Ingediend | 22 juni 2023 |
---|---|
Beantwoord | 22 september 2023 (na 92 dagen) |
Indiener | Tjeerd de Groot (D66) |
Beantwoord door | Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
Onderwerpen | landbouw planten |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2023Z11627.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20232024-33.html |
Het Ctgb stelt elke vier jaar een meerjarenstrategie op en benoemt daarin strategische speerpunten die de organisatie richting geven bij het opzetten van de jaarlijkse werkplannen. Het Ctgb heeft daarbij keuzes gemaakt en prioriteiten gesteld, rekening houdend met het eigen handelingsperspectief om processen en procedures zelf te veranderen. Dat is belangrijk, aangezien de capaciteit van het Ctgb beperkt is. Dat betekent echter niet dat het Ctgb de mogelijke gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen voor het milieu niet belangrijk vindt.
Het Ctgb vindt de mogelijke gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen voor het milieu – waaronder ecologische gevolgen – belangrijk. Als toelatingsautoriteit is het Ctgb verantwoordelijk voor het uitvoeren van de beoordeling van risico’s van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden conform de wettelijke kaders en beschikbare Europese en nationale richtsnoeren. Daarbij wordt uitgebreid gekeken naar de mogelijke effecten van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op het milieu. Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen cumulatieve (na elkaar toepassen van werkzame stoffen) effecten in het milieu en effecten van cocktails (tegelijkertijd toepassen van verschillende middelen) voor de humane gezondheid. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Ik vind het met het Ctgb belangrijk dat het bestaande Europees geharmoniseerde beoordelingskader voor mens, dier en milieu wordt verbeterd op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten. Er wordt op dit moment door de Europese Commissie bijvoorbeeld gewerkt aan de herziening van richtsnoeren over de risico’s voor bijen, voor vogels en zoogdieren en voor amfibieën en reptielen. Nieuwe inzichten over cumulatieve effecten op het milieu dienen een plaats te krijgen in die geharmoniseerde richtsnoeren. Ik heb dit punt dan ook al eerder onder de aandacht gebracht van de Commissie. Het Ctgb levert expertise en toetst de wetenschappelijke kwaliteit en uitvoerbaarheid van nieuwe richtsnoeren als die worden opgeleverd. Dit blijft het Ctgb de komende jaren doen.
Het Ctgb toetst aan de toelatingsnormen conform de Europese gewasbeschermingsmiddelenverordening en daaronder liggende uitvoeringsregelgeving. Het Ctgb is niet bevoegd om andere normen te hanteren dan wettelijk voorgeschreven.
Zoals gemeld aan uw Kamer in de kabinetsreactie op het Rli-advies verkennen het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) – in lijn met het advies van de Rli en het KRW-impulsprogramma – hoe de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in overeenstemming gebracht kan worden met de normen voor de KRW. Hierbij moeten we ons realiseren dat er sprake is van verschillende normen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater: Het toelatingscriterium volgens de (rechtstreeks werkende) Verordening (EG) 1107/2009 en de ecologische waterkwaliteitsnormen volgens de Kaderrichtlijn Water. Deze verschillen vaak. Gezien deze Europese verschillende regelstelsels is aan de Commissie (DG Sante) door Nederland verzocht om een uitspraak hoe hiermee om te gaan. Het Ctgb is tegelijkertijd op mijn verzoek bezig met het opstellen van een advies hoe de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in overeenstemming gebracht kan worden met de normen voor de KRW.
Ik zal samen met de Minister van IenW op basis van het advies van het Ctgb en de interpretatie van de Europese Commissie besluiten of en zo ja welke juridische mogelijkheden in gang worden gezet.
De criteria en richtsnoeren die EFSA ontwikkelt voor de beoordeling van werkzame stoffen en toelating van gewasbeschermingsmiddelen, zijn gebaseerd op de stand van de wetenschap die op dat moment voorhanden is en – waar nodig – de toepassing van veiligheidsmarges om onzekerheden en risico’s te minimaliseren. Op die manier wordt mede invulling gegeven aan het voorzorgsbeginsel en alleen goedkeuring gegeven als een veilig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen volgens de geldende normen is aangetoond. Een gewasbeschermingsmiddel kan nationaal niet worden toegelaten als EFSA vaststelt dat volgens de geldende normen met de werkzame stof geen veilig gebruik mogelijk is.
De wetenschap staat niet stil, nieuwe wetenschappelijk inzichten worden gepubliceerd en dit kan leiden tot aanpassing van criteria, richtsnoeren en veiligheidsmarges. Het is goed dat organisaties zoals EFSA, en in Nederland het Ctgb, zich bewust blijven van mogelijke aanpassingen in het goedkeurings- en toelatingsonderzoek en daar vervolgens naar handelen. Ik zie dat niet als een beperking van het toelatingsonderzoek maar als een continue proces tot verbetering en een waarborg dat de veiligheidsstandaarden in de EU voor mens, dier en milieu van het hoogste niveau blijven.
Ik kan bevestigen dat er op EU-niveau een lijst is opgesteld van werkzame stoffen die voor vervanging in aanmerking komen («Candidates for substitution»)3. Lidstaten dienen bij een nieuwe aanvraag of verlenging van een aanvraag voor toelating van een gewasbeschermingsmiddel met zo’n werkzame stof op deze lijst, te beoordelen of een vervanging (substitution) mogelijk is. Bij voldoende effectieve alternatieven mag de nieuwe aanvraag (of verlenging) worden afgewezen. Ook kan de goedkeuring zo’n werkzame stof bij een reguliere herbeoordeling worden ingetrokken, indien blijkt dat de werkzame stof niet meer aan de goedkeuringscriteria voldoet. De Commissie zet er verder op in om het gebruik van deze stoffen tegen 2030 met 50% te verminderen (niet te verbieden). Dit blijkt uit het op 22 juni 2022 gepubliceerde Commissievoorstel voor een Verordening voor duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. In de lelieteelt worden meerdere gewasbeschermingsmiddelen gebruikt met werkzame stoffen die als Candidates for substitution zijn ingedeeld.
Ja, dat klopt tenzij een cumulatief gebruik onderdeel is van de toelating van een gewasbeschermingsmiddel. Verordening (EG) 1107/2009 voorziet in een beoordeling per werkzame stof (goedkeuring) en per gewasbeschermingsmiddel (toelating).
Het Ctgb houdt bij het beoordelen van gewasbeschermingsmiddelen rekening met cumulatieve effecten op het moment dat er sprake is van mengsels van verschillende werkzame stoffen in een gewasbeschermingsmiddel of het tegelijkertijd toepassen van verschillende gewasbeschermingsmiddelen als dit onderdeel is van de gebruiksvoorschriften. Dan is de combinatie namelijk bekend en is een beoordeling mogelijk. Aangezien er nog geen Europees geharmoniseerde beoordelingsmethodiek is voor het beoordelen van cumulatieve effecten en het effect op het milieu, anders dan hiervoor beschreven, is het nog niet mogelijk om onderzoeken uit te voeren die voldoen aan deze methodiek. Ik hecht er wel zeer aan dat op Europees niveau een methodiek ontwikkeld wordt, zodat deze effecten meegenomen kunnen worden bij de beoordeling van werkzame stoffen. Ik heb daarom de Europese Commissie gevraagd de ontwikkeling van zo’n methodiek op te pakken. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Daarnaast houdt het Ctgb rekening met het gestapeld gebruik van verschillende gewasbeschermingsmiddelen op basis van dezelfde werkzame stof door restricties op te nemen in het wettelijk gebruiksvoorschrift. Dit betekent bijvoorbeeld dat het wettelijk gebruiksvoorschrift voorschrijft dat een werkzame stof, ongeacht het middel waar die stof in is opgenomen, maar 2 keer in een jaar gebruikt mag worden(een gebruiker heeft dan de keuze, middel A of middel B, maar niet 2 keer middel A en 2 keer middel B).
Nee. In proefdierstudies die onderdeel zijn van de toelatingsprocedure wordt zowel gekeken naar het gedrag en de motoriek van proefdieren tijdens de proef, als naar effecten op de organen, inclusief de hersenen, na afloop van de proef. Als hierbij onaanvaardbare effecten worden geconstateerd, wordt een werkzame stof niet goedgekeurd.
De huidige beoordeling van mogelijke neurotoxische effecten van werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen is gebaseerd op de structurele eigenschappen van een stof, het werkingsmechanisme, proefdierstudies en openbare wetenschappelijke literatuur, waaronder epidemiologische studies en bevolkingsonderzoeken. Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nrs. 555, 605 en 611) over de stappen die nodig zijn om mogelijke neurotoxische effecten van werkzame stoffen beter te kunnen opsporen, waaronder het ontwikkelen van laboratoriumtesten zonder proefdieren (in vitro testen) en het aanpassen van bestaande OECD-testrichtlijnen voor proefdierstudies, en de stappen die ik zet om dat te bereiken. Zo heb ik het RIVM gevraagd om in EFSA-verband actief bij te dragen aan de actualisatie van de huidige datavereisten voor risicobeoordeling op het gebied van neurologische aandoeningen. Dit doe ik via een nieuw afgesloten overeenkomst met het RIVM, waarbij Nederlandse wetenschappers tot 2026 deelnemen aan wetenschappelijke werkgroepen in EFSA-verband.
Eerder heb ik aan uw Kamer gemeld dat het RIVM een onderzoeksprogramma gaat uitvoeren naar de gezondheidseffecten als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Het RIVM heeft een uitgebreid plan van aanpak opgesteld, waarin de uitvoering van de motie is opgenomen. Het RIVM geeft aan dat onderzoek naar effecten bij agrariërs en andere beroepsmatig blootgestelden een aparte aanpak behoeft. Het voorstel van het RIVM daartoe neem ik over en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) zal bij dit traject betrokken zijn. Overigens is het zo dat in Nederland in principe elke ziekte of aandoening een beroepsziekte kan zijn. De afweging of er sprake is van een beroepsziekte wordt gemaakt door de bedrijfsarts (of verzekerings- of keuringsartsen). Zie in verband hiermee ook antwoorden op eerdere Kamervragen van de leden Moorlag en Gijs van Dijk over het verband tussen landbouwgif en de ziekte van Parkinson uit 2019 (Kamerstuk 2019Z17488, vraag 9).
Hiervoor verwijs ik u naar mijn brief van 4 juli 2023, (Kamerstuk 27 858, nr. 617) en de brief over gewasbeschermingsmiddelen die u separaat binnenkort nog ontvangt.
Ik kan bevestigen dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) elke vier jaar cijfers verzamelt en publiceert over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de land- en tuinbouw. Dit gebeurt voor een selectie van ca. 42 gewassen die representatief is voor (alle) in Nederland geteelde gewassen. Uit de enquête gewasbeschermingsmiddelen 2020 volgt dat het middelengebruik in de lelie- en tulpenteelt inderdaad 12 respectievelijk 8 procent uitmaakt van het totale gebruik. Tulp en lelie zijn geen voedselgewassen zodat de teelt ervan niet bijdraagt aan het waarborgen van voedselzekerheid in de Europese Unie of daarbuiten. Beide gewassen worden als bol of (snij)bloem veel geëxporteerd naar andere EU-landen of buiten de EU.
Ja, het Onderzoek Blootstelling en Omwonenden is uitgevoerd in opdracht van het rijk. De resultaten zijn destijds gedeeld met uw Kamer (Kamerstuk 27 858, nr. 450). In het plan van aanpak dat het RIVM heeft opgesteld (zie antwoord vraag 8) worden de resultaten van deze studie meegenomen en wordt de blootstelling van omwonenden verder onderzocht, conform coalitieakkoord.
Ik begrijp goed dat de omwonenden zich zorgen maken over hun gezondheid. Ik begrijp ook goed wat de zorgen zijn van een teler die ineens niet meer kan beschikken over gewasbeschermingsmiddelen die wettelijk zijn toegelaten. De uitspraken van de rechter betreffen een voorlopig oordeel en gelden tot de rechter in een vervolgprocedure een definitief oordeel geeft. Daar wil ik nu niet op vooruitlopen. Verder heb ik de Kamer over de rechterlijke uitspraak eerder geïnformeerd in mijn brief van 6 juli 2023 (Kamerstuk 27 858, nr. 619).
Ik sta achter het uitgangspunt van de Europese gewasbeschermingsverordening om een geharmoniseerd hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en van het milieu te waarborgen, als invulling van onder meer het voorzorgsbeginsel bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen. Dit betekent dat een werkzame stof en een gewasbeschermingsmiddel alleen op de markt mogen komen als wetenschappelijk is aangetoond dat deze veilig kunnen worden toegepast. Verder heb ik de Kamer over de rechterlijke uitspraak eerder geïnformeerd in mijn brief van 6 juli 2023 (Kamerstuk 27 858, nr. 619).
In verschillende Kamerbrieven (Kamerstuk 27 858, nrs. 581 en 611) heb ik u geïnformeerd over de wijze waarop ik invulling geef aan de ambities in het coalitieakkoord op het gebied van gewasbescherming, waaronder de ambitie om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen af te stemmen met de Kader Richtlijn Water en de ambitie voor een onderzoek naar gezondheidseffecten bij agrariërs en omwonenden. Dat doe ik in goed overleg en in samenwerking met betrokken partijen zoals andere ministeries (IenW, Volksgezondheid, Welzijn en Sport, SZW) en inhoudelijk deskundige instituten zoals Ctgb en RIVM. Dit kabinet heeft extra middelen vrijgemaakt voor 2023 en 2024 om hier uitvoering aan te geven.
Waar het gaat om toelatingseisen die het Ctgb hanteert, zijn dat veelal EU geharmoniseerde toelatingseisen op basis van Europese verordeningen. Nederland draagt actief bij aan de actualisatie van richtsnoeren en criteria op basis van de nieuwste wetenschappelijke inzichten met behulp van de experts van Ctgb, RIVM en WUR en in samenwerking met de EFSA (European Food en Safety Authority).
De vragen van het lid Tjeerd de Groot (D66) over (het toelatingsbeleid van) gewasbeschermingsmiddelen (Kenmerk 2023Z11627 d.d. 22 juni jl.) kunnen niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord, door de benodigde afstemming met o.m. de toelatingsautoriteit. Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk hierover informeren.