Ingediend | 15 juli 2022 |
---|---|
Beantwoord | 5 september 2022 (na 52 dagen) |
Indiener | Farid Azarkan (DENK) |
Beantwoord door | Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
Onderwerpen | belasting economie financiën organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2022Z15097.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20212022-3866.html |
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
De Belastingdienst doet onderzoek met betrekking tot deze casus. Dit onderzoek acht ik van belang om de juiste informatie te achterhalen. Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet ingaan op individuele fiscale dossiers. Enerzijds is de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR een belangrijke bouwsteen in ons fiscale stelsel. Anderzijds vormt het informatierecht van de Tweede Kamer van artikel 68 Grondwet één van de pijlers van ons parlementaire stelsel. Onder andere in de brief van 2 februari 2015 is mijn ambtsvoorganger ingegaan op de weging tussen enerzijds de fiscale geheimhoudingsplicht en anderzijds het informatierecht van de Kamer2. Tussen de twee uitersten die hieruit voortvloeien (openbare inlichtingenverstrekking en géén inlichtingenverstrekking), bestaat ook een tussenvorm, namelijk het verstrekken van vertrouwelijke inlichtingen aan de Tweede Kamer in een besloten commissievergadering.3 Hoewel het in beginsel niet gebruikelijk is om met de Kamer in discussie te treden over individuele belastingplichtigen, kan dit anders zijn in zaken die tot grote maatschappelijke ophef hebben geleid. Naar mijn mening is daar in dit geval sprake van. Daarom wil ik graag een vertrouwelijke briefing aan u aanbieden over deze casus. In deze briefing kan op deze vraag worden ingegaan.
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2. In zijn algemeenheid geldt dat inlichtingenverzoeken die de Belastingdienst ontvangt uit het buitenland allemaal dezelfde procedure doorlopen. De behandeling van binnenkomende informatieverzoeken vindt plaats op basis van de Wet op de internationale bijstandsverlening (WIB) bij de heffing van belastingen. Als een verzoek om inlichtingen wordt ontvangen, beoordeelt de Belastingdienst of dit verzoek voldoet aan de daarvoor internationaal overeengekomen criteria. Hierbij wordt onder andere getoetst of het verzoek voldoende individualiseerbaar is, er mag namelijk geen sprake zijn van een zogenoemde «fishing expedition. Ook wordt beoordeeld of er een belang is voor de belastingheffing in het verzoekende land en of dat land de gebruikelijke mogelijkheden om de informatie in eigen land te verkrijgen heeft benut. Als het verzoek niet aan alle criteria voldoet dan wordt het verzoek in principe afgewezen. Als het verzoek niet volledig is dan wordt het verzoekende land verzocht om een nadere toelichting.
Indien het verzoek aan alle criteria voldoet wordt de gevraagde informatie verstrekt indien deze binnen de Belastingdienst aanwezig is. Op basis van de daarvoor internationaal overeengekomen termijnen welke zijn opgenomen in de WIB, dient deze informatie binnen twee maanden te worden verstrekt. Indien dit niet het geval is wordt de informatie door de Belastingdienst opgevraagd bij degene die de informatie wel in het bezit heeft, waarna de informatie aan het verzoekende land wordt verstrekt. In die gevallen bedraagt de termijn voor uitwisseling zes maanden.
Landen kunnen in onderling overleg andere termijnen afspreken. Dit gebeurt in de praktijk bijvoorbeeld bij complexe verzoeken en/of verzoeken waarbij de te verstrekken informatie omvangrijk is. Bij dat soort verzoeken is het van belang de informatiehouder voldoende tijd te geven om de gevraagde informatie zo volledig mogelijk aan te leveren op een wijze zoals gevraagd door het verzoekende land. In overleg met het verzoekende land kan in dergelijke gevallen overigens ook worden besloten dat het efficiënter en effectiever is om de informatie te verkrijgen via een multilaterale controle (MLC). Dit kan een al lopende MLC zijn, maar ook een nieuw op te starten MLC.
In een peer review door het Global Forum (OECD)4 over de jaren 2014–2017 is Nederland beoordeeld op de kwaliteit en doorlooptijden van de afhandeling van de verzoeken. Geoordeeld is dat Nederland voldoet aan alle gestelde criteria.
Zie antwoord vraag 3.
Zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 4 doorlopen alle inlichtingenverzoeken die de Belastingdienst ontvangt uit het buitenland dezelfde procedure. Het is of was derhalve niet gangbaar om bepaalde informatieverzoeken een lagere prioriteit te geven.
De NFIA heeft geen betrokkenheid bij de fiscale behandeling van Uber. De NFIA is betrokken bij gesprekken met buitenlandse investeerders in Nederland (in dit geval Uber) vanuit de taak van de NFIA om buitenlandse bedrijven te helpen bij (vervolg)investeringen in ons land of hen voor Nederland te behouden bij een heroverweging van de strategie. Wanneer NFIA spreekt met bedrijven over hun activiteiten in Nederland en/of mogelijke uitbreiding daarvan is het relevant om inzicht te krijgen in de factoren die voor het bedrijf van invloed zijn op deze activiteiten. Voor specifieke belastingzaken verwijst NFIA door naar de bevoegde instantie (liaison functie). Tijdens de gesprekken met bedrijven waarbij ook een vertegenwoordiger van de Belastingdienst aanwezig is wordt gehandeld conform de fiscale geheimhoudingsplicht. Dit wil zeggen dat geen vertrouwelijke fiscale gegevens met NFIA worden gedeeld en dat bespreking van bedrijfsspecifieke fiscale zaken separaat tussen Belastingdienst en bedrijf plaatsvindt. Voor zover belastingplichtige in gesprekken met de NFIA en het APBI fiscale informatie delen, geldt ook voor de NFIA artikel 67 AWR.
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2. In zijn algemeenheid kan ik het proces inzake de behandeling van informatieverzoeken als volgt toelichten. Dit proces ligt vast in de WIB. In de praktijk toetst het Central Liaison Office (CLO) na ontvangst van een informatieverzoek uit het buitenland of het informatieverzoek aan de geldende criteria voldoet. Het verzoek moet bijvoorbeeld voldoende individualiseerbaar zijn en er moet sprake zijn van een heffingsbelang in de verzoekende staat. Indien de Belastingdienst beschikt over de gevraagde gegevens wordt het verzoek afgehandeld. Ingeval de Belastingdienst niet over de informatie beschikt wordt op grond van artikel 8, eerste lid, WIB jo. artikel 5 WIB jo. hoofdstuk VIII, afdeling 2, AWR een onderzoek ingesteld bij de informatiehouder.
Daarnaast kunnen de bevoegde autoriteiten van één of meer andere staten overeenkomen om gelijktijdig, elk op het eigen grondgebied, bij één of meer personen ten aanzien van wie zij een gezamenlijk of complementair belang hebben, controles te verrichten en de aldus verkregen inlichtingen uit te wisselen (art. 8a WIB). Dit wordt een MLC genoemd. Een MLC wijkt af van een regulier onderzoek in die zin dat bij een MLC de bevoegde autoriteiten nauw samenwerken. Verder is niet ongebruikelijk dat de deelnemende staten onderling hun tactiek en belangen bepalen en met elkaar delen. Ook kan met het oog op een efficiënt verloop van de MLC voorafgaand aan het eigenlijke onderzoek een bijeenkomst worden georganiseerd met de belastingplichtige of informatiehouder waarin deze een toelichting geeft op de fiscale onderwerpen waarop de MLC betrekking heeft.
De vertrouwelijkheid van een informatieverzoek of MLC is verankerd in bilaterale en multilaterale verdragen, zoals artikel 26 van het OESO Modelverdrag. Deze interstatelijke geheimhouding heeft als doel om de controle-strategische belangen van de verzoekende staat te beschermen.
Een informatieverzoek kan gaan over een individuele belastingplichtige, maar kan ook de vorm hebben van een derdenonderzoek, waarbij informatie bij een administratieplichtige over een derde (de belastingplichtige in de verzoekende staat) wordt opgevraagd. Los van de interstatelijke geheimhoudingsplicht geldt in een dergelijk geval ook de eventuele nationale fiscale geheimhoudingplicht. Niet elke bekendmaking over de persoon of zaken van een ander is verboden, maar alleen die bekendmaking die niet noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet, in dit geval in het kader van wederzijdse bijstand. Het hangt dus van de individuele feiten en omstandigheden van het geval af welke informatie er kan worden gedeeld met belanghebbende.
Ten slotte gelden voor het afdoen van informatieverzoeken van andere landen wettelijke termijnen. Artikel 5a, eerste lid, van de WIB verplicht de Belastingdienst tot verstrekking van de gevraagde gegevens binnen 6 maanden na de ontvangst van het verzoek. Indien de gevraagde informatie reeds in het bezit is van de Belastingdienst, geldt, op grond van artikel 5a, eerste lid, WIB, een termijn van 2 maanden na de datum van ontvangst van het informatieverzoek. Als een informatieverzoek niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen laat de Belastingdienst op grond van artikel 5a, vierde lid, WIB de competente autoriteit van de verzoekende staat binnen 1 maand na de ontvangst van het verzoek weten welke tekortkomingen het verzoek vertoont. De genoemde termijnen gaan dan in op het moment dat de benodigde aanvullende informatie is ontvangen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Ik verwijs hiervoor naar antwoord op vraag 7.
Er is geen enkele reden is voor de Belastingdienst om de samenwerking met andere landen te ondermijnen. Het is juist in het belang van de Belastingdienst om goed samen te werken met andere landen. Die samenwerking wordt in de praktijk ook op veel gebieden vormgegeven. Naast informatie-uitwisseling op verzoek heeft ook de spontane en automatische gegevensuitwisseling de afgelopen jaren een hoge vlucht genomen. Zo wisselen belastingdiensten bijvoorbeeld op basis van de Country-by-country-wetgeving landenrapporten met daarin opgenomen gegevens over de wereldwijde verdeling van inkomen, winst, belasting en economische activiteit over alle jurisdicties waar de multinational actief is. Ook agressieve grensoverschrijdende constructies die op grond van de Mandatory Disclosure wetgeving bij de belastingdiensten binnenkomen worden automatisch uitgewisseld met de belastingautoriteiten van andere EU-lidstaten. Maar ook op andere gebieden werken belastingdiensten samen, bijvoorbeeld in het Europese programma Fiscalis. Dit programma heeft tot doel belastingdiensten te helpen samen te werken bij de bestrijding van belastingfraude, belastingontduiking en agressieve fiscale planning.
Ik deel de mening dat de Belastingdienst de samenwerking met andere landen niet zou moeten ondermijnen. Hiervan is mijns inziens ook geen sprake. Sterker nog, dit kabinet heeft de laatste jaren ingezet op de strijd tegen belastingontwijking. Onderlinge transparantie en een goede samenwerking met andere landen speelt daarin een cruciale rol.
In zijn algemeenheid geldt dat reciprociteit een van de mechanismen is voor het ontstaan van (internationale) samenwerking. Hoewel een aantal maatregelen, bijvoorbeeld op het gebied van transparantie, is gebaseerd op internationale regelgeving en landen zich hebben gecommitteerd om zich daaraan te houden, geldt ook voor de samenwerking tussen belastingdiensten dat wederkerigheid in het samenwerken een belangrijk aspect is. Het gemeenschappelijke internationale belang weegt zwaarder dan soms het individuele belang van een land.
De Belastingdienst heeft geen vrijheid om bepaalde bedrijven te bevoordelen of benadelen. De Belastingdienst voert de belastingwetten uit en ziet toe op de uitvoering en naleving van de fiscale wet- en regelgeving en jurisprudentie. Binnen deze taak streeft de Belastingdienst naar eenheid van beleid en uitvoering. Dit betekent dat ieder besluit dat de Belastingdienst neemt moet passen binnen de kaders van wet- en regelgeving, beleid, jurisprudentie en het uitvoeringsbeleid. Het uitvoeringsbeleid is gericht op een juiste rechtstoepassing en een rechtsgelijke behandeling van belastingplichtigen die in gelijke omstandigheden verkeren. De hiervoor genoemde uitgangspunten past de Belastingdienst toe op de specifieke feiten en omstandigheden van dat geval.
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR kan ik niet ingaan op individuele fiscale dossiers. De Belastingdienst doet onderzoek met betrekking tot deze casus. Dit onderzoek acht ik van belang om de juiste informatie te achterhalen. Op voorhand geef ik aan dat ik vanwege artikel 67 AWR de onderzoeksresultaten niet openbaar zal kunnen delen. Ik wil daarom graag een vertrouwelijke briefing aan u aanbieden over deze casus. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 2.
Onderdeel van de werkwijze van de Belastingdienst is dat belastingplichtigen met de Belastingdienst contact kunnen zoeken. Dat geldt voor alle belastingplichtigen, dus voor burgers en bedrijven. Burgers kunnen bijvoorbeeld in contact komen via een van de steunpunten en balies door heel het land.
In het Besluit Fiscaal Bestuursrecht zijn regels gesteld inzake vooroverleg. Daarbij is onder meer opgenomen dat fiscale grensverkenning en handelen in strijd met de goede trouw jegens verdragspartners niet tot (voor)overleg kan leiden of reden is om het gesprek te beëindigen. De Belastingdienst geeft duidelijkheid binnen de kaders van wet- en regelgeving, beleid, jurisprudentie en internationale afspraken.
Wat er bij de toeslagenouders is gebeurd, is pijnlijk. Het onderzoek door de Belastingdienst zal uitsluitsel geven over het handelen van de Belastingdienst. In een vertrouwelijke briefing met de Tweede Kamer kunnen de conclusies van dit onderzoek aan de orde komen. Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR kan ik niet ingaan op individuele fiscale dossiers.
Ik kan dit niet uitsluiten, maar ik heb hiervoor geen aanwijzingen.
De ILT handhaaft de Wet personenvervoer 2000, in het bijzonder de bepaling die verbiedt taxivervoer te verrichten zonder een daartoe verleende vergunning. Deze taak vervulde zij ook ten tijde van de opkomst van UberPop. En zij heeft toen ingegrepen.
Medio 2014 introduceerde Uber in Nederland UberPop. Kort daarna startte de ILT met toezicht op UberPop-chauffeurs. Zij toonde aan dat deze chauffeurs zogenoemde snorders waren: vervoerders die niet de vereiste taxivergunning hadden. Daarom heeft de ILT destijds zowel het bedrijf Uber als haar Uberpopchauffeurs bestuursrechtelijke sancties opgelegd: lasten onder dwangsom. Ook is voor deze overtreding van de Wet personenvervoer 2000 proces-verbaal opgemaakt. Dat leidde tot veroordeling door de politierechter en uitgebreid strafrechtelijk onderzoek. Het onderzoek werd gedaan door de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de ILT en bijzondere opsporingsambtenaren voor specialistische handhaving, onder leiding van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (OM). Als gevolg van deze gezamenlijke, bestuurs- en strafrechtelijke aanpak door ILT en het OM besloot Uber eind 2015 te stoppen met de illegale taxidienst. De strafzaak tegen Uber voor het medeplegen van verboden taxivervoer is in 2019 door het OM geschikt voor € 2,3 miljoen.
Het kabinet heeft in 2014 aangekondigd om een special envoy voor startups te benoemen om het Nederlandse profiel als een internationaal aantrekkelijke plek voor jonge, innovatieve bedrijven te versterken5. Mevrouw Kroes is op 1 januari 2015 gestart als special envoy voor startups bij StartupDelta. Deze functie heeft zij tot 30 juni 2016 vervuld. Hiermee werd beoogd om het ondernemersklimaat voor startups – jonge innovatieve technologie-gedreven bedrijven met groeiambitie – in Nederland te verbeteren. Om deze doelen te bereiken had de special envoy voor startups de volgende specifieke taken:
Naast haar werkzaamheden als special envoy in opdracht van het kabinet had mevrouw Kroes te maken met door de EU gestelde regels over een afkoelingsperiode van 18 maanden.
Er zijn in de aanstellingsbrief (bijgesloten bijlage I) geen expliciete afspraken gemaakt over verenigbaarheid van functies als special envoy voor startups met andere functies. Wel wordt in de aanstellingsbrief verwezen naar het «Algemeen Rijksambtenarenreglement» en de «Regeling integriteitsbeleid
Formeel kan het Europees Parlement (EP) geen klacht indienen tegen een oud-Eurocommissaris. Het kabinet kan dus ook geen informatie geven over de uitkomst daarvan. Wel hebben EP-leden schriftelijke vragen gesteld aan de Europese Commissie met betrekking tot de verwijzingen naar mevrouw Kroes in de zogenoemde «Uber-files»6. Tevens zijn vanuit EP brieven verstuurd aan de president van de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft daarnaast zelf een onderzoek gestart naar de handelwijze van mevrouw Kroes, naar aanleiding van de berichtgeving over mevrouw Kroes. Het is aan de Europese Commissie om te communiceren over de uitkomsten van dat onderzoek.