Ingediend | 23 december 2022 |
---|---|
Beantwoord | 13 februari 2023 (na 52 dagen) |
Indiener | Renske Leijten |
Beantwoord door | Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
Onderwerpen | energie natuur en milieu |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2022Z26286.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20222023-1522.html |
In de loop van 2022 zijn gasprijzen sterk gestegen. In veel gevallen heet dit geleid tot hogere kosten van warmteleveranciers. Zie verder mijn antwoord op vraag 5. Ik acht het redelijk dat warmteleveranciers hun tarieven verhogen als hun kosten stijgen. Ik heb echter geen inzicht in de kosten van individuele warmteleveranciers en ik kan op dit moment niet beoordelen of alle tariefverhogingen noodzakelijk waren om kostenstijgingen op te vangen.
Ik heb op dit moment geen aanwijzingen dat de daadwerkelijk door de warmtebedrijven in rekening gebrachte tarieven in zijn algemeenheid hoger zijn dan gerechtvaardigd door de onderliggende kosten. Eventuele bovenmatige stijgingen van contractuele tarieven worden voorkomen door het toezicht van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de rendementstoets als onderdeel van de subsidieregeling voor de bekostiging van het prijsplafond voor energie. Zie voor verdere toelichting de vrijdag 10 februari jl. aan u verzonden kabinetsreactie op de vraag van uw vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (uw kenmerk 2022Z26272).
De tabel hieronder toont voor de drie grootste leveranciers de verandering in totale jaarlijkse kosten, de som van vast en variabel, voor een gemiddeld huishouden dat 35 GJ per jaar verbruikt, ten opzichte van de kosten bij de betreffende leverancier bij hetzelfde verbruik in het voorafgaande jaar. De tabel laat zowel de procentuele verandering zien, als het absolute bedrag waarmee de jaarlijkse kosten (zouden) veranderen.
In 2023 worden warmteafnemers beschermd door het prijsplafond. Naar verwachting blijft 70-80% van de warmteafnemers met hun jaarverbruik onder de 37 GJ waarvoor het prijsplafond van toepassing is. Voor 2023 is de voor deze verbruikers relevante stijging van de jaarlijkse kosten met toepassing van het prijsplafond in de tabel opgenomen en daarnaast ter vergelijking de stijging die zou hebben geresulteerd indien er geen prijsplafond zou zijn.
De tabel hieronder toont het verschil tussen de totale jaarlijkse kosten voor warmte, de som van vast en variabel, die een gemiddeld huishouden dat 35 GJ per jaar verbruikt zou hebben gehad bij de toepassing van de maximumtarieven van de ACM en bij de toepassing van de daadwerkelijke contracttarieven. Voor 2023 is de vergelijking in twee varianten opgenomen: de situatie waarin er geen prijsplafond zou gelden, en de situatie waarin het prijsplafond wel van toepassing is. Ter vergelijking is het bedrag van totale jaarlijkse kosten opgenomen bij toepassing van de maximumprijzen van de ACM.
€ 1.534
€ 1.524
€ 2.541
€ 3.903
€ 2.380
Ik kan op dit moment niet beoordelen of de stijging van warmtetarieven volledig gebaseerd is op de werkelijke kosten. Zie ook mijn antwoord op vraag 1. Na afloop van 2023 komt er meer informatie beschikbaar. Dan moeten warmteleveranciers die gebruik maken van de subsidie in het kader van het prijsplafond informatie over hun rendementen aanleveren aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
De ACM heeft op hoofdlijnen enig inzicht in de inkoopkosten die warmteleveranciers maken en de inkoopstrategieën die daarbij horen.2 Daarnaast kan de ACM informatie verkrijgen in het kader van de rendementstoets en de rendementsmonitor. Voor nadere informatie over de rendementstoets en de rendementsmonitor verwijs ik u naar de vrijdag 10 februari jl. aan u verzonden kabinetsreactie op de vraag van uw vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (uw kenmerk 2022Z26272).
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 1 en 4, kan ik op dit moment geen antwoord geven op de vraag of alle tariefstijgingen gebaseerd zijn op de daadwerkelijke kosten.
Het is wel duidelijk dat de kosten van warmteleveranciers sterk zijn gestegen, waarbij de relatie met de prijsstijging van aardgas waarschijnlijk hoog is. De ACM heeft warmteleveranciers gewaarschuwd om alleen de tarieven te verhogen als dit echt nodig is in verband met stijgende kosten. Zie voor verdere toelichting de vrijdag 10 februari jl. aan u verzonden kabinetsreactie op de vraag van uw vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (uw kenmerk 2022Z26272).
Ik heb geen informatie om deze vraag te beantwoorden. Zie ook mijn antwoorden op vragen 1 en 4.
Zie antwoord vraag 6.
Zie mijn antwoord op vraag 1.
De ACM heeft op dit moment nog geen onderzoek gesteld naar de tariefwijziging. De ACM heeft warmteleveranciers wel gewaarschuwd om alleen de tarieven te verhogen als dit echt nodig is in verband met stijgende kosten. Zie voor verdere toelichting de vrijdag 10 februari jl. aan u verzonden kabinetsreactie op de vraag van uw vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (uw kenmerk 2022Z26272).
In de Kamerbrief van 7 november 2022 (kenmerk 2022D45753) heb ik toegelicht dat voor de inschatting van de kosten voor de compensatie van warmteleveranciers is gerekend met 5 procent van de kosten van het gasplafond. In deze raming van 400 miljoen euro is dus rekening gehouden met een stijging van warmteprijzen in lijn met gasprijzen. Het bedrag aan subsidie dat de warmteleveranciers daadwerkelijk hebben aangevraagd is in lijn met deze raming.
Warmteafnemers worden beschermd door regulering die op basis van de Warmtewet, het Warmtebesluit en de Warmteregeling door de ACM wordt toegepast. Voor nadere informatie over toezicht op tarieven verwijs ik u naar de vrijdag 10 februari jl. aan u verzonden kabinetsreactie op de vraag van uw vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (uw kenmerk 2022Z26272).
Het toezicht op warmteleveranciers behelst meer dan tariefregulering en rendementsmonitoring. De ACM kan het instrumentarium dat haar ten dienste staat gebruiken tegen individuele warmteleveranciers die de verplichtingen uit de Warmtewet niet nakomen.
Zie voor informatie over toezicht op de warmtetarieven de vrijdag 10 februari jl. aan u verzonden kabinetsreactie op de vraag van uw vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (uw kenmerk 2022Z26272).
Zie antwoord vraag 12.
Zie antwoord vraag 12.
De toets bij warmte is gelijkwaardig, maar niet identiek aan de toets bij gas en elektriciteit. De warmtesector is een meer kapitaalintensieve sector, waarin de rendementen sterk afhankelijk zijn van hoge investeringen in activa (waaronder het warmtenet). Dat zou in een bruto margetoets, die voor gas en elektriciteit wordt gehanteerd, onvoldoende tot uitdrukking komen. Daarom wordt de door de ACM gehanteerde methodiek op basis van return on invested capital (ROIC) gevolgd. Het voordeel hiervan is ook dat er gebruik gemaakt kan worden van de methodiek die de ACM reeds in gebruik heeft in het kader van de rendementsmonitor (art. 7, eerste lid Warmtewet) en ook heeft geconsulteerd in het kader van de rendementstoets (art. 7 tweede tot en met vierde lid Warmtewet).
Het tweede verschil is dat in de subsidieregeling een ondergrens voor het toegestane rendement wordt gehanteerd, die er voor gas en elektriciteit niet is. In de situatie van aanloopverliezen, bij warmtenetten niet ongebruikelijk, zou een historische vergelijking mogelijk kunnen leiden tot het voorschrijven van rendementen die lager zijn dan redelijk geacht.
Voor de rendementstoets bij warmte worden alleen de kosten meegenomen die relevant zijn voor de levering van warmte. Het maakt daarbij dus niet uit of de leverancier naast warmte ook elektriciteit of warmte levert.
Ik heb onvoldoende gegevens om deze vraag te kunnen beantwoorden. Tarieven van veel warmteleveranciers, vooral van kleinere partijen, zijn niet openbaar en zijn alleen bij hun eigen afnemers bekend. Tarieven kunnen ook sterk verschillen, wat het moeilijk maakt om algemene vergelijkingen te doen. Ook heb ik geen inzicht in welke leveranciers als lokaal en duurzaam kunnen worden beschouwd. Veel leveranciers gebruiken een mix van bronnen, zowel niet duurzame als duurzame. Overigens zijn kleine warmteleveranciers divers en niet altijd duurzamer dan de grote, commerciële partijen. Sommige gebruiken een ketel op aardgas of biogas, andere een WKO met een warmtepomp. Afhankelijk van de lokale situatie kan zowel een grote leverancier als een lokale partij in een bepaalde wijk kiezen voor aardgas of een (duurzaam) alternatief.
De vragen van het lid Leijten (SP) aan de Minister voor Klimaat en Energie over het verhogen van tarieven van warmteleveranciers in 2023, ingezonden op 23 december 2022 (kenmerk 2022Z26286), kunnen niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. De reden van het uitstel is dat het tijdens het kerstreces nog niet gelukt is om de benodigde informatie te verzamelen. Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk de antwoorden op de vragen doen toekomen.