Ingediend | 20 oktober 2023 |
---|---|
Beantwoord | 27 november 2023 (na 38 dagen) |
Indieners | Eline Vedder (CDA), Inge van Dijk (CDA), Caroline van der Plas (BBB) |
Beantwoord door | Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
Onderwerpen | belasting financiën landbouw organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2023Z17969.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20232024-480.html |
Nee, voor de toepassing van de Set-aside-regeling was het niet vereist dat de gebruikers ook aanspraak konden maken op de landbouwvrijstelling. Wel is het zo dat in de praktijk de Set-aside-regeling is toegepast door agrariërs die de grond in een landbouwbedrijf aanwendden voordat die grond werd beplant met bomen.
Ja, het gaat in dit geval om de argumentatie in de uitspraken van Rechtbank Noord-Nederland, 6 mei 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:1735 en Hof Arnhem-Leeuwarden, 11 oktober 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8651.
De standpunten van de betrokkenen zijn duidelijk voor het voetlicht gebracht in het artikel van het Dagblad van het Noorden, waar uw Kamer ook vragen over heeft gesteld. Wij zagen aanleiding het in het artikel ontstane beeld te nuanceren door het standpunt van de Belastingdienst nader toe te lichten. Verder komen in de rechterlijke uitspraken en de lopende procedure bij de Hoge Raad uiteraard zowel de standpunten van de Belastingdienst als die van de belastingplichtige duidelijk naar voren. Bovendien gaan wij niet over het standpunt van de belastingplichtige in de procedures. Het is nu wachten op het oordeel van de Hoge Raad.
Ja, enkele van deze citaten zijn ook opgenomen in de rechterlijke uitspraken over dit onderwerp.
Net als bij onze antwoorden van 5 september 2023 op de vorige vragen van uw Kamer over dit onderwerp stellen wij voorop dat de zaak nog onder de rechter is en dat we de lijn van de recente rechterlijke uitspraken volgen in de beantwoording.2 In bijlage II bij de toelichting op de «Beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland» van 16 augustus 1988 is opgenomen dat bebossing bij toepassing van de Set-aside-regeling in planologisch opzicht in het algemeen als agrarische activiteit kan worden beschouwd. Dit is ook zo geconstateerd in de uitspraak van rechtbank Noord-Nederland en in hoger beroep van Hof Arnhem-Leeuwarden.3 Het hof oordeelt verder dat niet is gebleken dat de uitleg van of de toelichting op deze niet-fiscale wet- en regelgeving van belang is voor de toepassing van de landbouwvrijstelling in de Wet inkomstenbelasting 2001. We wachten het oordeel van de Hoge Raad verder af.
Zie antwoord vraag 5.
Uit de rechterlijke uitspraken blijkt dat geen uitlatingen zijn gedaan over het kunnen toepassen van de landbouwvrijstelling op de waardeontwikkelingen van gronden waarbij de Set-aside-regeling is toegepast. Uit de informatie die door andere overheidsinstanties is verstrekt over de Set-aside-regeling oordeelt het hof dat niet de conclusie getrokken kan worden dat die informatie ook betrekking heeft op de landbouwvrijstelling. Zoals eerder benoemd in de beantwoording van 5 september 2023, moet de toepassing van de landbouwvrijstelling op haar eigen fiscale merites worden beoordeeld. Het is in eerste instantie enkel aan de belastinginspecteur om aan de hand van een feitelijke beoordeling, waarbij alle omstandigheden van het geval worden meegenomen, aan te geven of de behaalde winst geheel of gedeeltelijk onder de landbouwvrijstelling kan vallen. Uiteindelijk is het aan de rechter om vast te stellen of deze beoordeling juist is.
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij graag naar rechtsoverwegingen 4.7 tot en met 4.11 in de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 11 oktober 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8651.
Ja, dat is ons bekend. Er kan echter wel worden vastgesteld welke vrijstelling door de belastingplichtige wordt toegepast, omdat dit uit de aard van de vrijgestelde voordelen blijkt. De landbouwvrijstelling is enkel van toepassing op winst bij vervreemding van landbouwgronden. De bosbouwvrijstelling zal veelal jaarlijks worden toegepast op inkomsten uit de exploitatie van het bosbedrijf en op het gedeelte van de ontvangen subsidies voor zover die zijn vrijgesteld.
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij graag naar rechtsoverweging 4.8 in de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 11 oktober 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8651.
Uit de genoemde rechterlijke uitspraken blijkt dat geen toezegging is gedaan dat de landbouwvrijstelling van toepassing is op gronden waarbij de Set-aside-regeling wordt toegepast. Uit deze uitspraken volgt verder dat de landbouwvrijstelling in het concrete geval niet van toepassing is voor de periode dat de grond (met agrarische bestemming) niet werd aangewend in het kader van een landbouwbedrijf. Er is dan ook geen sprake van het onterecht onthouden van de landbouwvrijstelling.
Het klopt dat de Belastingdienst gegevens heeft opgevraagd bij RVO over deelnemers aan de set-aside-regeling en ook de Regeling Stimulering Bosuitbreiding op Landbouwgronden (SBL-regeling). In 1993 is de Set-aside-regeling vervangen door de SBL-regeling. Ook de SBL-regeling had als doelstelling het uit productie nemen en houden van landbouwgrond en aanleggen van een bos daarop. Op grond van deze regelingen werd een subsidie verleend voor de kosten van aanleg van bos op landbouwgrond en een subsidie ter compensatie van inkomensverlies als gevolg van de aanleg van bos op landbouwgrond.
Bij de beoordeling van enkele aangiften werd vastgesteld dat deelnemers van deze regelingen in het verleden jaarlijks de bosbouwvrijstelling toepasten in hun aangiften voor de ontvangen subsidies. Bij vervreemding van de grond werd in enkele gevallen in de aangiften ook de landbouwvrijstelling ingevuld. De grond kan niet tegelijkertijd worden aangewend in het kader van een bosbouwbedrijf én landbouwbedrijf. Om die reden kan de landbouwvrijstelling niet van toepassing zijn op de waardeaangroei die betrekking heeft op de periode dat de grond werd aangewend in het bosbouwbedrijf. Dat was aanleiding voor nader onderzoek bij RVO in 2017 voor andere vergelijkbare gevallen. Dit nader onderzoek is in 2017 gestart voor de jaren waarvan de aanslagtermijn of navorderingstermijn nog niet was verstreken (in de regel vijf jaren vermeerderd met het verleende uitstel voor het doen van aangifte). Voor die jaren kon de toepassing van de landbouwvrijstelling bij de gerealiseerde verkoopwinst gecorrigeerd worden indien deze ten onrechte was toegepast. Voor de jaren ervoor (vanaf 2005) is geen specifiek onderzoek gedaan, vanwege het verstrijken van de navorderingstermijnen.
Zie antwoord vraag 12.
De Belastingdienst heeft niet eerder een afwijkend standpunt ingenomen over de toepassing van de landbouwvrijstelling en de Set-aside-regeling. Er is daarom geen sprake van een standpuntwijziging van de Belastingdienst. Bij de behandeling van de aangiften waarin de verkoop van grond is aangegeven wordt beoordeeld of de landbouwvrijstelling van toepassing is op de boekwinst. Dit betreft een feitelijke beoordeling die van geval tot geval plaatsvindt en waarbij alle omstandigheden worden meegenomen. Dit geldt ook voor de situaties die hebben geleid tot de rechterlijke uitspraken over de Set-aside-regeling.
Er is sprake van een groep van ruim honderd deelnemers aan de Set-aside-regeling en de SBL-regeling waarbij aan ongeveer een kwart van deze deelnemers een aanslag is opgelegd met een correctie van de landbouwvrijstelling. Deze correcties hebben betrekking op de winst die is gerealiseerd bij vervreemding van de grond. Een deel van deze deelnemers heeft ook bezwaar- en beroep aangetekend. In het artikel van het Dagblad van het Noorden waar de leden naar verwijzen gaat het specifiek om de toepassing van de Set-aside-regeling in de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 11 oktober 2022. Daarnaast zijn ook de uitspraken van datzelfde gerechtshof van 19 oktober 2021 en 24 mei 2022 van belang over de toepassing van de landbouwvrijstelling op gronden waar (tijdelijk) bos is aangeplant.4 In de uitspraak van 19 oktober 2021 gaat het om de toepassing van de SBL-regeling en de landbouwvrijstelling. Hof Arnhem-Leeuwarden beslist in zijn uitspraak van 19 oktober 2021 kort gezegd dat de belastingplichtige de grond heeft aangewend in een bosbouwbedrijf in de periode dat hij gebruik heeft gemaakt van de SBL-regeling. De verkoopwinst bij vervreemding van de grond is daarom belast. In die zaak zijn geen klachten aangevoerd over gewekte verwachtingen. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen deze uitspraak op 10 november 2023 ongegrond verklaard.5
Door in te gaan op de schriftelijke verklaringen van de uitspraken van deze betrokkenen, lopen we vooruit op de inhoudelijke beoordeling van de zaak die nu bij de Hoge Raad ligt. Dit achten wij onwenselijk omdat de hoogste belastingrechter nu aan zet is. Om zoveel mogelijk recht te doen aan de uitspraken van deze betrokkenen wachten wij eerst het oordeel van de Hoge Raad af.
Als de agrariër er voor had gekozen het landbouwbedrijf voort te zetten, zou de landbouwvrijstelling bij verkoop van de grond van toepassing zijn, mits ook aan de overige voorwaarden voor de landbouwvrijstelling zou zijn voldaan.
Naar onze mening kunnen de financiële gevolgen, waaronder de belastingdruk, van de twee verschillende scenario’s niet (eenvoudig) met elkaar worden vergeleken. Als een belastingplichtige er niet voor had gekozen om met behoud van de planologische landbouwbestemming snelgroeiend bos aan te leggen en in stand te houden voor een periode van 20 tot 25 jaar, dan had hij ook geen (inkomens)subsidies ontvangen gedurende deze periode van de Set-aside-regeling of SBL-regeling. Deze subsidies zijn voor een zeer groot deel onbelast genoten onder de bosbouwvrijstelling.
Agrariërs hebben diverse vergoedingen ontvangen in het kader van het aanplanten van bos. Voorbeelden hiervan zijn de Set-aside-regeling en de SBL-regeling. In de casus van de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 11 oktober 2022 heeft de belastingplichtige naast de Set-aside-regeling ook gebruik gemaakt van de Regeling bijdragen aanleg Snelgroeiend Bos 1988. Deze subsidies zijn gedeeltelijk vrijgesteld onder de bosbouwvrijstelling voor het deel dat ziet op de kosten van de aanleg van bos. Het deel van de subsidie dat wordt verstrekt ter compensatie van inkomensderving als gevolg van de aanleg van bos is niet vrijgesteld. In het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 6 december 2018, (Stcrt. 2018, 68647) is in het kader van de SBL-regeling goedgekeurd dat 80% van het totale subsidiebedrag ziet op de kosten van de aanleg van het bos dat is vrijgesteld onder de bosbouwvrijstelling.
Wij begrijpen dat het voor de betreffende agrariërs mogelijk een bijzonder vervelende verrassing is geweest dat ze te maken krijgen met deze financiële gevolgen, maar benadrukken ook dat uit de rechterlijke uitspraken blijkt dat geen uitlatingen zijn gedaan over de toepassing van de landbouwvrijstelling bij de invoering van de Set-aside-regeling. Omdat de zaak nog onder de rechter is, wachten we het arrest van de Hoge Raad af.
Naar onze mening heeft de overheid zich in deze zaak niet als onbetrouwbaar opgesteld. In zijn algemeenheid geldt dat men op de uitlatingen van (andere) overheidsinstanties mag vertrouwen, maar dat die uitlatingen wel moeten worden beoordeeld in het licht van het doel van de verschillende regelingen: het uit productie nemen van landbouwgrond en het aanleggen van bos daarop in het kader van de Set-aside-regeling of de SBL-regeling. Uit de rechterlijke uitspraken blijkt dat er geen uitlatingen zijn gedaan bij de Set-aside-regeling over de fiscale gevolgen en meer specifiek de landbouwvrijstelling.
Zie antwoord vraag 21.