Ingediend | 8 juni 2023 |
---|---|
Beantwoord | 5 juli 2023 (na 27 dagen) |
Indiener | Kees van der Staaij (SGP) |
Beantwoord door | Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
Onderwerpen | internationaal internationale samenwerking |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2023Z10345.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20222023-3147.html |
Ja.
Het kabinet is van mening dat het mandaat van de Commission of Inquiry (CoI) te breed is geformuleerd en dat het onwenselijk is dat de commissie voor onbepaalde tijd is ingesteld. Dit heeft Nederland meermaals door middel van verschillende verklaringen benadrukt. Ook bij deze zitting van de VN-Mensenrechtenraad heeft Nederland via een nationale verklaring deze bezwaren kenbaar gemaakt en opgeroepen tot periodieke herziening van het mandaat van de CoI. Tevens is hierbij bezwaar gemaakt tegen de disproportionele aandacht voor Israël, conform motie van der Staaij (34 755, nr. 44). Dit laat onverlet dat Nederland de bevindingen van CoI zorgvuldig en op inhoudelijke merites beoordeelt. Dit past ook bij het belang dat het kabinet eraan hecht dat besluiten van de VN-Mensenrechtenraad, nadat deze zijn aangenomen, worden gerespecteerd.
De Verenigde Staten hebben net als vorig jaar een statement over de CoI opgesteld en gevraagd aan VN lidstaten om deze te steunen. Het kabinet deelt een aantal zorgen over de CoI met de Verenigde Staten, conform motie Van der Staaij (34 755, nr. 44). Desalniettemin heeft het kabinet dit jaar gekozen voor een nationale verklaring, omdat daarmee tevens kon worden opgeroepen tot een reguliere herziening van het mandaat, en gereageerd kon worden op recente zorgwekkende ontwikkelingen in Israël en de Palestijnse gebieden. Daarnaast worden ook in de EU verklaring, op onder meer Nederlands verzoek, zorgen geuit over het brede karakter van het CoI mandaat.
De Nederlandse inzet ten aanzien van de resoluties over Israël en de Palestijnse Gebieden in VN-gremia is gericht op het verbeteren van resoluties door disproportionele aandacht voor Israël tegen te gaan, conform motie van der Staaij (34 755, nr. 44). Vanuit dit uitgangspunt spant Nederland zich in EU-verband in voor gebalanceerde en feitelijke resolutieteksten en het verminderen van het aantal resoluties en rapportageverplichtingen. De Kamer is geïnformeerd over de Nederlandse inzet in dit kader tijdens de 77e zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties per Kamerbrief.2 Een ander voorbeeld waar het kabinet zich heeft ingezet om disproportionele aandacht voor Israël tegen te gaan is in de World Health Assembly. De Kamer is ook hierover geïnformeerd per Kamerbrief.3
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 4 spant Nederland zich in voor gebalanceerde en feitelijke resolutieteksten en het verminderen van het aantal resoluties en rapportageverplichtingen. Dit sluit aan bij de inzet om resoluties onder agenda item 7 («concerning Human rights situation in Palestine and other occupied Arab territories») te beperken. Item 7 is als enig, vast agendapunt in zijn geheel gewijd aan een specifieke landensituatie en daarmee exemplarisch voor disproportionele aandacht voor Israël. Het behoud van een zo groot mogelijke EU-eenheid is hierbij van belang, mede met het doel om de Palestijnen ertoe te bewegen teksten te verbeteren in lijn met EU beleid. Dit heeft Nederland uitgedragen in de onderhandelingen tussen de EU en de Palestijnse delegatie en laten zien in stemgedrag tijdens de lidmaatschapsperiode 2020–2022. Zie tevens antwoord op vraag 4.
Het rapport van de CoI kaart zorgwekkende ontwikkelingen aan in de Palestijnse Gebieden en Israël. In het rapport, dat dit jaar is gewijd aan de afnemende ruimte voor het maatschappelijk middenveld, wordt naar alle betrokken partijen gekeken. Het kabinet is van mening dat de CoI een gedegen rapport heeft opgesteld, waarbij een gefundeerde methodologie is gehanteerd.