Ingediend | 12 mei 2023 |
---|---|
Beantwoord | 30 juni 2023 (na 49 dagen) |
Indieners | Fahid Minhas (VVD), Thom van Campen (VVD) |
Beantwoord door | Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
Onderwerpen | natuur en milieu water |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2023Z08342.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20222023-3124.html |
Ja, het rapport is op 11 mei door de Rli aan het kabinet aangeboden. Op 30 juni is de kabinetsreactie op het Rli-rapport verstuurd naar de Kamer.
Het Rli-rapport wordt gezien als een bevestiging dat er een grote opgave ligt en dat er extra inspanningen noodzakelijk zijn om de doelen te halen, zoals ook toegelicht in de kamerbrieven van 11 april1 en 5 juni2 jl. en in het Commissiedebat Water van 7 juni jl. Daarom is samen met de betrokken overheden in april het KRW-impulsprogramma gestart. Bij het vervolg en de invulling van dat programma zullen ook de aanbevelingen van de Rli worden meegenomen.
De Rli noemt als belangrijkste factoren: een gebrek aan urgentiegevoel, een te grote vrijblijvendheid bij de keuze voor en het gebruik van beschikbare beleidsinstrumenten, en een onvolledige vervulling van taken en verantwoordelijkheden.
Zelf voel ik allerminst een gebrek aan urgentie. Zoals aangegeven in het Commissiedebat Water van 7 juni is het behalen van de doelen van de Kaderrichtlijn Water een topprioriteit. Er wordt scherp gekeken naar het grote belang van een goede, gezonde waterkwaliteit en het halen van de afgesproken doelen. Dit is ook reden geweest om in april jl. het KRW-impulsprogramma te starten, om alles op alles te zetten om die doelen te halen.
Het gebruik van de beschikbare instrumenten is niet vrijblijvend. Uitvoering van de afgesproken maatregelen is immers nodig om te voldoen aan onze Europese verplichtingen. Elke betrokken partij draagt daarin verantwoordelijkheid. Met het KRW-impulsprogramma wordt hierop extra sturing gezet, onder andere door het bijhouden van een dashboard waarin de voortgang van alle maatregelen is opgenomen en door elkaar aan te spreken en te helpen waar uitvoering achterblijft. Op verzoek van het lid Bromet is in de kabinetsreactie op het Rli-advies een lijst opgenomen waaruit duidelijk wordt hoe verder invulling wordt gegeven aan de aanbevelingen van de Rli tot verdere verankering van afspraken in regelgeving.
Wat betreft de vervulling van taken en verantwoordelijkheden geldt dat waterbeheerders al sinds de inwerkingtreding van de KRW met veel inspanningen aan de doelen van die richtlijn werken. In de afgelopen jaren zijn grote bedragen geïnvesteerd in verbetering van de waterkwaliteit, zeker in vergelijking met andere lidstaten. Toch zijn er inderdaad nog verdere verbeteringen nodig. In de Kamerbrief Water en Bodem Sturend wordt bijvoorbeeld al aangegeven dat de watertoets moet worden verbeterd en een dwingender karakter moet krijgen.3 Ook is het nodig om het goede voorbeeld dat onder andere Rijkswaterstaat al geeft bij het actualiseren van het vergunningenbestand, ook te laten volgen door de andere bevoegde gezagen.
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de kabinetsreactie op het Rli-advies, welke de Kamer 30 juni ontvangen heeft.
De volgende factoren zijn op dit moment de grootste belemmeringen voor doelbereik:
Om te kunnen voldoen aan de KRW-doelen moeten in elk geval alle afgesproken maatregelen tijdig worden uitgevoerd. Het risico op niet tijdige uitvoering van deze maatregelen wordt bijgehouden in een dashboard dat op 12 juli ter vaststelling voorligt in het Bestuurlijk Overleg Water. In het Commissiedebat Water van 7 juni jl. is toegezegd het dashboard voor ieder waterdebat met de Kamer te delen. Voor sommige van bovengenoemde factoren moeten de maatregelen nog verder worden uitgewerkt. Voor mest en gewasbeschermings-middelen is dat nu onderdeel van de provinciale uitwerkingen van het Nationaal Programma Landelijk Gebied. Voor andere factoren zijn niet in alle gevallen maatregelen beschikbaar. Bijvoorbeeld ten aanzien van reeds in het milieu aanwezige slecht afbreekbare toxische stoffen zijn op dit moment geen reële maatregelen in beeld om de doelen te bereiken. Uit de tussenevaluatie van het KRW-doelbereik die in 2024 gereed zal zijn, zal verder duidelijk worden in hoeverre tijdig doelbereik in beeld is.
De eerste prioriteit is om er alles aan te doen om de doelen wel tijdig te bereiken. Waar dat onverhoopt toch niet zou lukken is onder omstandigheden ook in 2027 een gelegitimeerd beroep op een van de uitzonderingsmogelijkheden van de KRW mogelijk om toch aan de richtlijn te kunnen voldoen. Hieraan stelt de KRW strikte randvoorwaarden. Het gaat om de volgende uitzonderingsmogelijkheden:
Het KRW-impulsprogramma ondersteunt de waterbeheerders bij een mogelijk beroep op deze uitzonderingsmogelijkheden, door informatievoorziening over onder meer de randvoorwaarden waaraan voldaan moet zijn per uitzonderingsmogelijkheid, in de vorm van handreikingen. Een beroep op de uitzonderingsmogelijkheden zal door de waterbeheerders zelf moeten worden vormgegeven en zal zijn beslag krijgen in de 4e tranche Stroomgebiedbeheer-plannen bij het Nationaal Water Programma 2028–2033.
Het is op dit moment nog niet aan te geven in welke gevallen een beroep op een van deze uitzonderingen precies kansrijk is. In elk geval kan alleen een beroep op een uitzonderingsmogelijkheid worden gedaan, als goed gemotiveerd is dat voldaan wordt aan de strikte randvoorwaarden die de KRW daaraan stelt. Uitzonderingsmogelijkheden kunnen dus niet als geitenpaadjes gebruikt worden.
Voorop staat dat de zorg wordt gedeeld dat er wederom projecten risico’s lopen door een ontoereikende milieutoestand, en dat het van belang is dat alles op alles wordt gezet om tijdig een goede toestand van waterlichamen te bereiken.
Tegelijk is de waterproblematiek niet in alle opzichten vergelijkbaar met de stikstofproblematiek; daarop wijst de Rli ook zelf in zijn rapport. Zoals al is gemeld aan de Kamer in antwoord op vragen van de leden Tjeerd de Groot, Boulakjar en Van Ginneken,6 kunnen projecten in beginsel geen doorgang vinden als ze in strijd komen met de KRW-doelstellingen. Dit kan ertoe leiden dat specifieke projecten in de problemen komen. De uitkomst van deze toets kan echter per project zeer verschillen, omdat dit sterk afhankelijk is van de precieze invloed die een project heeft op het waterlichaam.
Zoals ook eerder is aangegeven7 is het onwaarschijnlijk dat een met het stikstofdossier vergelijkbare situatie ontstaat, waarin projecten generiek niet meer mogelijk zijn. Er zijn drie redenen waarom niet elk project in strijd zal komen met de KRW-doelstellingen. Ten eerste hebben activiteiten meestal slechts gevolgen voor het waterlichaam waarbij ze plaatsvinden. Zo heeft het bouwen van een brug in de regel alleen effecten in het waterlichaam waarin de brug gebouwd wordt. Het Rli-advies wijst hier ook op. Ten tweede hebben activiteiten heel verschillende gevolgen voor de waterkwaliteit. In het ene geval gaat het bijvoorbeeld om een barrière voor vismigratie, in het andere geval om de lozing van een chemische stof. Ten derde zijn de uitdagingen per waterlichaam heel verschillend. De aanleg van een brug waarvoor bijvoorbeeld waterplanten moeten wijken, is lastig in een waterlichaam waar het slecht gaat met waterplanten, maar is geen probleem in waterlichamen waarin die planten juist vaak voorkomen en voldoende ruimte behouden. Waar een project wel in strijd zou komen met de doelstellingen, wijst de Rli er ten slotte nog op dat de KRW meer mogelijkheden biedt om uitzonderingen te motiveren dan de stikstofregelgeving. Maar om misverstanden te voorkomen: ook als er redenen zijn dat er geen generiek probleem wordt verwacht, is het zorgelijk dat specifieke projecten inderdaad in de problemen kunnen komen.
Zoals eerder aan de Kamer is gemeld in antwoord op vragen van de leden Tjeerd de Groot, Boulakjar en Van Ginneken,8 is er op basis van de huidige jurisprudentie geen aanleiding om te veronderstellen dat het al dan niet doorgang kunnen vinden van projecten samenhangt met het wel of niet halen van de KRW-doelen in 2027. Projecten mogen ook op dit moment al geen achteruitgang van de toestand veroorzaken of in de weg staan aan het bereiken van de KRW-doelen. Ook het wel voldoen aan de KRW-doelen in 2027 maakt niet dat projecten dan achteruitgang van de toestand mogen bewerkstelligen. Voor de volledigheid, dit laat onverlet dat alles op alles gezet moet worden om aan de KRW te voldoen en nadelige maatschappelijke gevolgen te voorkomen.
Zoals aangegeven in die brief en in het antwoord op vraag 7 hierboven, kunnen specifieke projecten in de problemen komen, maar is er op dit moment geen reden om aan te nemen dat er een generiek probleem zal ontstaan voor het doorgang kunnen vinden van projecten.
Het is niet mogelijk om op dit punt een nadere kwantitatieve inschatting te geven van welke activiteiten waar precies komen stil te liggen vanwege deze toets aan de KRW-doelen. Daarvoor zou nodig zijn dat bekend is welke projecten precies waar voorzien zijn, welke effecten die hebben op de waterkwaliteit of de grondwaterbeschikbaarheid, hoe dat zich verhoudt tot de KRW-doelen, en welke mogelijkheden er zijn om eventuele problemen op te lossen door aanpassing van het project. Deze kennis is niet beschikbaar.
Het antwoord op deze vraag vormt daarmee gelijk ook de invulling van de toezegging aan het lid Minhas met nummer TZ202306–135, die gedaan is tijdens het Commissiedebat Water van 7 juni jl.
Als concreet voorbeeld ging het toen om woningbouwprojecten.
Voor het antwoord op deze vraag wordt in de eerste plaats naar de kabinetsreactie op het Rli-advies verwezen, die de Kamer 30 juni ontvangen heeft. Daarnaast wordt verwezen naar het impulsprogramma KRW, waarmee Rijk en regio alles op alles zetten om aan de doelen te voldoen en een schep boven op de al afgesproken maatregelen doen. In dat programma, waarvan de Kamer op 5 juni jl. de nadere uitwerking heeft gekregen9, is uiteengezet op welke vlakken een extra inzet wordt gepleegd. Het betreft met name maatregelen ten aanzien van emissies van stoffen uit de landbouw, industrie en rioolwaterzuiveringsinstallaties.
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de kabinetsreactie op het Rli-advies, die de Kamer 30 juni heeft ontvangen.