Ingediend | 27 februari 2024 |
---|---|
Beantwoord | 8 mei 2024 (na 71 dagen) |
Indiener | Tjeerd de Groot (D66) |
Beantwoord door | Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
Onderwerpen | economie energie industrie natuur en milieu |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2024Z03001.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20232024-1687.html |
Op 26 april jongstleden heb ik uw Kamer geïnformeerd dat het kabinet het onderhandelingsmandaat heeft vastgesteld, op basis waarvan onderhandelingen met TSN voor het maken van een maatwerkafspraak, op korte termijn zullen starten. Met TSN wordt onderzocht of de route op basis van het voorstel van TSN met versnelde overlastreductie haalbaar is.
U vraagt mij om een appreciatie van het plan van Thyssenkrupp. Net als Nederland is Duitsland bezig met vergroenen van de industrie. Het voornemen van Thyssenkrupp om waterstof in te zetten voor de staalproductie past hier in. Volgens Thyssenkrupp is de uiteindelijke CO2-reductie 3,5 Mton per jaar. Dit is een aanzienlijke hoeveelheid en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de Europese klimaatdoelstelling.
Voorts vraagt u mij een inschatting te maken van de haalbaarheid van het voornemen van Thyssenkrupp. Ik wil vooropstellen dat het niet aan mij is om de haalbaarheid te beoordelen van een project in Duitsland. Dat neemt niet weg dat ik wel kan ingaan op de haalbaarheid van het inzetten van grote hoeveelheden waterstof voor het maken van staal. Allereerst zal ik ingaan op de technische haalbaarheid. Veel staalbedrijven in Europa zijn bezig met de toepassingsmogelijkheden van «direct reduced iron» (DRI) techniek. Waar DRI bewezen techniek is bij gebruik van aardgas, is dit nog niet het geval bij gebruik van waterstof. Het volledig op waterstof laten draaien is nu technisch nog niet bewezen op commerciële schaal.
De haalbaarheid wordt ook bepaald door de volgende factoren:
De installaties bij beide fabrieken lijken sterk op elkaar, met een «direct reduced iron plant» (DRP) gevolgd door een of meer «electric furnaces» (EFs). De productiecapaciteit van de Thyssenkrupp installatie is 2,5 ton DRI per jaar. Ook TSN is voornemens om 2,5 miljoen ton DRI per jaar te produceren. Er zijn ook verschillen. Zo heeft TSN een eigen pelletfabriek en Thyssenkrupp niet. Daarnaast ligt Thyssenkrupp in het binnenland, terwijl TSN aan zee ligt. Het type elektrische oven is anders, maar voor beide fabrieken geldt dat bij de overgang van het hoogovenproces naar DRP/EF het grootste deel van de oorspronkelijke CO2-emissies van het hoogovenproces wordt gereduceerd wanneer aardgas wordt ingezet. Het overige deel kan vervolgens worden gereduceerd door gebruik te maken van hernieuwbare of koolstofarme waterstof of de inzet van het afvangen en opslaan van CO2 (CCS). De inzet van aardgas plus CCS is niet alleen goedkoper dan het gebruik van koolstofarme waterstof, maar is ook energiezuiniger omdat niet eerst waterstof hoeft te worden geproduceerd. Omdat Thyssenkrupp geen mogelijkheid heeft CCS in te zetten, rest hen niets anders dan het gebruik van hernieuwbare of koolstofarme waterstof om de laatste 20% van de CO2-emissies te reduceren. Thyssenkrupp is van plan samen met Uhde (joint venture van Thyssenkrupp en Industrie de Nora) een elektrolyser van 500 MW te ontwikkelen bij het energiebedrijf STEAG. De geproduceerde waterstof (75 kton per jaar) en zuurstof worden geleverd aan Thyssenkrupp in Duisburg.
Naar verwachting zal er in 2028 en 2029 voldoende waterstof beschikbaar zijn voor de plannen van Thyssenkrupp, aangezien hun plannen uitgaan van zowel koolstofarme als hernieuwbare waterstof. Zoals aangegeven onder vraag 2 heeft Thyssenkrupp een tender uitgezet die beoogt om aan voldoende waterstof te komen om in hun vraag te voorzien.
Het is te verwachten dat zodra interconnecties tussen het waterstofnetwerk van HNS en dat van Duitse netwerkbeheerders zijn gerealiseerd er waterstof wordt getransporteerd van Nederland (via binnenlandse productie of import) naar Duitse afnemers waaronder mogelijk Thyssenkrupp. De interconnecties zijn ook bedoeld om grensoverschrijdend transport van waterstof mogelijk te maken om (uiteindelijk) tot een Europese waterstofmarkt te komen. Indien met de vraag specifiek waterstofproductie via elektrolysers in Nederland wordt bedoeld, dan zal gebruik van deze waterstof in Duitsland onder meer afhankelijk zijn van de vormgeving van vraagstimulering voor hernieuwbare waterstof in beide landen.
Evenals Nederland, staat de Duitse overheid ook voor de opgave de industrie te verduurzamen en de inzet van hernieuwbare en koolstofarme waterstof te stimuleren. Mijn ministerie onderhoudt ook contacten met de Bundesministerium für Wirtschaft und Klimaschutz als ook met het Ministerium für Wirtschaft, Industrie, Klimaschutz und Energie van Noordrijn-Westfalen over onder meer het waterstofbeleid in beide landen. In het algemeen wordt gewerkt aan generieke instrumenten voor hernieuwbare waterstof bestaande uit een mix van productie- en vraagsubsidies en normering (zie Kamerstuk 32 813, nr. 1314). We zijn onder meer voornemens om gezamenlijk met Duitsland een veiling voor de import van waterstof(dragers) te lanceren onder het H2Global-mechanisme. Voor deze veiling is € 300 miljoen gereserveerd onder het Klimaatfonds. Duitsland zal voor deze veiling ook € 300 miljoen beschikbaar stellen. Momenteel wordt de voorgenomen opzet van deze veiling getoetst aan het Europese staatssteunkader. De Nederlandse deelname aan H2Global heeft als overkoepelend doel het aanbod van hernieuwbare waterstof te verbreden naast nationaal geproduceerde hernieuwbare waterstof. De ingekochte hernieuwbare waterstof kan onder meer aan Nederlandse staalbedrijven worden doorverkocht. Ter voorbereiding op deze veiling heeft mijn ministerie onlangs een openbare consultatie gehouden om inzichten op te halen bij marktpartijen die actief zijn in de waterstofketen. Deze resultaten worden momenteel geëvalueerd, waarna een samenvatting zal worden gepubliceerd op www.internetconsultatie.nl. TSN kan wanneer het haar verduurzamingsplannen heeft voltooid deelnemen aan dit generieke instrument.
Zoals aangegeven onder vraag 2 ben ik niet in de positie om te beoordelen of de plannen van Thyssenkrupp haalbaar zijn. Ik ben daarom ook niet in staat een vergelijking te maken met TSN. Voor TSN maakt mijn ministerie een diepgaande analyse van de kosten en beschikbaarheid van waterstof. Hernieuwbare waterstof is nog relatief duur en de beschikbaarheid is beperkt. Dit blijft voorlopig zo ook na 2030. De prijsontwikkeling van hernieuwbare waterstof is daarnaast nog erg onzeker. Pas wanneer hernieuwbare waterstof in kostenpariteit komt met aardgas wordt de inzet ervan economisch haalbaar. Tot die tijd zou de inzet van hernieuwbare waterstof tot dermate hoge kosten leiden dat het bedrijf verlies zou gaan maken.
Koolstofarme waterstof kan al tegen lagere kosten en in grote volumes beschikbaar komen. Zoals aangegeven onder vraag 3 is in deze situatie het energiezuiniger om aardgas plus CCS op de locatie toe te passen. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Het artikel geeft aan dat het FUREC-project van RWE een belangrijk project kan zijn in de verduurzamingsambities van het cluster Chemelot, waarbij met name OCI als een belangrijke afnemer wordt genoemd. Ook geeft het artikel aan dat RWE nog verschillende uitzoekpunten heeft waardoor het bedrijf op dit moment nog geen definitief investeringsbesluit heeft genomen. In het artikel worden het verkrijgen van de vergunningen, het verkrijgen van afval, beschikbaarheid van stroom en afspraken met afnemers als uitzoekpunten genoemd.
Het beeld zoals geschetst in dit artikel herken ik. Door verschillende partijen van het Chemelot-cluster is het belang van dit project bij mij benadrukt. Tegelijkertijd herken ik dat er nog verschillende uitzoekpunten zijn voordat RWE tot een definitief investeringsbesluit wil overgaan. Dit gaat dan onder meer over de uitzoekpunten zoals in het artikel beschreven.
Mijn ministerie is met RWE in gesprek over het FUREC-project en een aantal van de eerder genoemde uitzoekpunten. Het gaat dan bijvoorbeeld om duidelijkheid over hoe de waterstof van FUREC meetelt bij de implementatie van de Europese richtlijn hernieuwbare energie (REDIII) en de mogelijkheid van financiële overheidssteun voor het project. Op andere punten, zoals de onderhandelingen van RWE met leveranciers en afnemers, heeft de overheid overduidelijk geen rol.
Ook spreek ik als onderdeel van de maatwerkaanpak met het bedrijf OCI op Chemelot over hun mogelijke verduurzamingsplannen. Mogelijk onderdeel van deze plannen is dat OCI waterstof afneemt van het FUREC-project. Een maatwerkafspraak met OCI kan dus indirect bijdragen aan een positief investeringsbesluit van RWE.
De prioritering van klantaanvragen wordt gedaan door netbeheerders. Bij deze prioritering heb ik geen rol. Vanuit mijn ministerie is er sprake van een integrale aanpak, waarbij versnellingsopties clusterbreed worden ontwikkeld. Voor Chemelot is Mark Verheijen aangesteld als clusterregisseur. Vanuit zijn rol onderzoekt hij knelpunten en versnellingsopties voor de verduurzaming van Chemelot, waar ook het FUREC-project toe behoort. De prioritering verloopt vooralsnog via het «first come, first served» principe, dit is leidend in lopende transportverzoeken. De ACM is momenteel bezig met het ontwikkelen van een prioriteringskader waarmee aanvragen van klanten met een belangrijke maatschappelijke functie voorrang kunnen krijgen. Dit kader maakt het mogelijk de huidige, beperkte netcapaciteit, alsook capaciteit die beschikbaar komt door congestiemanagement of netuitbreidingen, op een andere wijze te verdelen dan het huidige «wie het eerst komt, het eerst maalt» principe. In juli 2023 publiceerde de ACM een conceptversie van dit prioriteringskader. De verwachting is dat het definitieve kader in april 2024 wordt gepubliceerd.
Bij de toekenning van subsidies vanuit het Europese Innovation Fund (de zogenaamd «Grant Agreement») worden specifieke afspraken gemaakt tussen de Europese Commissie en de ontvanger, in dit geval RWE. Mijn ministerie is niet op de hoogte van deze specifieke afspraken. In de gesprekken met RWE heeft het bedrijf haar zorgen uitgesproken over de mogelijke vertraging en het effect dat dit op de businesscase van het FUREC-project heeft. Mij zijn geen signalen bekend dat daarbij ook speelt dat de mogelijke subsidie vanuit het Europese Innovation Fund daarbij zou wegvallen.
Afspraken met potentiële afnemers zijn primair aan RWE zelf. Mijn ministerie speelt daar geen rol in. Wel herken ik het geschetste beeld dat er meerdere partijen op het cluster Chemelot geïnteresseerd zijn in het afnemen van de waterstof van FUREC. OCI lijkt daarbij in potentie de grootste afnemer. Dit herken ik ook uit de gesprekken die ik in het kader van de maatwerkaanpak met OCI voer.
De recente berichten in de media die speculeren over een verkoop van OCI’s activiteiten op Chemelot zijn mij bekend. Tegelijkertijd lees ik in de media ook berichten waarin wordt gesteld dat een eventuele koper deze fabrieken dan zal kopen om voort te zetten en niet om op te doeken, waardoor de impact op Chemelot beperkt zal zijn. Het is niet aan mij om daarover te speculeren.
Uiteraard is dit wel een punt dat ik bespreek in de gesprekken met OCI over een mogelijke maatwerkafspraak, omdat voor het maken van een dergelijke afspraak lange termijn commitment voor de activiteiten in Nederland van belang is.
In het artikel geeft RWE aan dat het FUREC-besluit niet afhankelijk is van het doorgaan van de DRC, maar dat het de haalbaarheid van de plannen wel zou vergroten. Ik kan me deze reactie van RWE goed voorstellen. Op basis van de gesprekken begrijp ik dat RWE primair zoekt naar afnemers van hun waterstof en CO2 op het cluster Chemelot; in het geval van de realisatie van de DRC wordt ook de mogelijkheid geboden om (deels) waterstof en CO2 te leveren aan partijen buiten Chemelot.
De vragen van het lid De Groot (D66) aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat en Minister voor Klimaat en Energie over het opschalen en toepassen van waterstof in de industrie (kenmerk 2024Z03001, ingezonden op 27 februari 2024) kunnen helaas niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. De reden voor het uitstel is dat voor de beantwoording van een aantal vragen met betrekking tot Tata Steel Nederland moet worden verwezen naar een brief die op 28 maart jl. naar uw Kamer is gestuurd. Ik zal u zo spoedig mogelijk de antwoorden op deze Kamervragen doen toekomen.