Ingediend | 24 augustus 2022 |
---|---|
Beantwoord | 21 oktober 2022 (na 58 dagen) |
Indiener | Renske Leijten |
Beantwoord door | Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
Onderwerpen | energie natuur en milieu |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2022Z15733.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20222023-452.html |
Op grond van artikel 31c, derde lid van de Elektriciteitswet 1998 dient de leverancier een redelijke vergoeding aan de afnemer te betalen voor het deel van de op het net ingevoede hoeveelheid elektriciteit dat niet gesaldeerd kan worden. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is de toezichthouder voor de redelijke vergoeding.
Momenteel geldt deze bepaling voor een beperkt aantal kleinverbruikers die elektriciteit opwekken met zonnepanelen. De meeste kleinverbruikers met zonnepanelen voeden per verbruiksperiode minder elektriciteit in op een net dan zij van dat net afnemen. Wanneer bij een kleinverbruiker alle invoeding tegen zijn afname mag worden gesaldeerd, dan is de terugleververgoeding voor diegene niet van toepassing. Bij kleinverbruikers die meer elektriciteit op het net invoeden dan zij afnemen, geldt deze redelijke vergoeding alleen voor het deel van de op het net ingevoede elektriciteit dat niet gesaldeerd kan worden.
Inmiddels heeft Eneco aangegeven de verlaging van de terugleververgoeding bij vaste contracten terug te zullen draaien en de betreffende klanten hierover te informeren.
Energieleveranciers zijn vrij de terugleververgoeding zelf vast te stellen, maar deze vergoeding dient wel redelijk te zijn. Het kan daarom zo zijn dat de ene leverancier een hogere vergoeding dan een andere aanbiedt. De redelijke vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit geldt op dit moment voor een beperkt aantal kleinverbruikers (zie ook het antwoord op vraag 1).
Met de afbouw van de salderingsregeling wordt de redelijke vergoeding voor een steeds groter deel van de teruggeleverde elektriciteit relevant. Daarom is mijn voornemen om, uit het oogpunt van consumentenbescherming, het wettelijk minimum van de redelijke vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit met ingang van de afbouw van de salderingsregeling (2025) vast te stellen op 80 procent van het kale leveringstarief. Uiteraard staat het leveranciers vrij om meer te betalen dan het wettelijke minimum voor de redelijke vergoeding.
Een minimum vergoeding van 80 procent van het kale leveringstarief zorgt voor een goede balans tussen de werking van de energiemarkt enerzijds en consumentenbescherming en de belangen van zonnepanelenbezitters anderzijds. Tevens wil ik de redelijke vergoeding van een absoluut maximum in eurocenten voorzien. Dit houdt verband met de sterk fluctuerende waarde van zonnestroom en de op dit moment hoge leveringstarieven voor elektriciteit door de geopolitieke ontwikkelingen. De waarde van door zonnepanelen opgewekte stroom op een zonnige dag rond lunchtijd is laag. Een absoluut maximum van de redelijke vergoeding beschermt energieleveranciers tegen het verplicht inkopen van elektriciteit tegen een aanzienlijk hogere prijs dan de waarde daarvan op het moment van productie. De meerkosten die leveranciers verplicht moeten dragen worden aan alle klanten, ook diegenen zonder zonnepanelen, doorberekend waardoor de lasten van een te hoge minimumvergoeding zullen leiden tot hogere elektriciteitstarieven voor alle klanten, dus ook die zonder zonnepanelen.
Op dit moment moeten leveranciers al een redelijke vergoeding betalen voor de ingevoede elektriciteit die niet gesaldeerd kan worden. De ACM is de toezichthouder voor de redelijke vergoeding.
Uit onderzoek van TNO2 blijkt dat de terugverdientijden van zonnepanelen tot en met 2030 bij de voorgenomen afbouw van de salderingsregeling naar verwachting niet hoger zullen zijn dan zeven jaar. Dit maakt zonnepanelen voor huishoudens een zeer aantrekkelijke investering.
Nee. Zoals bij het antwoord op vraag 3 al aangegeven, is het voor huishoudens zeer interessant om te investeren in zonnepanelen, gezien de verwachting dat de terugverdientijden tot en met 2030 niet hoger zullen worden dan zeven jaar.
Ja, ik vind de coöperatieve energietransitie een belangrijke ontwikkeling die ik ondersteun. Coöperatieve elektriciteitsproductie stimuleer ik hoofdzakelijk via de Subsidieregeling Coöperatieve Energieopwekking (SCE). Deze subsidieregeling maakt het voor coöperaties en VvE’s mogelijk om subsidie aan te vragen om gedurende 15 jaar de onrendabele top van een project met zonnepanelen, windturbine(s) of waterkracht te dekken. Aan de subsidie zitten voorwaarden verbonden, die ik ieder jaar evalueer en waar nodig en mogelijk wijzig. Hierbij draag ik er zorg voor dat coöperaties op redelijke wijze aan de voorwaarden kunnen voldoen. Coöperaties die zelf elektriciteit produceren zijn inderdaad minder afhankelijk van de internationale energiemarkt en dit brengt voordelen met zich mee. De SCE opent jaarlijks en ik nodig coöperaties uit een aanvraag in te dienen.
Er is al veel kennis en ervaring opgedaan rond lokale energie-initiatieven. Het mede vanuit de rijksoverheid gefinancierde «HIER opgewekt» is het hiertoe opgerichte kennisplatform en verstrekt hierover o.a. via haar website kennis aan zowel lokale energie-initiatieven zelf als aan samenwerkingspartners van energie-initiatieven: gemeenten, provincies, woningcorporaties en serviceverleners. Gemeenten spelen op verschillende manier een rol in de coöperatieve energietransitie. Gemeenten kunnen zelf invulling geven aan hoe zij de coöperatieve initiatieven in hun gemeenten willen ondersteunen. Het opzetten van een coöperatie is uiteindelijk aan de (groep) burgers en of lokale ondernemers zelf. Ik zie daarom geen directe meerwaarde van een dergelijk onderzoek.
Het staat leveranciers vrij om de terugleververgoeding te verlagen, mits afnemers tijdig op de hoogte gesteld worden en de terugleververgoeding redelijk en niet in strijd met de algemene voorwaarden of het bepaalde in het afgesloten contract met de consument is. De ACM is de toezichthouder voor de redelijke vergoeding. Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 3.
De vragen van de leden Erkens (VVD) en Grinwis (ChristenUnie) (kenmerk 2022Z15763), Leijten (SP) (kenmerk 2022Z15733) en Boucke (D66) (kenmerk 2022Z15809) over de terugleververgoeding voor zonnestroom kunnen niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. De reden van het uitstel is afstemming met de toezichthouder Autoriteit Consument en Markt. Ik zal uw Kamer voorafgaand aan de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Wet belastingen op milieugrondslag ter uitvoering van de afbouw van de salderingsregeling voor kleinverbruikers (35 594), verwacht in week 39, de antwoorden op de vragen doen toekomen.