Ingediend | 3 februari 2022 |
---|---|
Beantwoord | 14 maart 2022 (na 39 dagen) |
Indieners | Bart van Kent , Michiel van Nispen |
Beantwoord door | Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
Onderwerpen | organisatie en beleid recht rechtspraak sociale zekerheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2022Z01880.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20212022-2058.html |
Ja.
Het klopt dat deurwaarders en andere beslagleggende partijen verplicht zijn de beslagvrije voet van lopende beslagen elke twaalf maanden opnieuw vast te stellen. Bij het bepalen van deze termijn is een afweging gemaakt tussen een zo actueel mogelijke beslagvrije voet en het beperken van de administratieve lasten voor de uitvoering.2
Door de halfjaarlijkse indexering van de bijstandsnorm en andere aan het minimumloon gekoppelde uitkeringen kan het voorkomen dat een deurwaarder of andere beslagleggende partij een hoger bedrag kan innen dan vóór de indexering. In bepaalde situaties kan het gaan om enkele euro’s.
Naast de jaarlijkse herberekeningsplicht van de beslagleggende partij, verplicht de wet de beslagleggende partij ook om de beslagvrije voet opnieuw te berekenen als hij met redenen omkleed wordt geïnformeerd over een structurele wijziging van omstandigheden.3 Dit vergt een actieve handeling van de burger voordat de beslagleggende partij tot herberekening is gehouden. Indexatie leidt tot een structurele wijziging van het inkomen. Dit betekent dat als de beslagleggende partij door (of namens) de burger wordt geïnformeerd over de indexatie, hij verplicht is de beslagvrije voet opnieuw te berekenen. Op deze manier kan de situatie, zoals in de vraag beschreven, ongedaan worden gemaakt.
Zoals bij de totstandkoming van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet reeds is aangekondigd zal de herberekening bijzondere aandacht krijgen bij de evaluatie van de wet. De eerste evaluatie is voorzien voor 2022/2023. Daarbij zal ook de mogelijkheid worden betrokken die is opgenomen in artikel 475d, tweede lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering om bij algemene maatregel van bestuur een kortere herberekeningstermijn te bepalen bij beslag op bepaalde categorieën periodieke betalingen.
De wetgever heeft deurwaarders aangewezen als uitvoerder van gerechtelijke uitspraken en zij hebben de wettelijke taak om beslag te leggen in opdracht van schuldeisers. Deurwaarders adviseren hun opdrachtgevers vooraf over de opportuniteit van een beslag. Daarbij maken zij een afweging of de kosten van het beslag opwegen tegen de baten ervan. De discretionaire ruimte voor deurwaarders is beperkt. Een deurwaarder is gehouden de opdracht van een schuldeiser uit te voeren. Het is mij niet bekend in hoeveel procent van de gevallen deurwaarders afzien van inning van zeer geringe bedragen.
De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) geeft op basis van cijfers van de Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders aan dat in circa 7% (3.893 van de 55.550) van de actieve beslagen die door deurwaarders bij het UWV zijn gelegd en in 1,7% (150 van de 8.820) van de actieve beslagen bij de SVB minder dan € 13,34 is ontvangen. Het UWV en de SVB baseren hun cijfers niet op het aantal beslagen, maar gaan uit van het aantal betalingen in het kader van een beslag. Uit cijfers van het UWV over 2021 blijkt dat bij 5,9% van de betalingen (14.823 gevallen) die zij vanwege een beslag aan deurwaarders heeft verricht minder dan € 13,34 is afgedragen. Het UWV tekent daarbij aan dat het zowel maandelijkse als wekelijkse betalingen betreft. De SVB geeft op basis van cijfers over januari 2022 aan dat het in 10,7% van de gevallen minder dan € 13,34 is afgedragen aan de deurwaarder (780 gevallen).
Hierbij merk ik op dat de KBvG aangeeft dat voor zover de kosten van de deurwaarder de maandelijkse opbrengst overstijgen, deze niet ten laste van de schuldenaar mogen worden gebracht. De KBvG wijst hierbij op haar bestuursregel «Beslag op vorderingen», waarin is bepaald dat er geen sprake kan zijn van een negatieve executie-opbrengst. Alle deurwaarders zijn aan deze bestuursregel gebonden.
Het kabinet hecht grote waarde aan het borgen van een bestaansminimum voor iedere burger. De wet biedt een betrekkelijk eenvoudige manier om de situatie uit de vraag ongedaan te maken. Een burger, maar ook diens schuldhulpverlener of beschermingsbewindvoerder, kan bij een structurele wijziging van zijn omstandigheden de beslagleggende partijen vragen om de beslagvrije voet opnieuw vast te stellen (zie het antwoord op vraag 2). De burger komt daardoor niet onder het bestaansminimum. Daardoor worden ook geen bedragen meer geïnd die niet opwegen tegen de kosten van de deurwaarder.
Zie antwoord vraag 4.
Ik hecht grote waarde aan signalen uit de maatschappij en ben de schrijver van het artikel erkentelijk voor het actief meedenken aan mogelijke oplossingsrichtingen. De suggesties bieden alleen geen afdoende oplossing voor het geschetste probleem. De voorgestelde vereiste wijziging van wetgeving, hoge uitvoeringslasten en onwenselijke overheveling van verantwoordelijkheden van beslagleggende partijen naar werkgevers en uitkeringsinstanties vormen hiervoor de obstakels.
Ik zie de oplossing in de eerste plaats binnen de mogelijkheden die de huidige wetgeving biedt: de burger kan de beslagleggende partij vragen de beslagvrije voet opnieuw te berekenen (zie het antwoord op vraag 2). Die mogelijkheid breng ik onder de aandacht bij stakeholders die te maken hebben met mensen die geconfronteerd worden met beslag op hun inkomen, door de beantwoording van deze Kamervragen onder hun aandacht te brengen. Daarnaast kijk ik ook in breder verband naar het vraagstuk en alternatieve oplossingen. De wet biedt bijvoorbeeld de bevoegdheid een kortere herberekeningstermijn te bepalen bij beslag op bepaalde categorieën periodieke betalingen. Dat perspectief neem ik tezamen met alle overige aspecten rondom herberekening van de beslagvrije voet nadrukkelijk mee bij de eerste evaluatie van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet in 2022/2023.
Hierbij deel ik u mede dat de beantwoording van de Kamervragen van de leden Van Nispen en Van Kent (beiden SP) over «een probleem bij beslag op minimumuitkeringen» niet binnen de gestelde termijn van drie weken mogelijk is vanwege benodigde afstemming. De Kamervragen zijn ingezonden op 3 februari jl. Ik verwacht dat de beantwoording in de week van 7 maart a.s. aan uw Kamer kan worden aangeboden.