Ingediend | 20 maart 2024 |
---|---|
Beantwoord | 28 mei 2024 (na 69 dagen) |
Indieners | Caroline van der Plas (BBB), Cor Pierik (BBB) |
Beantwoord door | Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
Onderwerpen | dieren landbouw lucht natuur en milieu |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2024Z04643.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20232024-1854.html |
Ja.
Het Eester Loo is één van de locaties binnen het gebied Rijntakken waarvoor is vastgesteld dat het habitattype Beuken-eikenbossen met hulst (H9120) voorkomt. Door artikel 27 van het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden (22 november 2022)2 is dit habitattype toegevoegd aan het aanwijzingsbesluit Rijntakken.
De vaststelling heeft pas plaatsgevonden na de publicatie van het aanwijzingsbesluit, maar heeft betrekking op de situatie op het moment van aanwijzen. Het was dus noodzakelijk om het aanwijzingsbesluit op dit punt te corrigeren.
De feitelijke basis is de habitattypenkaart van het Natura 2000-gebied Rijntakken, opgesteld door de provincie Gelderland. Deze is gebaseerd op veldonderzoek ter plaatse om vast te stellen dat het habitattype aanwezig is en ook al aanwezig was in 2014 (toen het besluit-Rijntakken werd vastgesteld).
Overigens is het niet zo dat concreet voor deze locatie een afzonderlijk en specifiek besluit is genomen. Het lokaliseren van het sinds 2022 beschermde type is gebeurd door de provincie middels de genoemde habitattypenkaart. Ook bij de vergunningverlening wordt sindsdien rekening gehouden met (onder andere) deze locatie, met name door aanpassing van de AERIUS-kaart.
Het aanwijzingsbesluit Rijntakken werd op 23 april 2014 vastgesteld.
Reeds in oktober 2014 kreeg het ministerie de beschikking over een concept-habitattypenkaart waarop ook het habitattype Beuken-eikenbossen met hulst (H9120) was opgenomen, een type dat eerder dat jaar nog niet was vermeld in het aanwijzingsbesluit.
Op 13 november 2014 leverde de Interbestuurlijke Projectgroep Habitatkartering (die onafhankelijk habitattypenkaarten valideerde) een bevindingendocument in bij de provincie. Daarin werd o.a. geconstateerd dat de vermelding van H9120 op de locatie Eester Loo niet was onderbouwd. Wel was duidelijk dat het bos op een bosgroeiplaats voorkomt die reeds rond 1850 bestond (dit is een wezenlijk onderdeel van de onderbouwing). Maar er werd ook gewezen op een passende beoordeling waarin werd gesproken over een Essen-iepenbos in de randzone van dit bos, wat behoort tot het habitattype Vochtige alluviale bossen, subtype essen-iepenbossen (H91E0B).
Op 31 maart 2016 leveren de validatoren een bevindingendocument over de volgende conceptversie van de kaart in bij de provincie. Daaruit blijkt dat het gedeelte van het Eester Loo dat in eigendom is van Geldersch Landschap inmiddels overtuigend is onderbouwd, maar dat van een particulier nog niet.
Uit het bevindingendocument van 27 juli 2017 blijkt dat hierover geen vragen meer zijn en dat de onderbouwing alsnog voor het gehele bos in orde is.
Het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden werd intussen vanaf begin 2017 voorbereid met de provincies, het Ministerie van IenW en het Ministerie van Defensie. Over de aanwezigheid van type H9120 in het gebied Rijntakken, waaronder de locatie Eester Loo, was reeds in maart 2017 ambtelijk overeenstemming met de provincie Gelderland.
Op 5 maart 2018 werd het wijzigingsbesluit in ontwerp gepubliceerd en tussen 9 maart en 19 april 2018 ter inzage gelegd.
Op 22 november 2022 is het wijzigingsbesluit vastgesteld. Ten aanzien van H9120 in Rijntakken was het besluit gelijkluidend aan het ontwerpbesluit.
Het in het vorige antwoord genoemde wijzigingsbesluit heeft betrekking op 101 Habitatrichtlijngebieden. Zie de in voetnoot 2 genoemde vindplaats voor de tekst van het besluit en de daarin genoemde gebieden.
De wijzigingen waren nodig om te corrigeren wat in het verleden niet goed is gegaan bij het opstellen van de aanwijzingsbesluiten. Het is jammer dat dit zo lang heeft geduurd, maar het voldoen aan de wettelijke vereisten is noodzakelijk. Dat is inmiddels ook bevestigd in alle uitspraken die door de rechtbanken zijn gedaan in de beroepen tegen dit besluit3.
In het verleden zijn slechts weinig wijzigingsbesluiten genomen. Per gebied kan dit worden afgeleid uit de overzichten op de Natura 2000-website. Voor bijvoorbeeld het gebied Rijntakken is dat te zien op de betreffende webpagina4.
Het wijzigingsbesluit heeft geen directe betrekking op agrarische bedrijven. Indirect is het besluit als gevolg van de zogenoemde externe werking wel relevant voor een groot deel van de agrarische bedrijven omdat er tot op een afstand van 25 km van beschermde stikstofgevoelige habitats bij vergunningverlening getoetst moet worden op mogelijk significante gevolgen. Dat kan leiden tot een lokale aanscherping van het toetsingskader voor vergunningverlening, maar het blijkt dat lang niet in alle gevallen sprake is van een lagere KDW als gevolg van het alsnog beschermen van de toegevoegde stikstofgevoelige habitats. De concrete gevolgen zullen dus per bedrijf verschillen. Daar bestaat geen landelijk overzicht van. Elk bedrijf kan dit via een AERIUS-berekening nagaan.
Uit dit wijzigingsbesluit vloeit niet automatisch voort dat agrarische bedrijven worden beperkt in hun bedrijfsvoering. Zo heeft het wijzigingsbesluit niet tot gevolg dat bestaande vergunningen moeten worden heroverwogen.
Om te zorgen dat ruimte bestaat om de bedrijfsvoering te wijzigen is het wel van belang om gezamenlijk te zorgen voor een afname van de stikstofuitstoot waardoor nieuwe ontwikkelmogelijkheden ontstaan. Daar willen we agrarisch ondernemers bij ondersteunen. Samen moeten we – binnen de noodzakelijke beperkingen – zoeken naar oplossingen waar ook de boeren zelf op kunnen sturen.
Die mening deel ik niet, gezien het antwoord op vraag 6. Wel hebben de opgaven in het landelijk gebied in zijn algemeenheid effect op de manier waarop geproduceerd kan worden. Daarom is het van belang deze opgave in samenhang te bezien met het verdienvermogen van de agrarisch ondernemers.
Die zorgen ken ik. De betreffende melkveehouders hebben, naar eigen zeggen, reeds natuurvergunningen, dus ook voor hen geldt dat ze daarmee het recht hebben om evenveel stikstof uit te blijven stoten als in die vergunningen staat, ondanks dat er sinds 2022 een zeer stikstofgevoelig bos in hun directe omgeving wordt beschermd. In hoeverre er een noodzaak is om deze ondernemers meer te ondersteunen, is nog niet duidelijk, maar uiteraard heeft de overheid een belangrijke verantwoordelijkheid om gezamenlijk aan de opgaven in het landelijk gebied te voldoen en de ondernemers te ondersteunen om deze transitie mee te maken.
Ik begrijp de behoefte aan maatwerk heel goed. Daarom heb ik de ambitie om, naast de generieke maatregelen en de gebiedsgerichte aanpak, maatwerk te leveren op het individuele boerenerf als dit noodzakelijk is. Dit gebeurt al in het kader van de aanpak piekbelasting en ook voor de PAS-melders wordt dit verkend. Met het verder invullen en verbreden van deze maatwerkaanpak ben ik nu bezig en het is aan het nieuwe kabinet om hier verdere keuzes in te maken.
Het kan zijn dat ook deze bedrijven maatregelen moeten nemen die leiden tot een verdere vermindering van emissies van ammoniak en broeikasgassen. Het kabinet zet zich in om bedrijven hierin te ondersteunen zoals met het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw.
In aanvulling op bestaand instrumentarium kan een volgend kabinet besluiten om boeren te ondersteunen bij de verdere verduurzaming, bijvoorbeeld via subsidies voor onderzoek en ontwikkeling van stal- en managementmaatregelen, investeringen in bewezen en geborgde technieken en vergoedingen voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer.
Ja, in die zin dat een deel van het bos sinds lang in bezit is van één van de betrokken families en de natuurwaarden dus ook mede door hun beheer zijn behouden.
Daar kan in de besluitvorming geen rekening mee worden gehouden. De Europese regels laten het niet toe om onderscheid te maken tussen eigendomssituaties.
Ik wil allereerst mijn waardering uitspreken over wat veel boeren dichtbij Natura 2000-gebieden al doen om landbouw te combineren met agrarisch natuur- en landschapsbeheer.
Tegelijk is het duidelijk dat ondernemers samen met overheden aan de slag moeten om ook kleinschalige melkveebedrijven toekomstbestendig te maken, in balans met hun leefomgeving. Ik erken dat er ook voor deze bedrijven dichtbij Natura 2000-gebieden voldoende toekomstmogelijkheden moeten zijn. De opgave is om samen met andere betrokken partijen in het gebied een goede balans te vinden tussen ruimte voor natuur en voor agrarische activiteiten. Dit zal vooral ruimte zijn voor extensievere vormen van landbouw gecombineerd met agrarisch natuur- en landschapsbeheer. In gebiedsprocessen wordt lokaal gekeken wat waar passend en mogelijk is. Het kabinet ondersteunt bedrijven hierbij onder andere via het Omschakelprogramma duurzame landbouw, de ecoregelingen en de samenwerkingsregeling voor melkveebedrijven in Natura 2000-overgangsgebieden in het kader van het Nationaal Strategisch Plan van het GLB.
Zie antwoord vraag 13.
Zoals uit de antwoorden op vraag 8 en 9 blijkt, is de rechtszekerheid geborgd doordat bestaande vergunningen niet worden aangetast door het genomen besluit.
Zie de antwoorden op vraag 8, 9 en 15.
Uiteraard ben ik bekend met de zorgen die er leven over de beperkingen rondom vergunningverlening in relatie tot dierwaardige veehouderij. De Minister van LNV heeft de Kamer daar meermaals over geïnformeerd en in het convenanttraject dierwaardige veehouderij is dit ook onderwerp van gesprek geweest. De Tweede Kamer heeft op 19 maart jl. in het kader van de overgang naar een dierwaardige veehouderij een wijzigingsvoorstel voor de Wet dieren aangenomen. Daarin wordt bepaald dat dieren in de veehouderij hun gedragsbehoeften moeten kunnen uitoefenen. De concrete invulling van de eisen aan stallen zal worden uitgewerkt in lagere regelgeving. Er wordt gekeken naar de mogelijkheden voor een stapsgewijze aanpak, waarbij het uitgangspunt is een dierwaardige veehouderij in 2040. De transitie naar dierwaardige veehouderij zal plaatsvinden binnen de kaders van het natuur- en milieubeleid (waaronder het stikstofbeleid).
Die mogelijkheden zie ik niet, omdat Nederland op dit vlak al scherp aan de wind zeilt.
De vragen van de leden Pierik en Van der Plas (beiden BBB) over het artikel «Toekomst van Gorsselse melkveehouders onzeker, want in het bos staan eiken in plaats van iepen» (ingezonden 20 maart 2024, kenmerk 2024Z04643) kunnen vanwege de benodigde afstemming niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk de vragen doen toekomen.