Ingediend | 15 december 2023 |
---|---|
Beantwoord | 4 maart 2024 (na 80 dagen) |
Indiener | Barbara Kathmann (PvdA) |
Beantwoord door | Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
Onderwerpen | belasting financiën |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2023Z20269.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20232024-1140.html |
Ja, zie ook mijn brief Vernietiging besluit gemeenteraad Utrecht aan uw Kamer van 22 december jl. (Kamerstukken II 2023/24, 24 515, nr. 736).
Gezien de controversieelverklaring door uw Kamer en gelet op de vele beleidsmatige effecten die samenhangen met een eventuele verhoging van de vermogensnorm voor kwijtschelding vindt het kabinet het niet opportuun hier nu inhoudelijk op te reageren.
Voorgeschiedenis:
In de motie Krol c.s. (Kamerstukken II 2019/20, 24 515, nr. 524) werd de regering verzocht de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen zo aan te passen, dat AOW-gerechtigden die qua inkomen recht hebben op kwijtschelding van gemeentelijke belastingen, dit recht niet verspelen door het hebben van een kleine vermogensbuffer. Hierop volgend heeft de Tweede Kamer bij motie van de leden Peters (CDA) en Bruins (ChristenUnie) de regering verzocht de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen voor 1 mei 2021 aan te passen en daarin te bepalen dat de vermogensnorm voor kwijtschelding verruimd kan worden tot maximaal de vermogensnorm in de Participatiewet (Kamerstukken II 2020/21, 24 515, nr. 590).
Het vorige toenmalige demissionaire kabinet heeft daarop aangegeven (Kamerstukken II 2020/21, 24 515, nr. 605) «dat bijstand en lokale belastingen qua aard beduidend van elkaar verschillen. Bijstand is een vangnet bedoeld om in het basale levensonderhoud te kunnen voorzien. De hier geldende vermogensnorm is ingericht vanuit de vraag vanaf welk vermogen van iemand mag worden verwacht dat hij dit te gelde maakt om in zijn levensonderhoud te voorzien. Lokale belastingen worden door eenieder betaald voor het gebruik of het profijt hebben van overheidsvoorzieningen. Bij de hier gehanteerde vermogensnorm is veeleer de vraag vanaf welk tegoed van iemand mag worden verwacht dat hij ook dit tegoed aanspreekt om deze kosten te betalen. Aan beide normen liggen met andere woorden andere vragen ten grondslag. De huidige kwijtscheldingsregels en bijbehorende vermogensnormen zijn in lijn met de regelgeving van de Rijksoverheid voor de kwijtschelding van Rijksbelastingen.
Het toenmalige demissionaire kabinet heeft daarbij aangegeven het gelet op bovenstaande punten niet opportuun te achten om over de uitvoering van de motie van de leden Peters en Bruins te besluiten en het daarom aan een nieuw kabinet te laten om te wegen hoe het hieraan uitvoering wenst te geven.
In 2022 is uitvoering gegeven aan de motie Krol c.s. Bij de uitvoering van die motie bleek dat de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen actualisering en verduidelijking behoefden. Er is daarom gekozen de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen in te trekken en een geheel nieuwe ministeriële regeling op te stellen: de Regeling kwijtschelding belastingen medeoverheden. Met deze regeling die op 17 september 2022 in werking is getreden (en terugwerkt tot en met 1 januari 2022), is voor medeoverheden de mogelijkheid gecreëerd om de vermogensnorm met maximaal € 2.000 te verhogen t.o.v. de vermogensnorm die geldt voor de kwijtschelding van Rijksbelastingen (Stcrt. 2022, 23803). Voor alleenstaanden bedraagt de verhoging van de vermogensnorm 75% van de verhoging die de provincie, gemeente of het waterschap voor echtgenoten hanteert. Voor alleenstaande ouders (een alleenstaande die zorg draagt voor één of meer kinderen) bedraagt de verhoging van de vermogensnorm 90% van de verhoging die de provincie, gemeente of het waterschap voor echtparen hanteert.
Vervolgens heeft mijn ambtsvoorganger in haar beantwoording op het verslag van een schriftelijk overleg inzake de reactie op de moties kwijtschelding decentrale belastingen van 3 februari 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 24 515, nr. 676) aangegeven eerst de resultaten van de in februari 2022 gestarte Werkgroep IBO Sociale Zekerheid af te willen wachten alvorens verder inhoudelijk te willen reageren op de motie Peters/Bruins (Kamerstukken II 2020/21, 24 515, nr. 590). De Minister van SZW en de Minister voor APP hebben op 9 juni jl. de kabinetsreactie op het IBO aan de TK gestuurd (Kamerstukken II 2022/23, 29 362, nr. 328). In het IBO Sociale Zekerheid is echter niet ingegaan op de kwijtschelding bij lokale heffingen.
Na de val van het kabinet heeft de Kamer in de toenmalige samenstelling de beantwoording op het verslag van een schriftelijk overleg inzake de reactie op de moties kwijtschelding decentrale belastingen van 3 februari 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 24 515, nr. 676) van mijn voorganger controversieel verklaard (Kamerstukken II 2022/23, 36 408, nr. 16). Ook de Kamer in huidige samenstelling heeft deze beantwoording controversieel verklaard (Kamerstukken II 2023/24, 36 408 nr. 32).
Dat erken ik. Mijn ambtsvoorganger heeft in haar beantwoording op het verslag van een schriftelijk overleg inzake een reactie op de moties inzake kwijtschelding van decentrale belastingen van 3 februari 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 24 515, nr. 676) aangegeven dat ze het eens is met het Nibud dat het verstandig is voor mensen om een financiële buffer te hebben om een plotselinge financiële tegenvaller te kunnen opvangen. Dit voorkomt (acute) betalingsproblemen en verlaagt het risico op armoede en schulden. Dit geldt ook voor mensen met een klein inkomen.
Om deze reden heeft het kabinet dan ook uitvoering gegeven aan de motie van het lid Krol c.s. (Kamerstukken II 2019/20, 24 515, nr. 524). Zoals bij vraag 2 vermeld, werd in deze motie de regering verzocht de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen zo aan te passen, dat AOW-gerechtigden die qua inkomen recht hebben op kwijtschelding van gemeentelijke belastingen, dit recht niet verspelen door het hebben van een kleine vermogensbuffer. Het kabinet heeft uitvoering aan deze motie gegeven door de Regeling kwijtschelding belastingen medeoverheden die op 17 september 2022 in werking is getreden. Zoals bij vraag 2 aangegeven is met deze regeling voor medeoverheden de mogelijkheid gecreëerd om de vermogensnorm met maximaal € 2.000 te verhogen t.o.v. de vermogensnorm die geldt voor de kwijtschelding van Rijksbelastingen (Stcrt. 2022, 23803).
Bij vraag 3 heb ik reeds erkend dat het verhogen van de vermogensgrenzen een verschil kan maken en dat om die reden dit kabinet ook uitvoering heeft gegeven aan de motie Krol c.s (Kamerstukken II 2019/20, 24 515, nr. 524) door voor medeoverheden de mogelijkheid te creëren om de vermogensnorm met maximaal € 2.000 te verhogen t.o.v. de vermogensnorm die geldt voor de kwijtschelding van Rijksbelastingen (Stcrt. 2022, 23803).
Uw Kamer heeft de beantwoording op het verslag van een schriftelijk overleg inzake de reactie op de moties kwijtschelding decentrale belastingen van 3 februari 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 24 515, nr. 676) van mijn voorganger controversieel verklaard (Kamerstukken II 2023/24, 36 408, nr. 32). Gezien de controversieelverklaring door uw Kamer ga ik nu niet inhoudelijk in op de rapporten van de Commissie Sociaal Minimum.
Gezien de eerdere vragen ga ik ervan uit dat u hier «hogere» vermogensgrenzen bedoeld heeft i.p.v. «lagere».
Bij vraag 3 heb ik reeds erkend dat het voor mensen verstandig is om een financiële buffer te hebben om een plotselinge financiële tegenvaller te kunnen opvangen. Hiermee kunnen (acute) betalingsproblemen worden voorkomen en wordt het risico op armoede en schulden lager.
Om die reden heeft dit kabinet dan ook, zoals reeds aangegeven bij vraag 3, uitvoering gegeven aan de motie Krol c.s. (Kamerstukken II 2019/20, 24 515, nr. 524) door voor medeoverheden de mogelijkheid te creëren om de vermogensnorm met maximaal € 2.000 te verhogen t.o.v. de vermogensnorm die geldt voor de kwijtschelding van Rijksbelastingen (Stcrt. 2022, 23803).
Binnen het landelijk vastgestelde kwijtscheldingsbeleid beschikken gemeenten over de nodige handelingsruimte om mensen die niet rondkomen te helpen. Zo kunnen gemeenten o.a. bepalen:
Verder kunnen gemeenten op grond van hun eigen Leidraad invordering in individuele gevallen besluiten af te zien van verdere invorderingsmaatregelen, als iemand niet in aanmerking komt voor kwijtschelding maar voortzetting van de invordering niet gewenst wordt geacht (artikel 26.6 Leidraad Invordering).
Daarnaast kunnen gemeenten nog bijzondere bijstand verlenen aan inwoners die plotseling te maken krijgen met extra en/of bijzondere kosten. De gemeente bepaalt of iemand hier recht op heeft en kijkt daarbij naar de individuele omstandigheden en de financiële situatie van iemand. Het kan bijvoorbeeld gaan om extra kosten door ziekte of beperking of kosten voor huishoudelijke apparatuur, waarvoor iemand te weinig inkomen en/of vermogen heeft om deze kosten zelf te betalen.
Een beslissing over een eventuele aanpassing van de vermogensgrenzen voor kwijtschelding van belastingen is gezien de controversieelverklaring van dit dossier door uw Kamer aan een volgend kabinet.
De burgemeester van Utrecht heeft mij, door tussenkomst van gedeputeerde staten van Utrecht medegedeeld, dat het besluit van de gemeenteraad van Utrecht van 7 december jl. tot wijziging van de gemeentelijke verordening terzake naar haar oordeel voor vernietiging in aanmerking komt. Gedeputeerde staten van Utrecht adviseerden het besluit voor te dragen voor vernietiging wegens strijd met het recht en het algemeen belang.
Zoals ik u bij brief van 22 december jl. heb laten weten (Kamerstukken II 2023/24, 24 515, nr. 736) is mede op basis daarvan het genoemde besluit van de gemeenteraad van Utrecht, wegens strijd met het recht en het algemeen belang door de Kroon vernietigd (Stcrt. 2023, 35354). Overigens heeft de gemeenteraad van Utrecht aangekondigd in beroep te gaan tegen de vernietiging.
Op 15 december 2023 zijn door het lid Kathmann (GroenLinks-PvdA) vragen gesteld aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het initiatiefvoorstel van GroenLinks-PvdA Utrecht over vermogensgrenzen voor kwijtschelding van lokale belastingen. De vragen kunnen tot mijn spijt niet binnen de gebruikelijke termijn beantwoord worden. Oorzaak van het uitstel is dat de interdepartementale afstemming ten behoeve van de beantwoording meer tijd vergt. Ik zal u zo spoedig mogelijk de beantwoording van de vragen doen toekomen.