Ingediend | 4 oktober 2022 |
---|---|
Beantwoord | 21 oktober 2022 (na 17 dagen) |
Indiener | Senna Maatoug (GL) |
Beantwoord door | Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
Onderwerpen | belasting financiën |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2022Z18461.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20222023-424.html |
Ja.
Een informeel-kapitaalsituatie kan zich voordoen in internationale maar ook in zuiver nationale verhoudingen.3 In de zuiver nationale verhoudingen zal een neerwaartse aanpassing van de fiscale winst bij de ene binnenlandse partij normaal gesproken worden gevolgd door een opwaartse aanpassing bij de andere binnenlandse partij bij de transactie. In internationale verhoudingen is dat niet altijd het geval en kan een mismatch ontstaan. Daarom is in OESO-verband afgesproken dat alle informeel-kapitaalsituaties met een internationaal karakter worden uitgewisseld. Hieronder is een overzicht opgenomen van het aantal informeel-kapitaalsituaties met een internationaal karakter dat met belastingdiensten van zowel EU-lidstaten als van bij de OESO aangesloten landen zijn uitgewisseld vanaf het aangiftejaar 2016.
Aangiftejaar
Aantal uitgewisselde informeel-kapitaalsituaties
2016
183
2017
318
2018
236
2019
289
Voor het aangiftejaar 2020 en 2021 is de informatie nog niet voorhanden. De aantallen voor de aangiftejaren 2016 en 2017 zijn hoger dan die eerder zijn gemeld aan uw Kamer.4 De verklaring daarvoor ligt met name in de nog nagekomen aangiften over die jaren en situaties die aanvankelijk niet als informele kapitaalstortingen waren aangekruist in de aangiftes.
Op basis van het zakelijkheidsbeginsel zoals opgenomen in artikel 8b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 worden gelieerde lichamen (bijvoorbeeld twee vennootschappen die tot hetzelfde concern behoren) voor fiscale doeleinden verondersteld onderling onder dezelfde voorwaarden te handelen als onafhankelijke partijen onder vergelijkbare omstandigheden zouden doen. In voorkomende gevallen kan dit bijvoorbeeld betekenen dat een in Nederland gevestigd lichaam voor fiscale doeleinden wordt verondersteld rente te betalen indien onafhankelijke partijen onder vergelijkbare omstandigheden dit ook zouden doen. Een dergelijke neerwaartse aanpassing van de fiscale winst kon tot 1 januari 2022 – vooral bij grensoverschrijdende transacties – leiden tot mismatches. Ingevolge de in de vennootschapsbelasting opgenomen maatregelen die volgen uit de Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel5 wordt vanaf die datum een neerwaartse aanpassing van de winst op grond van het zakelijkheidsbeginsel bij een belastingplichtige in Nederland beperkt voor zover bij het andere lichaam dat bij de transactie betrokken is geen of een te lage corresponderende opwaartse aanpassing in de belastinggrondslag wordt betrokken.
Op het Ministerie van Financiën bestaat geen volledig overzicht van de wijze waarop andere Europese landen omgaan met wat in het artikel fictieve rente wordt genoemd. Er zijn aanwijzingen dat de neerwaartse aanpassing van de winst niet gebruikelijk is in veel andere Europese landen.6 Dat is ook een van de redenen geweest voor het kabinet om in 2021 met het voorstel tot de hiervoor genoemde Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel te komen om ongewenste verrekenprijsverschillen tegen te gaan en daarmee internationaal ook meer in de pas te lopen.
Met ingang van 1 januari 2022 is de Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel in werking getreden. De maatregelen in de vennootschapsbelasting die volgen uit deze wet bewerkstelligen, kort gezegd, dat bij de belastingplichtige voor de vennootschapsbelasting een neerwaartse aanpassing van de winst op grond van het zakelijkheidsbeginsel wordt beperkt voor zover bij het andere lichaam dat bij de transactie betrokken is geen of een te lage corresponderende opwaartse aanpassing in de belastinggrondslag wordt betrokken. Deze maatregelen raken structuren met zogenoemde informele kapitaalstortingen en verkapte winstuitdelingen, en zijn daarnaast ook van toepassing op bestaande onderlinge rechtsverhoudingen tussen een vennootschapsbelastingplichtige en een gelieerd lichaam. Voor dergelijke structuren in de kostensfeer geldt geen overgangsrecht. Een voorbeeld daarvan is een bestaande lening die is aangegaan vóór de inwerkingtreding op 1 januari 2022, zoals het geval is in het voorliggende artikel van Follow the Money. Met de genoemde maatregelen worden ongewenste situaties van dubbele niet-heffing bestreden en wordt bereikt dat de winst in die gevallen tenminste eenmaal ergens wordt betrokken in een naar de winst geheven belasting. Hiermee loopt Nederland internationaal ook meer in de pas.
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. In zijn algemeenheid geldt dat in OESO-verband alle informeel-kapitaalsituaties met een internationaal karakter sinds 1 april 2016 worden uitgewisseld.
Zie antwoord vraag 5.
Op grond van artikel 67 AWR kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige.
Subsidies uit het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB-subsidies) worden verstrekt om de duurzame ontwikkeling van landbouw, voedsel en plattelandsgebieden te verbeteren. GLB-subsidies zijn gericht op de ondersteuning van een concurrerende en gediversifieerde landbouwsector die bijdraagt aan de voedselzekerheid en de versterking van de sociaaleconomische structuur van de plattelandsgebieden. GLB-subsidies worden steeds meer doelgericht ingezet voor activiteiten ter ondersteuning van maatschappelijke doelen zoals de instandhouding van natuur, biodiversiteit en landschap. Voor deelnemers aan het GLB gelden voorwaarden die erop gericht zijn dat de GLB-subsidies bijdragen aan deze doelen. Voor het ontvangen van GLB-subsidies is het geen voorwaarde dat een bedrijf winstgevend is en belasting betaalt.
Binnen een groep bestaande onderlinge rechtsverhoudingen, waaronder leningen, die zijn aangegaan voordat de Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel van toepassing is geworden7, worden als gevolg van de onmiddellijke werking van deze wet geraakt. Bij invoering van deze wet is niet voorzien in eerbiedigende werking. De onmiddellijke werking voor wat betreft bestaande onderlinge rechtsverhoudingen, zoals leningen, voorkomt dat belastingplichtigen nog gebruik kunnen maken van een verschillende toepassing van het zakelijkheidsbeginsel en voorkomt dat als gevolg daarvan een situatie van dubbele niet-heffing zou kunnen blijven bestaan.
Voor bedrijfsmiddelen die zijn verkregen in boekjaren die aanvangen op of na 1 juli 2019 kent de vennootschapsbelasting een afschrijvingsbeperking die volgt uit de Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel. Deze datum sluit aan bij de ingangsdatum van de nieuwe rulingpraktijk waarbij niet langer zekerheid vooraf wordt gegeven op structuren waartegen genoemde wet zich richt.
Voor de afschrijving op bedrijfsmiddelen die zijn verkregen vóór 1 juli 2019 ligt dit echter anders. De afschrijvingen op dergelijke bedrijfsmiddelen – waarbij de met de afschrijvingen corresponderende overdrachtswaarde bij het andere lichaam dat bij de transactie is betrokken destijds niet in de belastinggrondslag was betrokken – kunnen nog wel in aanmerking worden genomen bij het bepalen van de winst. Er kan op dit moment geen schatting gemaakt worden hoe vaak dit zich voordoet, aangezien de hiervoor aangehaalde nieuwe wetgeving pas met ingang van 1 januari 2022 van kracht is geworden en het eerste boekjaar waarin dit kan spelen dus nog loopt.
Het kabinet is van mening dat de resterende risico’s van kunstmatige winstverschuiving het meest effectief kunnen worden aangepakt in een zo groot mogelijk internationaal verband. In dat kader zijn inmiddels belangrijke stappen gezet binnen het Inclusive Framework van de OESO in Pijler 2 voor een wereldwijd minimumniveau van belastingheffing. Het conceptwetsvoorstel strekkende tot implementatie van de zogenoemde Pijler 2-maatregelen die waarborgen dat multinationals altijd ten minste een minimumniveau aan winstbelasting betalen zal nog deze maand voor internetconsultatie worden aangeboden. Het is de verwachting dat het definitieve wetsvoorstel in het voorjaar van 2023 aan uw Kamer wordt aangeboden. In de eerste plaats beoogt het wetsvoorstel de prikkel voor bedrijven om winsten te verschuiven naar laagbelastende staten te verminderen. Daarnaast beoogt het wetsvoorstel een ondergrens te stellen aan belastingconcurrentie tussen staten. Hiermee moet een race naar de bodem in de winstbelasting worden voorkomen en een gelijker speelveld worden gecreëerd voor internationaal opererende bedrijven.
Zie antwoord vraag 10.
Zie antwoord vraag 10.
Een maatregel valt onder het begrip ongeoorloofde staatssteun als er een selectief voordeel wordt verleend aan bepaalde ondernemingen, categorieën van ondernemingen of bepaalde economische sectoren. Ik zie geen selectief voordeel voor bepaalde ondernemingen als sprake is van een normale toepassing van algemene belastingwetgeving. Het oordeel of er sprake is van ongeoorloofde staatssteun is aan de Europese Commissie.
Staand onderdeel van het Nederlandse fiscale verdragsbeleid is dat uitkeringen van deelnemingsdividend niet belast mogen worden door het land van de uitkerende vennootschap (het bronland). Onder deelnemingsdividenden worden verstaan dividenden die worden uitgekeerd aan een (moeder)vennootschap die een zeker belang heeft in de uitkerende (dochter)vennootschap. Dit is in veel bilaterale verdragen die Nederland heeft gesloten terug te vinden. Ook in de Europese Moeder-dochterrichtlijn is dit uitgangspunt neergelegd. Onder het verdrag tussen Luxemburg en Nederland is daarentegen opgenomen dat deelnemingsdividenden tegen 2,5% belast mogen worden in het bronland. Vanaf 1 januari 2020 geldt onder dit verdrag een bepaling die regelt dat in misbruikgevallen het verlaagde verdragstarief niet geldt. Dan wordt, ondanks het bestaan van een deelnemingsrelatie, het nationale tarief van 15% toegepast. Andere dividenden mogen altijd tegen 15% belast worden.