het strafbaar stellen van hulp aan mensen in nood door organisaties, zoals ngo’s, die handelen op basis van humanitaire gronden, maar wil de strafrechtelijke aansprakelijkheid niet principieel expliciet bij wet uitsluiten. Tenslotte hangt het van de individuele omstandigheden van een geval af of vervolging wenselijk is, en kan daarbij indien aan het licht komt dat de betrokkene heeft gehandeld op humanitaire gronden worden besloten om niet over te gaan tot strafvervolging. In Nederland kunnen de algemene strafuitsluitingsgronden in het Wetboek van Strafrecht in de weg staan aan strafbaarheid in gevallen van humanitaire hulp.
In Europees verband onderschrijft de regering deze benadering, ook in relatie tot het voorstel voor de nieuwe mensensmokkelrichtlijn dat zich tot doel stelt de strafrechtelijke benadering van mensensmokkel in de EU juist verder te harmoniseren. Nederland benoemde dan ook recent tijdens de JBZ-raad van 4 en 5 maart 2024 dat het van belang is dat zuivere humanitaire hulpverlening niet wordt vervolgd. Echter acht het kabinet in dit verband een expliciete humanitaire clausule in de operationele tekst van de richtlijn niet noodzakelijk of effectief. Het kabinet verwijst naar beantwoording van vragen van de Eerste Kamer over dit onderwerp voor een uitgebreidere toelichting op dit vraagstuk.10
Er bestaan veel manieren om op een reguliere en veilige manier naar de Europese Unie te komen voor bijvoorbeeld gezin, studie of werk. Naast nationale regelingen van de verschillende EU-lidstaten bestaan er zeven EU-brede richtlijnen op het vlak van (reguliere) toelating en verblijf.
Het kabinet ziet arbeidsmigratie van buiten de EU, met uitzondering van kennismigratie, als sluitstuk voor de aanpak van tekorten op de arbeidsmarkt. Om de behoeftes van Lidstaten op legale migratie beter te matchen met aanbod uit derde landen, zet de Europese Commissie zich in om afspraken te maken met derde landen om behoeftes van Lidstaten op het gebied van legale migratie te matchen met aanbod uit derde landen via de zogeheten Talentpartnerschappen. Het kabinet ziet deze talentpartnerschappen niet op zichzelf als oplossing voor tekorten op de arbeidsmarkt11. Op dit moment wordt er gesproken vanuit de Commissie met Tunesië Marokko, Egypte, Bangladesh en Pakistan. Nederland sluit in de rol van observer aan bij de gesprekken met Marokko, Egypte en Tunesië voor zover dat vrijblijvend mogelijk is. Ook wordt in Raadsverband gesproken over een door de Europese Commissie voorgestelde verordening ter oprichting van een EU-Talentenpool, die de match tussen EU-werkgevers en (aspirant-)werknemers uit derde landen moet verbeteren. Het kabinet zet zich daarbij in de onderhandelingen over het voorstel wel actief in om het instrument zo vorm te geven dat de in het BNC-fiche genoemde bezwaren en vragen zo goed als mogelijk en adequaat worden geadresseerd.12 Een eventueel besluit tot daadwerkelijke deelname aan een talentpartnerschap of EU-talentpool is aan een volgend kabinet.
Daarnaast wordt met de EU verordening tot vaststelling van een Uniekader voor hervestiging en toelating op humanitaire gronden (hervestigingsverordening), die deel uitmaakt van het Asiel- en Migratiepact, voorzien in een gemeenschappelijke aanpak voor het hervestigingsbeleid van lidstaten. Deze verordening kan bijdragen aan het vervullen van de mondiale behoeften aan hervestiging en humanitaire toelating, partnerschappen met derde landen versterken en bijdragen aan solidariteit. Daarnaast kan het de druk verlichten op landen in regio's die grote groepen vluchtelingen opvangen door het bevorderen en verbeteren van de capaciteit en de opvang- en beschermingsvoorwaarden en door het verminderen van irreguliere en gevaarlijke doorreizen van personen die internationale bescherming nodig hebben.
Het is niet mogelijk op voorhand uitspraken te doen over de toelaatbaarheid van een dergelijke grote en diverse groep.
Voor toelating op grond van hervestiging moeten mensen zich eerst melden bij UNHCR. UNHCR beoordeelt of iemand vluchteling is en vervolgens of iemand ook in aanmerking komt om te worden voorgedragen voor hervestiging. In de Projected Global Resettlement Needs noteert UNHCR jaarlijks de hervestigingsnoden. Wereldwijd dragen meerdere landen, waaronder Nederland, met uiteenlopende aantallen bij aan die hervestiging. Daarnaast kennen wereldwijd meerdere landen ook andere legale en veilige routes in de vorm van humanitaire toelating- of sponsorprogramma's voor personen die (internationale) bescherming nodig hebben.
Voor reguliere toelating, voor bijvoorbeeld werk of studie, geldt in de regel dat per aanvraag wordt beoordeeld of een vreemdeling voor een vergunning in aanmerking komt.
Toegankelijkheid van «legale routes» hangt samen met onder meer quota voor hervestiging, inhoudelijke voorwaarden voor verblijfsvergunningen en, in elk geval in de Nederlandse context, het principe dat de machtiging tot voorlopig verblijf en de verblijfsvergunning in land van herkomst of land van bestendig verblijf dienen te worden aangevraagd. Het kabinet ziet op dit moment geen aanleiding voor een nader onderzoek naar dit stelsel. Of dit mogelijk in de komende periode opportuun kan zijn is aan een volgend kabinet.
De asielgrensprocedure moet bij inwerkingtreding van het Asiel- en Migratiepact vanaf 2026 verplicht worden toegepast als de aanvrager een nationaliteit van een land bezit waarbij het Europese gemiddelde inwilligingspercentage lager is dan 20%, er gronden zijn om de aanvrager te beschouwen als een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid, of als de aanvrager probeert de autoriteiten te misleiden.
Het is van belang dat personen die niet aan de voorwaarden voldoen om toegang te krijgen tot de EU, niet alsnog toegang krijgen. Waar mogelijk nemen lidstaten stappen om op andere wijze dan door detentie de verdere inreis te voorkomen. Daar komt bij dat bij inwerkingtreding van het Asiel- en Migratiepact per 2026, de opvangrichtlijn, asielprocedureverordening en de grensterugkeerprocedureverordening bepalen dat het opleggen van grensdetentie een ultimum remedium is, dat enkel mag worden opgelegd wanneer een lichter middel niet doeltreffend is. Waar dit in de geografie van de EU-lidstaat niet anders kan om inreis te voorkomen, zal detentie aan de orde zijn. Grensdetentie wordt in Nederland aangevangen met een medische check door het personeel van de Dienst Justitiële Inrichtingen. Daarnaast kan een vreemdeling altijd een verzoek indienen om een arts te consulteren. Waar nodig wordt zorg geboden. Wanneer er indicaties bestaan dat een vreemdeling kampt met complexe psychiatrische problemen, dan kan de vreemdeling worden overgeplaatst naar het Centrum voor Transculturele Psychiatrie Veldzicht. Hiermee is aandacht voor het mentale welzijn van de asielzoekers die naar een detentiecentrum gaan. Ik zie dan ook geen aanleiding om onderzoek te doen.
Ieder land is zelf verantwoordelijk voor de inrichting van het zorgstelsel in dat land. Dat geldt derhalve ook voor de toegang tot de fysieke en mentale gezondheidszorg. In Nederland maken asielzoekers gebruik van reguliere zorginstellingen en is de toegang tot medische zorg, zowel fysiek als mentaal, geborgd via de GezondheidsZorg Asielzoekers. Op nagenoeg alle asielzoekerscentra en op veel andere opvanglocaties is een huisartsenpraktijk aanwezig. Binnen die praktijk werkt ook een zogeheten Praktijkondersteuner GGZ. Ook hiermee is een laagdrempelige toegang tot zorg geborgd. Mocht het nodig zijn dan kan de huisarts doorverwijzen naar vervolgzorg. Ter verbetering van de mentale gezondheid worden ook programma’s aangeboden, zoals Bamboo, gericht op het herkennen en erkennen van mentale problematiek bij volwassen en jongeren en indien nodig het doorverwijzen naar specialistische zorg. Verder worden er door verschillende organisaties activiteiten aangeboden die zien op het mentale welzijn van kinderen en jongeren in de opvang. Ook niet-gouvernementele organisaties zoals Save the Children en WarChild, maar ook het Nederlandse Rode Kruis, bieden geregeld geestelijke en psychosociale steun aan asielzoekers in Nederland. Zij putten daarbij uit kennis en ervaring die zij elders in de wereld opdoen bij de integratie van MHPSS (Mental Health and Psychosocial Support, geestelijke gezondheid en psychosociale steun) in humanitaire respons en in hun werk met en voor vluchtelingen en gastgemeenschappen. Dit is een thema waarop het Ministerie van Buitenlandse Zaken internationaal actief: Nederland is internationaal aanjager van integratie van MHPSS in humanitaire actie, in vredesopbouw en in inspanningen gericht op ontheemden en gastgemeenschappen. Nederland werkt daarbij behalve met Nederlandse en internationale NGOs ook nauw samen met organisaties zoals UNICEF, UNHCR, IOM, en de Rode Kruis Rode Halve Maan Beweging. Een aantal van deze organisaties is ook binnen de Europese Unie actief.
Ik herken dat in de asiel- en opvangstelsels van sommige lidstaten, op onderdelen, gebreken kunnen zitten of zaten. Die gebreken konden bijvoorbeeld ook aanleiding zijn om onder de Dublinverordening (tijdelijk) geen asielzoekers vanuit Nederland aan die lidstaten over te dragen. Met betrekking tot de in uw vraag genoemde lidstaten, oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat, hoewel de opvang en asielprocedure in Griekenland is verbeterd, een belangrijk aandachtspunt de zeer beperkte toegang van asielzoekers tot gratis rechtsbijstand tijdens hun beroepsprocedure is. In een uitspraak van 26 april 2023 leidde de Afdeling uit de berichtgeving van de Italiaanse autoriteiten af dat er voor Dublinclaimanten in Italië geen opvangfaciliteiten beschikbaar zijn en ten gevolge tijdelijk geen asielzoekers onder de Dublinverordening overgedragen kunnen worden aan dat land.
Meer in het algemeen wil ik opmerken dat het taak is van de Europese Commissie om erop toe te zien dat de asielprocedures in de lidstaten in lijn zijn met de Europese asielrichtlijnen- en verordeningen.
Het is de eigen verantwoordelijkheid van iedere lidstaat om de nationale asiel- en opvangprocedure in te richten conform het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, d.w.z. het wetgevingspakket van de EU waarbij internationale bescherming is geregeld. In de EU asielwetgeving is ook geregeld dat lidstaten asielzoekers toegang moeten bieden tot de gezondheidszorg die zij nodig hebben. Daarbij is, zoals ook eerder aangegeven, het de taak van de Commissie om hierop toe te zien. Verder heeft het Asielagentschap van de Europese Unie (EUAA) tot taak de lidstaten te ondersteunen bij de uitvoering van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel. Het Agentschap gaat ook toezicht houden op de nationale autoriteiten via een monitoringmechanisme. Dit mechanisme beoogt mogelijke tekortkomingen in de asiel- en opvangstelsels van lidstaten te voorkomen en identificeren.
Om te zorgen dat het COA aan iedereen een opvangplek kan blijven bieden, zijn verschillende maatregelen genomen. Het COA plaatst statushouders in hotels om extra asielopvangcapaciteit te realiseren. Voorts is middels de brief van 15 april jl.13 een uitvraag gedaan aan de commissarissen van de Koning om in totaal en op zeer korte termijn tijdelijke spoedopvang te realiseren en op termijn in iedere provincie een extra grote opvanglocatie te realiseren. Vanuit het Rijk wordt hier grond voor beschikbaar gesteld. Via deze lijnen moeten in de komende periode voldoende opvangplekken gerealiseerd worden om uit te crisissituatie van 2022 te blijven.
Daarnaast zijn ook lessen getrokken uit de crisis en wordt er voortdurend samen met maatschappelijke partners, zoals het Rode Kruis, geschakeld en wordt ook mede in samenwerking met hen snel opgeschaald om snel nieuwe opvanglocaties te realiseren.
Allereerst onderstreept het kabinet nogmaals dat lidstaten bij de uitvoering van hun taken op het gebied van grensbewaking volledig dienen te handelen met inachtneming van het toepasselijke Unierecht, waaronder het Handvest van de Grondrechten en het toepasselijke internationale recht. Geweld tegen personen met als doel hen te belemmeren in de uitoefeningen van hun rechten, mag daar nooit onderdeel van zijn.
Daarbij is het tegengaan van mensensmokkel en het ontwrichten van criminele smokkelnetwerken een prioriteit voor het kabinet, juist om te voorkomen dat mensensmokkelaars en de netwerken daarachter vaak uit cynisch winstbejag misbruik maken van de situatie van de mensen die op hen een beroep doen. Het kabinet heeft een brede inzet. Zo werkt Nederland onder andere aan het tegengaan van mensensmokkel middels verschillende initiatieven en projecten samen met andere lidstaten, derde landen, internationale organisaties zoals UNODC, en EU-agentschappen zoals Europol, Eurojust en Frontex om mensensmokkel te bestrijden. Dit vindt bijvoorbeeld plaats binnen het European Multidisciplinair Platform Against Crime Threats (EMPACT), waarbij Nederland deelneemt aan verschillende acties gericht op het tegengaan van mensensmokkel met landen binnen en buiten de EU. Tegelijkertijd is de aanpak van mensensmokkel enkel effectief als naast het ontwrichten van mensensmokkelnetwerken, ook aandacht uitgaat naar de lokale realiteit waarbij migranten smokkelaars evenwel zien als dienstverleners. Daarom wordt ook ingezet op preventie en voorlichting in derde landen om bewustwording over de risico’s van irreguliere migratie te vergroten en veilige en ordelijke migratie te bevorderen.
Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van de leden Koekkoek (Volt) en Teunissen (PvdD), van uw Kamer aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over het rapport «Death, Despair and Destitution: The Human Costs of the EU’s Migration Policies» van Artsen zonder Grenzen (ingezonden 4 april 2024) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.