Ingediend | 25 augustus 2022 |
---|---|
Beantwoord | 21 oktober 2022 (na 57 dagen) |
Indieners | Pieter Grinwis (CU), Silvio Erkens (VVD) |
Beantwoord door | Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
Onderwerpen | economie energie markttoezicht natuur en milieu overige economische sectoren |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2022Z15763.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20222023-453.html |
Ja. Inmiddels heeft Eneco aangegeven de verlaging van de terugleververgoeding bij vaste contracten terug te zullen draaien en de betreffende klanten hierover te informeren.
In algemene zin zal, wanneer er sprake is van meer invoeding dan gesaldeerd kan worden, de terugverdientijd toenemen als er sprake is van een lagere terugleververgoeding. Echter, voor consumenten die al hun opgewekte elektriciteit kunnen salderen, is de terugleververgoeding op dit moment niet van toepassing. De vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit is alleen van toepassing op het deel van de op het net ingevoede elektriciteit dat niet gesaldeerd kan worden.
Op grond van artikel 31c, derde lid van de Elektriciteitswet 1998 dient de leverancier een redelijke vergoeding aan de afnemer te betalen voor deze elektriciteit. Op zonnige dagen is de elektriciteitsprijs laag, doordat veel wordt ingevoed. Het levert een leverancier weinig op als hij overdag deze elektriciteit moet verkopen op de beurs. Daardoor ontstaat een prikkel voor leveranciers om de terugleververgoeding te verlagen. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is de toezichthouder voor de redelijke vergoeding.
De bepalingen in het afgesloten contract zijn leidend. Bij een vast contract is het niet mogelijk om de terugleververgoeding te wijzigen, tenzij in de voorwaarden uitzonderingen zijn opgenomen. Consumenten kunnen bij ACM ConsuWijzer terecht met de vraag hoe om te gaan met geschillen.
Ik heb geen inzicht in de beweegredenen van Eneco om de terugleververgoeding te verlagen. Leveranciers mogen zelf de hoogte van de terugleververgoeding bepalen, zolang afnemers tijdig op de hoogte gesteld worden en de terugleververgoeding redelijk en niet in strijd met de algemene voorwaarden of het bepaalde in het afgesloten contract met de consument is.
Mijn voornemen is om, uit het oog van consumentenbescherming, het wettelijk minimum van de redelijke vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit met ingang van de afbouw van de salderingsregeling (2025) vast te stellen op 80 procent van het kale leveringstarief. Tot die tijd sta ik in nauw contact met de ACM over de terugleververgoeding en houden de ACM en ik ontwikkelingen nauwlettend in de gaten.
Een leverancier moet een redelijke vergoeding betalen voor het deel van de op het net ingevoede hoeveelheid elektriciteit dat groter is dan de hoeveelheid die in mindering wordt gebracht op de aan het net onttrokken elektriciteit. Dat is bepaald in artikel 31c, derde lid van de Elektriciteitswet 1998. Het staat leveranciers vrij te concurreren op basis van de terugleververgoeding, mits de vergoeding redelijk is. Het kan daarom zo zijn dat de ene leverancier een (veel) hogere vergoeding dan een andere aanbiedt. De ACM is de toezichthouder voor de redelijke vergoeding.
Met de afbouw van de salderingsregeling wordt de terugleververgoeding voor een steeds groter deel van de teruggeleverde elektriciteit relevant. Daarom is mijn voornemen om, uit het oogpunt van consumentenbescherming, het wettelijk minimum van de redelijke vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit met ingang van de afbouw van de salderingsregeling (2025) vast te stellen op 80 procent van het kale leveringstarief. Een minimum vergoeding van 80 procent van het kale leveringstarief zorgt voor een goede balans tussen de werking van de energiemarkt enerzijds en consumentenbescherming en de belangen van zonnepanelenbezitters anderzijds. Tevens wil ik de redelijke vergoeding van een absoluut maximum voorzien. Dit houdt verband met de sterk fluctuerende waarde van zonnestroom en de op dit moment hoge leveringstarieven voor elektriciteit door de geopolitieke ontwikkelingen. De waarde van door zonnepanelen opgewekte stroom op een zonnige dag rond lunchtijd is laag. Een absoluut maximum van de redelijke vergoeding beschermt energieleveranciers tegen het verplicht inkopen van elektriciteit tegen een aanzienlijk hogere prijs dan de waarde daarvan op het moment van productie. De meerkosten die leveranciers verplicht moeten dragen worden aan alle klanten, ook diegenen zonder zonnepanelen, doorberekend waardoor de lasten van een te hoge minimumvergoeding zullen leiden tot hogere elektriciteitstarieven voor alle klanten, dus ook die zonder zonnepanelen.
Zie antwoord vraag 5.
Mocht er sprake zijn van misstanden, dan kan de ACM hier op basis van de huidige regelgeving al tegen optreden. Desalniettemin is het mogelijk om eerder dan per 2025 in een algemene maatregel van bestuur een minimum voor de redelijke vergoeding vast te leggen. Wel moet het wetsvoorstel daarvoor zijn aangenomen door beide Kamers en inwerking zijn getreden. Op dat moment kunnen hiervoor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels aan worden gesteld.
In de brief van 1 juli jl. (Kamerstuk 35 239, nr. 363) heb ik aangegeven dat met het oog op consumentenbescherming een grondslag in het wetsvoorstel is opgenomen die het mogelijk maakt regels te stellen aan de redelijke vergoeding. De onderhandelingspositie van kleinverbruikers is immers relatief zwak tegenover grote bedrijven, terwijl een redelijke vergoeding belangrijk is voor de terugverdientijd van hun investering in zonnepanelen.
Op termijn is het wenselijk dat meer marktwerking ontstaat en dat een kleinverbruiker zelf kan bepalen aan wie en tegen welke prijs diegene de zelf geproduceerde en ingevoede elektriciteit wil verkopen. Vaststelling van het minimumtarief bij of krachtens algemene maatregel van bestuur biedt de mogelijkheid om geleidelijk meer marktwerking in de tarieven voor ingevoede elektriciteit te introduceren. Daardoor krijgen de energieleveranciers de gelegenheid om concurrentiemodellen te ontwikkelen voor invoeding zonder dat dat voor grote schokeffecten zorgt in de consumententarieven en de businessmodellen voor investeringen in zonnepanelen. Ik ben voornemens de minimumvergoeding geleidelijk te verlagen om marktwerking te bevorderen. Daarbij houd ik de terugverdientijden in het oog.
Ik ben van mening dat het belangrijk is dat ook huishoudens de prikkel hebben om zelf opgewekte elektriciteit goed te benutten. Om het voordeel tijdens en na afbouw van de salderingsregeling zo groot mogelijk te houden, kunnen huishoudens inzetten op zoveel mogelijk gelijktijdige opwekking en verbruik van de opgewekte elektriciteit, bijvoorbeeld door de (af)wasmachine overdag te laten draaien.
De afbouw van de salderingsregeling zorgt voor een prikkel om het eigen verbruik achter de meter te verhogen, wat de markt voor thuis- en buurtbatterijen ten goede komt. Wanneer het minimum van de redelijke vergoeding vastgelegd is op 80 procent van het kale leveringstarief, geeft dit een kleinere prikkel om thuis- en buurtbatterijen aan te schaffen dan wanneer het minimum van de redelijke vergoeding lager ligt. Om deze reden ben ik voornemens de minimumvergoeding op termijn geleidelijk te verlagen, waarbij ik de terugverdientijden in het oog zal houden.
De vragen van de leden Erkens (VVD) en Grinwis (ChristenUnie) (kenmerk 2022Z15763), Leijten (SP) (kenmerk 2022Z15733) en Boucke (D66) (kenmerk 2022Z15809) over de terugleververgoeding voor zonnestroom kunnen niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. De reden van het uitstel is afstemming met de toezichthouder Autoriteit Consument en Markt. Ik zal uw Kamer voorafgaand aan de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Wet belastingen op milieugrondslag ter uitvoering van de afbouw van de salderingsregeling voor kleinverbruikers (35 594), verwacht in week 39, de antwoorden op de vragen doen toekomen.