Ingediend | 7 juni 2022 |
---|---|
Beantwoord | 21 juni 2022 (na 14 dagen) |
Indieners | Thom van Campen (VVD), Harry Bevers (VVD) |
Beantwoord door | van der Ch. Wal-Zeggelink |
Onderwerpen | landbouw natuur- en landschapsbeheer natuur en milieu organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2022Z11290.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20212022-3219.html |
Ja.
Vaststelling zal naar verwachting kort na het reces plaatsvinden.
Het kritisch bezien heeft plaatsgevonden door het laten uitvoeren van twee onderzoeken, waarvan de uitkomsten op 13 oktober 2020 met uw Kamer zijn gedeeld (Kamerstuk 32 670, nr. 200, met de rapporten als bijlagen). In deze brief werd specifiek ten aanzien van het wijzigingsbesluit opgemerkt: «Het Wijzigingsbesluit Aanwezige waarden heeft tot doel fouten in de oorspronkelijke aanwijzingsbesluiten te corrigeren. Omdat dit besluit nog niet definitief is, zijn er volgens de onderzoekers momenteel te weinig en (in mindere mate) te veel doelen opgenomen in de aanwijzingsbesluiten.» Reeds op dat moment was dus al duidelijk dat het wijzigingsbesluit alsnog vastgesteld zou moeten worden. Vorig jaar is daar ook door de Europese Commissie op aangedrongen. Inmiddels is het vanwege het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) extra belangrijk dat er duidelijkheid is over welke waarden in de gebieden beschermd moeten worden: het niet vaststellen van het wijzigingsbesluit zou die duidelijkheid in de weg staan.
Zie de bijlage bij deze brief.
Het wijzigingsbesluit komt niet te vroeg, omdat de gegevens, waar het besluit op is gebaseerd, reeds in 2017 bekend waren. Het ontwerpwijzigingsbesluit is in goed overleg met de voortouwnemers van de gebieden tot stand gekomen. Over de juistheid van het ontwerpwijzigingsbesluit bestond geen twijfel. Geen van deze voortouwnemers heeft dan ook in 2018 een zienswijze ingediend. De provincie Friesland heeft ook nadien geen onderzoeksgegevens overgelegd waaruit zou blijken dat de eerdere overeenstemming op een onjuiste wetenschappelijke basis zou berusten.
Er komen geen extra Natura 2000-gebieden bij die stikstofgevoelig zijn. Het gebied Oudegaasterbrekken bevatte al stikstofgevoelige natuur, alleen was de kritische depositiewaarde (KDW) van de aangewezen habitats niet overschreden. Dit gebied is nu het enige waarvoor als gevolg van het wijzigingsbesluit getoetst moet worden op stikstofdepositie vanwege de (reeds bestaande) overbelasting van veenmosrietland (dat samen met hoogveenbos wordt toegevoegd aan het aanwijzingsbesluit).
Het is nog niet precies bekend wat het areaal is waar de KDW van de habitats van het wijzigingsbesluit van wordt overschreden. Op basis van AERIUS-2021 is ingeschat dat het gaat om circa 980 ha, verdeeld over 100 gebieden. Dat is dus gemiddeld ongeveer 10 ha per gebied en minder dan 1% extra oppervlakte die overbelast is.
Wat dit voor gevolgen heeft voor de stikstofberekeningen, hangt sterk af van de precieze locatie: in de meeste gevallen liggen de habitats van het wijzigingsbesluit te midden van andere overbelaste habitats, waardoor er op die locaties geen extra belemmeringen voor toestemmingverlening zijn.
In de beschikbare tijd kan deze vraag nog niet met zekerheid beantwoord worden, omdat de zogenoemde pre-release van AERIUS-2022 nog niet beschikbaar is.
Het is inderdaad nog niet duidelijk is in hoeverre de bescherming van de betrokken habitattypen en leefgebieden daadwerkelijk uit gaat maken in de toetsing van vergunningaanvragen. Die duidelijkheid is uiteraard gewenst en zal ook binnenkort gaan ontstaan, zodra deze zomer de pre-release van AERIUS-2022 beschikbaar komt voor de bevoegde gezagen.
Ondernemers kunnen te maken krijgen met extra hexagonen die relevant zijn bij toestemmingverlening. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Of, en zo ja welke, gevolgen dit wijzigingsbesluit heeft voor de legalisering van PAS-melders wordt momenteel onderzocht. Overigens werden de extra hexagonen ook al ten tijde van het PAS meegenomen.
Het genoemde artikel van de Habitatrichtlijn mag niet betrokken worden bij de vraag welke habitattypen en soorten beschermd moeten worden via het aanwijzingsbesluit. Uit vaste jurisprudentie, aangehaald in het ontwerpwijzigingsbesluit, blijkt dat alle (in meer dan verwaarloosbare mate) aanwezige habitattypen en soorten van bijlagen 1 en 2 van de Habitatrichtlijn aangewezen moeten worden. Bij het nemen van maatregelen moet vervolgens rekening worden gehouden met de vereisten van art. 2.