Ingediend | 26 januari 2024 |
---|---|
Beantwoord | 20 februari 2024 (na 25 dagen) |
Indiener | Agnes Joseph (NSC) |
Beantwoord door | Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
Onderwerpen | financieel toezicht financiën ouderen sociale zekerheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2024Z01208.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20232024-1078.html |
Ja.
Ja, in het door u genoemde verslag staat onder andere: «In het licht van de pensioentransitie hebben wij een zorg die we graag via het platform willen delen: wij maken ons zorgen dat deelnemers mogelijk onrealistische verwachtingen krijgen over het nieuwe pensioenstelsel wanneer zij het transitie-UPO ontvangen.»2
Dat kan ik bevestigen.
Met de AFM ben ik eens dat van belang is dat deelnemers inzicht krijgen in mogelijke toekomstige pensioenuitkomsten en dat pensioeninformatie moet bijdragen aan realistische verwachtingen. Zoals ik in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Joseph op 12 januari 2024 heb aangegeven, biedt het tonen van verschillende uitkomsten van het ouderdomspensioen met behulp van scenariobedragen, gebaseerd op het pessimistisch, verwacht en optimistisch scenario, deelnemers een zo realistisch mogelijk beeld en helpt het om de risico’s individueel inzichtelijk en voor deelnemers relevant te maken.
In geval van premieregelingen (zoals de regelingen onder de Wtp) vindt verhoging van het verwachte pensioen plaats door het behalen van rendementen op het voor de pensioenuitkering bestemde vermogen. Dat kan inderdaad leiden tot (zeer) hoge verwachte pensioenbedragen in het optimistische scenario, met name voor jonge deelnemers. Datzelfde geldt overigens ook voor de verwachte pensioenbedragen in de nu al bestaande premieregelingen.
In mijn brief van 6 oktober 2022 heb ik daar ook op gewezen (pagina 8 en 9).3 Daarbij heb ik ook aangegeven dat als het optimistische scenario de praktijk lijkt te worden (dus voor een relatief lange periode achterelkaar zeer gunstige economische ontwikkelingen), het aan sociale partners is om te bezien of gegeven het ambitieniveau de premie moet worden bijgesteld. Er kan ook overwogen worden dat er anders belegd moet of kan worden (bijvoorbeeld door minder risico te nemen). Datzelfde geldt ook indien het pessimistische scenario praktijk dreigt te worden.
Bij een solidaire premieovereenkomst is voorgeschreven dat de pensioenuitvoerder de kans berekent dat met de premie de door sociale partners beoogde pensioendoelstelling wordt gehaald. De pensioenuitvoerder doet dit minstens elke vijf jaar, op basis van een uniforme scenario-analyse. Pensioenfondsen informeren hun deelnemers over de uitkomsten hiervan.
De AFM voert overleg met pensioenkoepels, SZW en andere pensioenpartijen over dit onderwerp. Het overleg loopt nog, ik kan daarom niets zeggen over de uitkomsten daarvan.
In het transitieplan legt de werkgever, dan wel de partijen die de pensioenregeling zijn overeengekomen, de keuzes, de overwegingen en berekeningen die ten grondslag liggen aan de wijziging van pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten schriftelijk vast, alsmede de verantwoording waarom sprake is van een evenwichtige transitie (PW, artikel 150d, lid 1).
In de vraagstelling ligt de aanname besloten dat fondsen de berekeningen zullen aanpassen vanwege mogelijke onrealistisch hoge scenariobedragen. Deze aanname kan ik op voorhand niet onderschrijven. In het algemeen kan ik opmerken dat er verschil kan zijn tussen de informatie in het transitieplan die vanwege het doel meer globaal van aard is en de uiteindelijke individuele pensioencommunicatie, die specifiek is voor de betreffende deelnemer.
Zoals vastgelegd in de wet en tijdens de wetsbehandeling toegelicht, begint de transitie uit hoofde van de Wet toekomst pensioenen (Wtp) bij de arbeidsvoorwaardelijke overwegingen en keuzes die sociale partners maken over pensioen. Die keuzes, overwegingen en onderbouwing worden door de sociale partners opgenomen in het transitieplan.4 Voor de berekeningen van de transitie-effecten per cohort in het transitieplan5 bestaat geen voorgeschreven rekenmethodiek, maar is voorgeschreven dat een scenario-analyse opgesteld wordt. Het transitieplan ziet op het besluit van de sociale partners over de nieuwe regeling en is een informatiebron voor pensioenuitvoerders bij de opdrachtaanvaarding en verschaft informatie op cohortniveau. Daarna zal de pensioenuitvoerder een eigenstandig besluit nemen over de evenwichtigheid van de transitie en op basis daarvan deelnemers individuele informatie verschaffen.
Om individuele pensioenbedragen voor deelnemers te berekenen die gebruikt worden bij de transitiecommunicatie, staat in de Pensioenwet dat pensioenuitvoerders de voorgeschreven rekenmethodiek dienen te gebruiken.6
Ja, dat realiseer ik mij.
Ja, dat realiseer ik mij.
Voor zover mij bekend zijn de door de sociale partners opgestelde transitieplannen vastgesteld conform het wettelijke kader.
Sociale partners en pensioenuitvoerders zijn verantwoordelijk voor het evenwichtig vormgeven van de transitie. Beiden hebben daarin een eigenstandige verantwoordelijkheid. Daarbij zullen zij hun besluit niet baseren op de uitkomsten die alleen voor één specifieke groep gelden in een specifiek scenario (zoals het optimistische scenario), maar juist kijken naar evenwichtigheid voor de gehele fondspopulatie en beschouwd over meerdere scenario’s. In het transitieplan moeten de keuzes, overwegingen en berekeningen alsmede de verantwoording waarom sprake is van een evenwichtige transitie vastgelegd worden. Specifiek ten aanzien van de berekeningen geldt dat de transitie-effecten in kaart moeten worden gebracht, dit betreft in ieder geval het netto profijt en de pensioenverwachtingen. Er kan daarnaast nog gekozen worden voor aanvullende berekeningen. Met behulp van deze instrumenten kunnen sociale partners en pensioenuitvoerders aantonen dat er sprake is van een evenwichtige transitie.
Zoals ik al aangaf dragen sociale partners en pensioenuitvoerders vanuit hun eigen verantwoordelijkheid zorg voor een evenwichtige vormgeving van de transitie. Zij maken keuzes en nemen besluiten over de transitie. Besluiten worden daarbij dus niet gebaseerd op de uitkomsten voor één specifieke groep, maar juist voor de gehele fondspopulatie. Indien sociale partners en pensioenfondsbesturen het besluitvormingsproces zorgvuldig doorlopen met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving, zijn de onderliggende besluiten, zoals het besluit tot wijziging van de pensioenregeling of het besluit tot invaren, in beginsel rechtsgeldig. Dat neemt niet weg dat individuele deelnemers van oordeel kunnen zijn dat ze door de transitie onevenredig benadeeld zijn. De individuele casus kan ter toetsing voorgelegd worden aan de geschilleninstantie of de civiele rechter.
Ik verwijs naar het antwoord op de vorige vraag. Als de besluitvorming zorgvuldig en met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving is verlopen, is een besluit rechtsgeldig.
Sociale partners dan wel de werkgever en werknemersvertegenwoordigers gaan over de inhoud van de pensioenregeling. De eindverantwoordelijkheid voor het (laten) opstellen van het transitieplan ligt bij de werkgever (dan wel de partijen de die pensioenregeling zijn overeengekomen). Pensioenuitvoerders en eventuele advieskantoren kunnen betrokken worden bij het opstellen van het transitieplan om berekeningen aan te leveren voor de verschillende onderdelen van het transitieplan. Deze betrokkenheid leidt niet tot een gedeelde verantwoordelijkheid. Deze blijft bij de werkgever dan wel de partijen die de pensioenregeling zijn overeengekomen. Dat neemt niet weg dat een pensioenfonds op basis van haar eigen verantwoordelijkheid later in het proces zelfstandig zal moeten besluiten of zij de opdracht van sociale partners kan aanvaarden. Zij dient daarbij rekening te houden met de verschillende belanghebbenden. Kortom, pensioenfondsen hebben een eigen verantwoordelijkheid in het kader van evenwichtige belangenafweging.
De verplichte deelname in een bedrijfstakpensioenfonds is een belangrijk instrument in het Nederlandse pensioenstelsel om ervoor te zorgen dat veel werknemers pensioen kunnen opbouwen of hebben opgebouwd. Een verplichtstelling kan alleen worden afgegeven wanneer een belangrijke meerderheid van het georganiseerde bedrijfsleven, werkgevers- en werknemersorganisaties, hierom verzoekt. Vervolgens wordt periodiek beoordeeld of dit georganiseerde bedrijfsleven nog over de belangrijke meerderheid beschikt.
Ik verwijs naar het antwoord op de vorige vraag. Er wordt periodiek beoordeeld of het georganiseerde bedrijfsleven nog over de belangrijke meerderheid beschikt om de verplichte deelname in een bedrijfstakpensioenfonds te kunnen continueren.
In het oude pensioenstelsel kon wat veel deelnemers zagen als een belofte van koopkrachtvaste uitkeringen, in de laatste decennia vaak niet worden waargemaakt. Dit was een belangrijke reden voor invoering van de Wtp. Daar is de premie de arbeidsvoorwaardelijke toezegging. De scenariobedragen zijn juist bedoeld om deelnemers ervan bewust te maken dat de toekomstige pensioenuitkering kan meevallen (in het goedweerscenario, optimistische scenario) of kan tegenvallen (in het slechtweerscenario). De toekomstige pensioenuitkering kan daarom niet gezien worden als belofte.
Ik heb de vragen beantwoord binnen de reguliere termijn.