Ingediend | 31 maart 2022 |
---|---|
Beantwoord | 25 mei 2022 (na 55 dagen) |
Indiener | Michiel van Nispen |
Beantwoord door | Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | recht rechtspraak |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2022Z06227.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20212022-2879.html |
Ja, ik heb kennis genomen van de bedoelde uitspraak van de voorzieningenrechter. Een getrokken les hieruit is dat de werkwijze die het OM en de opsporingsdiensten doorgaans hanteren op hoofdlijnen rechtmatig wordt geacht. Tegelijkertijd blijkt uit de uitspraak dat het OM het verschoningsrecht onvoldoende heeft gewaarborgd in het strafrechtelijk onderzoek dat onderwerp was van het kort geding.
In het persbericht van het OM waarin het OM uitlegt waarom het OM in hoger beroep gaat tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter schrijft het OM dat «het OM betreurt dat het OM het verschoningsrecht onvoldoende heeft gewaarborgd in de strafzaak die ten grondslag ligt aan het kortgeding. Dit trekt het OM zich aan, omdat het verschoningsrecht een belangrijke pijler is van de rechtsstaat. Eenieder moet zonder vrees voor openbaarmaking informatie kunnen delen met personen waarvoor een beroepsgeheim geldt, zoals een advocaat.»5 Ik sluit mij hier bij aan.
De uitspraak heeft geleid tot verschillende aanscherpingen van de te hanteren werkwijze bij het doen van vorderingen tot gegevensverstrekking op grond van de artikelen 126ng en 126ug van het Wetboek van strafvordering (verder: Sv). Het komt er hierbij in de eerste plaats op neer dat in het geval vooraf bekend is dat een advocaat betrokken is terwijl daarbij ook te verwachten valt dat de te verstrekken gegevens e-mails bevatten «van» of «gericht aan» een advocaat, aan degene tot wie de vordering ex 126ng en 126ug SV zich richt (zoals een e-mailserviceprovider) eveneens zal moeten worden verzocht deze mails uit te filteren en niet te verstrekken aan het OM.
Daarnaast geldt, op basis van de uitspraak, dat het zogenoemde «ontgrijzen» slechts aan de orde kan zijn na onherroepelijk rechterlijk oordeel. De voorzieningenrechter heeft verder bepaald dat de vastlegging van beleid van het OM met betrekking tot het omgaan met het verschoningsrecht dient te worden geactualiseerd en gepubliceerd. Publicatie van de bovengenoemde aangescherpte werkwijze heeft om die reden alvast plaatsgevonden via de website van het OM.6 Dit betreft een tijdelijke werkwijze ter uitvoering van het vonnis en in afwachting van een aanwijzing van het OM en van de uitkomst van het hoger beroep tegen het vonnis. De beantwoording van deze set vragen dient dan ook tegen deze achtergrond te worden bezien.
Ik zie geen aanleiding om terug te komen op één of meerdere antwoorden, met uitzondering van de hiervoor bij de beantwoording van vragen 1, 3 en 5 vermelde aanscherping van de werkwijze bij het doen van vorderingen tot gegevensverstrekking op grond van de artikelen 126ng en 126ug. Over de antwoorden is vanuit het Parket-Generaal van het OM contact geweest met het kantoor van de Landsadvocaat omtrent de feitelijke juistheid van onderdelen van de opgestelde conceptbeantwoording.
Zie antwoord vraag 1.
Ik sta voor het verschoningsrecht en onderschrijf het belang van het verschoningsrecht in onze rechtsstaat. Het verschoningsrecht is ook van toepassing op e-mailberichten van en aan advocaten, voor zover het gaat om informatie die aan de advocaat in diens hoedanigheid is toevertrouwd.
Als een e-mail onder het verschoningsrecht valt, mag daar niet inhoudelijk kennis van worden genomen door betrokkenen bij het strafrechtelijk onderzoek. Voor die gevallen zijn er wettelijke waarborgen met daarbovenop waarborgen in de uitvoering, die ik heb beschreven in de beantwoording van de Kamervragen op 7 maart 2022.9 Het daarbij gebruik maken van «geheimhoudersambtenaren» en «geheimhoudersofficieren» is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in strijd is met het bepaalde in artikel 126aa Sv en artikel 4 lid 1 en 2 van het Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken.
Zie antwoord vraag 1.
In zijn algemeenheid is het voor beide vragen van belang erop te wijzen dat de voorzieningenrechter in zijn vonnis de staat gebiedt om steeds indien op grond van artikel 126aa Sv en/of artikel 4 lid 2 van het Besluit gegevens dienen te worden vernietigd, de vernietiging uit te voeren op een zodanige wijze dat deze gegevens niet meer kunnen worden gebruikt in het strafproces, en dat deze gegevens niet meer toegankelijk te maken zijn behoudens voorafgaand en onherroepelijk rechterlijk oordeel. Hierbij geldt dat, op grond van het Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken, met vernietiging gelijk staat het op zodanige wijze bewerken van een voorwerp of gegevensdrager dat de gegevens die daaraan voor de bewerking konden worden ontleend, niet meer toegankelijk zijn.
Gelet daarop is in eerdergenoemd voorlopige beleid nu opgenomen dat de gevorderde gegevens ex artikel 126ng/ug Sv (zoals e-mails) allereerst na verstrekking in handen worden gesteld van de geheimhouder-officier van justitie om zoveel mogelijk te voorkomen dat verstrekte gegevens alsnog e-mails bevatten van advocaten, en daarbij kan een (nadere) schifting van mogelijk resterende verschoningsgerechtigde informatie plaatsvinden door de geheimhouders-officier (al dan niet ondersteund door een geheimhouder-medewerker). Vervolgens geldt dat, indien informatie wordt aangetroffen die mogelijk onder het verschoningsrecht valt, conform het voorlopige beleid uitvoering worden gegeven aan artikel 126aa lid 2 Sv en het Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken. Voor een beschrijving van de werkwijze verwijs ik naar de beantwoording van de Kamervragen op 7 maart 202210 en het gepubliceerde voorlopige beleid waarop ik in mijn antwoord op vragen 1 en 3 heb gewezen. Hierbij geldt in het bijzonder dat, wederom overeenkomstig het voorlopige beleid, indien de geheimhouder-officier van justitie een bevel tot vernietiging ex artikel 126aa lid 2 Sv heeft gegeven, deze gegevens voor het onderzoekteam definitief ontoegankelijk gemaakt worden («uitgegrijsd») en enkel weer toegankelijk gemaakt kunnen worden («ontgrijsd») op grond van een onherroepelijk rechterlijk oordeel. Daarmee wordt dus gevolg gegeven aan het genoemde deel van de uitspraak.
Zie antwoord vraag 6.
De werkwijze van OM en opsporingsdiensten heb ik beschreven in de beantwoording van de Kamervragen op 7 maart 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1971). Voor zover vonnis van de voorzieningenrechter aanleiding geeft tot aanpassingen is dit weergegeven in het gepubliceerde voorlopige beleid waarop ik in mijn antwoord op vragen 1, 3 en 5 heb gewezen. Wellicht ten overvloede merk ik op dat de medewerkers geheimhouders, die een geheimhouders officier van justitie kan inzetten bij het maken van de bedoelde schifting, rechercheurs kunnen zijn.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de werkwijze van het OM in beginsel juist is. Daarmee vind ik een nader onderzoek op dit moment niet aan de orde. Overigens moet het OM in alle strafrechtelijke onderzoeken bij de omgang met mogelijke geheimhoudersinformatie de wet en de laatste stand van de rechtspraak in acht nemen. Om dit verder te waarborgen werkt het OM momenteel aan een geactualiseerde aanwijzing waarin de werkwijze van het OM wordt beschreven. Daarbij zal ook worden overlegd met betrokken beroepsorganisaties zoals de Nederlandse Orde van Advocaten en de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten. Deze aanwijzing zal ook gepubliceerd worden.
Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van het lid Van Nispen (SP), van uw Kamer aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de uitspraak van de voorzieningenrechter dat het OM niet goed is omgegaan met het verschoningsrecht van advocaten (ingezonden 31 maart 2022) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.