Ingediend | 5 december 2023 |
---|---|
Beantwoord | 16 januari 2024 (na 42 dagen) |
Indiener | Lisa Westerveld (GL) |
Beantwoord door | Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
Onderwerpen | beroepsonderwijs onderwijs en wetenschap voortgezet onderwijs |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2023Z19673.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20232024-803.html |
Ja.
Circa 22% van de voortijdig schoolverlaters in het mbo in schooljaar 2020–2021 heeft als belangrijkste reden voor uitval opgegeven dat de opleiding inhoudelijk toch niet was wat de student wilde.2 Circa 6% van de voortijdig schoolverlaters geeft als belangrijkste reden voor uitval een gebrek aan begeleiding en ondersteuning vanuit school.3
Een scherp beeld van het aantal studenten dat deelneemt aan oriëntatieprogramma’s heb ik niet. Alleen van studenten in een opleidingsdomeininschrijving kan uit gegevens van DUO worden afgeleid dat zij een vorm van een oriëntatieprogramma volgen. Op dit moment zijn circa 379 studenten ingeschreven in een opleidingsdomein. Deze cijfers geven echter geen betrouwbaar beeld van het aantal mbo-studenten dat een oriëntatieprogramma volgt, omdat mbo-instellingen in veel gevallen geen gebruikmaken van de opleidingsdomeininschrijving voor studenten die oriënteren op hun studiekeuze. Navraag leert dat ook de MBO Raad geen betrouwbare inschatting kan maken van het aantal mbo-studenten dat op dit moment meedoet aan een oriëntatieprogramma in het mbo. Voor mij bevestigt dit het belang van het opleidingsdomein als inschrijfpositie voor oriënterende studenten. Zo krijgen we beter zicht op de omvang van de groep oriënterende mbo-studenten en de resultaten van oriëntatieprogramma’s in het mbo.
Op basis van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) kan via een experiment worden afgeweken van bepaalde wettelijke eisen, indien dat noodzakelijk is om ruimte te maken voor innovatie. In het kader van oriëntatieprogramma’s is de benodigde ruimte voor innovatie binnen de bestaande wet- en regelgeving gevonden. Er is dan geen sluitende onderbouwing meer voor een experiment in de zin van de WEB.
In de beleidsregel zal worden verduidelijkt dat mbo-instellingen veel mogelijkheden hebben om oriëntatieprogramma’s naar eigen inzicht inhoudelijk vorm te geven. Zo is voor een weloverwogen studiekeuze ook ruimte voor persoonlijke ontwikkeling van belang, zodat de student zicht krijgt op zijn talenten, voorkeuren en capaciteiten. Veel bestaande oriëntatieprogramma’s zullen dan ook inhoudelijk doorgang kunnen vinden. Daarbij gelden wel een aantal wettelijke vereisten, bijvoorbeeld ten aanzien van de opleidingsdomeininschrijving en het toelatingsrecht. Door het gebruik van de opleidingsdomeininschrijving kunnen bovendien de resultaten van oriëntatieprogramma’s goed in beeld worden gebracht. De toepassing van het toelatingsrecht zorgt dat oriëntatieprogramma’s openstaan voor alle niveau 2, 3 en 4 studenten die hier gebruik van willen maken. Deze punten vragen soms kleine, maar gerechtvaardigde aanpassingen van lopende initiatieven. Om tot een goed werkbare beleidsregel te komen is door OCW veel gesproken met de MBO Raad, met diverse bestaande oriëntatieprogramma’s en met een mbo-instelling die geïnteresseerd is in het opzetten van een oriëntatieprogramma. De uitkomsten van deze gesprekken worden meegenomen in de vormgeving van de uiteindelijke beleidsregel.
Ja, ik ben bekend met Youlab. Oriëntatieprogramma’s in het mbo kunnen een waardevol instrument zijn om een bestendige studiekeuze te realiseren en uitval te voorkomen. In het kader van de werkagenda mbo is dan ook afgesproken dat we gaan toetsen of, en op welke wijze, oriëntatieprogramma’s effectief zijn. Voor oriëntatieprogramma’s in het mbo wordt gedurende de pilot jaarlijks € 14 miljoen beschikbaar gesteld. De beschikbaarheid van structurele middelen specifiek voor oriëntatieprogramma’s is mede afhankelijk van de uitkomsten van de eindevaluatie van de pilot.
Met het bindend studieadvies in het mbo wordt beoogd dat de student met de juiste begeleiding een passende opleiding kan voltooien. Naar verwachting draagt een oriëntatieprogramma bij aan de keuze voor een passende opleiding. Het bindend studieadvies is op zichzelf slechts in beperkte mate toepasbaar in de context van een oriëntatieprogramma. Aangezien de student pas na het oriëntatieprogramma instroomt in de kwalificatie, is het lang niet altijd mogelijk een goed beeld te krijgen van de studievoortgang gedurende het eerste jaar. Tijdens het oriëntatieprogramma, of na instroom in de kwalificatie na een oriëntatieprogramma, ligt het daarom voor de hand dat de student in veel gevallen geen negatief bindend studieadvies kan krijgen. Bij het evaluatieonderzoek van de pilot zal ook de werkwijze omtrent het bindend studieadvies worden betrokken en de vraag of het bindend studieadvies aanpassing behoeft in het kader van oriëntatieprogramma’s.
Het oriëntatieprogramma dient te passen binnen de maximale geprogrammeerde studieduur van een mbo-opleiding. In dat kader dient tijdens het oriëntatieprogramma te worden gestreefd naar het aanbieden van zoveel mogelijk relevante onderdelen, die meetellen voor de rest van de opleiding, waar dat mogelijk en passend is voor de student. De mbo-instelling heeft dus geen verplichting om onderdelen aan te bieden waar dat niet mogelijk of niet passend is voor de student. In het kader van de pilot zal worden onderzocht op welke wijze het mbo-instellingen lukt om binnen de maximale geprogrammeerde studieduur te blijven in het kader van oriëntatieprogramma’s. Het wettelijk kader biedt overigens al ruimte voor een individuele student die langer over de studie doet dan de wettelijke studieduur.
Om te komen tot een weloverwogen studiekeuze is het van belang dat een student zicht heeft op zijn talenten, voorkeuren en capaciteiten. Mbo-instellingen krijgen dan ook de ruimte om deze aandacht voor persoonlijke ontwikkeling in een oriëntatieprogramma op te nemen. Kennismaking met de beroepspraktijk kan overigens juist ook bijdragen aan persoonlijke ontwikkeling, doordat de student een beter beeld krijgt van de beroepen die bij hem passen.
Binnen een mbo-opleiding is er veel ruimte voor persoonlijke ontwikkeling, bijvoorbeeld in het kader van loopbaanoriëntatie en -begeleiding. Dat vind ik ook erg belangrijk voor deze vaak relatief jonge studenten. Aandacht voor persoonlijke ontwikkeling hoort zowel thuis in het oriëntatiejaar als in de opleiding zelf.
Ja.