Ingediend | 16 november 2021 |
---|---|
Beantwoord | 14 december 2021 (na 28 dagen) |
Indiener | Derk Boswijk (CDA) |
Beantwoord door | Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
Onderwerpen | landbouw natuur en milieu organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2021Z20523.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20212022-1110.html |
Voor het aankopen van veehouderijvestigingen met de Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden (Staatscourant nr. 57568, 3 november 2020), ook wel genoemd de maatregel gerichte opkoop, komen inderdaad alleen vestigingen in aanmerking met een stikstofdepositie van ten minste 2 mol stikstof per hectare per jaar. Gelet op de doelstelling om met de aankopen een maximale verbetering voor stikstofgevoelige natuurgebieden te bewerkstelligen, alsmede om een aantal nevendoelen te realiseren, ligt het in de rede de beschikbare middelen zo in te zetten dat de gerealiseerde reductie aan stikstofdepositie zo groot mogelijk is. Met deze drempelwaarde wordt bewerkstelligd dat alleen de veehouderijvestigingen met een relatief hoge stikstofdepositie in aanmerking komen voor aankoop.
Een andere voorwaarde voor deelname is dat de provincie in het kader van de aankoop met de veehouder overeenkomt dat deze niet elders in Nederland een veehouderij vestigt of overneemt. Deze zogenaamde «stoppersverklaring» is nodig om te borgen dat de ondernemer niet elders als veehouder doorgaat en daar nieuwe stikstofemissies en andere milieubelastende stoffen ontstaan. Dat ondergraaft de beleidsinspanningen om de stikstofuitstoot omlaag te brengen en zou tevens het effect van de aankopen verkleinen. De borging dat de ondernemer ook echt gaat stoppen is tevens van belang om de stikstofopbrengst van de aankoop te kunnen registreren en in te zetten voor verbetering van de natuur en maatschappelijke ontwikkelingen zoals woningbouw, infrastructuur en het legaliseren van PAS-melders.
Provincies zijn momenteel bezig met de uitvoering van de regeling. Op basis van de periodieke voortgangsrapportages die door de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO) worden opgesteld en op basis van navraag bij de provincie Zuid-Holland is inderdaad de verwachting dat de middelen die aan de provincie Zuid-Holland ter beschikking zijn gesteld maar voor een deel besteed zullen worden. De provincie Zuid-Holland heeft de boeren die in aanmerking komen voor de regeling gericht benaderd en daaruit blijkt dat er geen tot weinig interesse is om te stoppen. De reden is dat de uit overwegingen van doelmatig besteden van overheidsmiddelen de regeling zich richt op piekbelasters.
Ja, ik ben bekend met dergelijke wensen van boeren.
Het is juist dat de huidige MGO daarin niet voorziet. Momenteel wordt, op basis van de periodieke voortgangsrapportages en een tussentijdse evaluatie van de 1e tranche van de MGO, de invulling van de 2e tranche voorbereid. In lijn met de door de Kamer aangenomen motie van de leden De Groot en Van Otterloo (Kamerstuk 35 600, nr. 45) wordt daarbij verkend op welke wijze het verplaatsen van een bedrijf mogelijk gemaakt kan worden onder de voorwaarde dat een bestaand bedrijf met dierrechten wordt overgenomen en dat er substantiële emissiereductie plaatsvindt.
Nee, ik deel deze constatering niet. De maatregel gerichte opkoop wordt uitgevoerd door provincies. Daar is bewust voor gekozen. Het zijn de provincies die het gebied kennen en hun boeren kennen. Het zijn de provincies die de opgave in kaart brengen en in een gebiedsproces keuzes maken. Opkoop is daarbij een van de opties om als instrument in te zetten. Uit de periodieke voortgangrapportages en uit mijn gesprekken met de provincies blijkt wel dat een aantal voorwaarden van de regeling de speelruimte in de praktijk beperkt. De lessen die we daaruit trekken en de ervaringen die momenteel worden opgedaan met de uitvoering van de 1e tranche worden meegenomen in de vormgeving van de vervolgtranches. Dit is mede de reden geweest de regeling in tranches op te delen.
Ja, deze mening deel ik. Met de structurele aanpak stikstof is daar inmiddels de basis voor gelegd.
Tegelijkertijd onderkent het kabinet de urgentie dat er aanvullende stappen nodig zijn. Naast de verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) en de Wet stikstofreductie en natuurverbetering, staat Nederland ook voor een aantal andere belangrijke opgaven, bijvoorbeeld op het gebied van de klimaat (klimaatakkoord) en waterkwaliteit (Kaderrichtlijn Water). De inzet en bijbehorende maatregelen hiervoor, zoals bijvoorbeeld opkoopregelingen, hangen daarbij nauw met elkaar samen. Het is aan een nieuw kabinet om de koers voor een versterking van de aanpak te bepalen.
Zoals aangegeven bij vraag 4 verken ik met de MGO-2 hoe verplaatsing/bedrijfsovername onder voorwaarden mogelijk te maken is. Ik beschouw belangrijke noodzakelijke ontwikkelingen als verplaatsen, innoveren, extensiveren en het aanpassen van bedrijven voor kringlooplandbouw niet als onderdeel van één regeling; dat maakt de uitvoering van een dergelijke regeling zeer complex. Opkoop is één van de instrumenten in een breder palet aan instrumentarium. Het verder doorontwikkelingen van diverse instrumenten in een brede gebiedsgerichte aanpak is aan een nieuw kabinet.
Ja, daartoe ben ik bereid. Het uitwerken van de vervolgaanpak stikstof doe ik in nauw overleg met de provincies. De wet stikstofreductie en natuurverbetering schrijft voor dat provincies uiterlijk twee jaar na inwerkingtreding van de wet met gebiedsplannen komen waarin maatregelen zijn opgenomen ten behoeve van het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen van stikstofgevoelige habitats. Deze gebiedsplannen, en ook een concrete casus, lenen zich er goed voor om samen met de betrokken partijen in de regio tot een samenhangende aanpak te komen en te onderzoeken op welke manier de diverse maatregelen in samenhang ingezet kunnen worden. Intussen werk ik aan de MGO-2 in overleg met de provincies.