Ingediend | 17 september 2021 |
---|---|
Beantwoord | 30 november 2021 (na 74 dagen) |
Indiener | Frank Wassenberg (PvdD) |
Beantwoord door | Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
Onderwerpen | basisonderwijs economie natuur en milieu onderwijs en wetenschap organisatie en beleid overige economische sectoren |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2021Z15844.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20212022-908.html |
Ik heb kennis genomen van de in de vraag aangehaalde tweets waarin Shell leerlingen van basisscholen in de buurt van Shell Pernis en Shell Moerdijk uitnodigt deel te nemen aan een zogeheten Kinderraad.
In de in deze vraag aangehaalde tweet waarin hieraan gerefereerd wordt, wordt aangegeven dat (letterlijk citaat) «een mevrouw vandaag bij mijn jongste in de klas over haar werk kwam vertellen. En ook nog kadotjes mee had genomen.» De context waarbinnen dit heeft plaatsgevonden is ons niet bekend.
Blijkens online beschikbare informatie van Shell is informatie over de zogeheten «Kinderraden» gericht op leerlingen van basisscholen in de buurt van Shell Pernis (Vlaardingen, Schiedam, Pernis, Hoogvliet, Spijkenisse, Poortugaal en Rhoon) en Shell Moerdijk (Moerdijk, Zevenbergen, Fijnaart en Klundert)4 Dat zijn enkele tientallen scholen. Het is mij niet bekend hoeveel van die scholen gebruik maken van deze informatie. Over het in vraag 2 genoemde voorbeeld van ExxonMobil heb ik geen nadere informatie.
De genoemde bronnen suggereren dat de Exxon Mobil en Shell al eerder op de hoogte waren van de mogelijke consequenties van het voortgaand gebruik van fossiele brandstoffen op het klimaat.
De vragensteller verwijst naar het oprichten van de zogenaamde Global Climate Coalition in 1989 door een aantal Amerikaanse oliebedrijven. Shell is ook lid geworden van deze organisatie. Het is bekend dat de Global Climate Coalition lange tijd steun heeft gegeven aan sceptische wetenschappers.
Er is al enige tijd een breed gedeelde consensus – ook binnen het bedrijfsleven – over klimaatverandering, de rol van de mens hierin en dat wij er iets aan moeten doen. De historische uitstoot van CO2 is niet alleen de verantwoordelijkheid van de oliemaatschappijen, maar komt door de inzet van fossiele grondstoffen sinds 1900 wereldwijd als energiebron en grondstof, waarbij niet alleen olie en gas, maar ook de inzet van kolen een belangrijke rol speelt, recentelijk met name in landen als China en India. Daarnaast heeft ook de mondiale ontbossing en de landbouw aan de toename van de uitstoot van CO2 en methaan bijgedragen. Het is daarom goed dat er in Parijs in 2015 en nu in Glasgow wereldwijd afspraken worden gemaakt om de uitstoot van CO2 en methaan door het gebruik van fossiele brandstoffen en ontbossing te verminderen. Hieraan zullen ook bedrijven als Exxon en Shell moeten bijdragen. De uitstoot die Shell met haar installaties in Nederland veroorzaakt moet Shell reduceren in lijn met het ETS-systeem en de doelstellingen van het Nederlandse klimaatbeleid. Ook wereldwijd heeft het bedrijf investeringen aangekondigd in hernieuwbare energie en alternatieve energiebronnen zoals waterstof.
Wat betreft de keuze van scholen voor leermiddelen hecht het Kabinet aan een zuivere verantwoordelijkheidsverdeling. Vrijheid van onderwijs, autonomie van scholen en professionele ruimte van leraren zijn fundamenten van het Nederlandse onderwijs(-beleid). De rijksoverheid is daarom zeer terughoudend in het stimuleren of juist ontmoedigen van het gebruik van bepaalde materialen in het onderwijs. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt op het niveau van de school. Het is dus belangrijk dat dáár het gesprek hierover gevoerd wordt.
Dat is ons bekend.
Voorop staat dat bedrijven en andere (al dan niet commerciële) organisaties hooguit een bijdrage kunnen leveren aan het onderwijs, als dat op initiatief, onder regie en onder verantwoordelijkheid van de school en leraren die daar werken plaatsvindt. Als een school of leraar meerwaarde ziet in het uitnodigen van partijen van buiten de school, is dat mogelijk. De school is hier dan op aanspreekbaar.
Het Sponsorconvenant onderwijs bevat, aanvullend op de wetgeving over sponsoring, spelregels voor scholen op het moment dat een school in ruil voor een materiële of geldelijke bijdrage een tegenprestatie aan een derde (commerciële) partij levert. Dit lijkt in deze casus niet aan de orde. Niettemin geldt ook bij het gebruiken van informatie van bedrijven als Shell en ExxonMobil dat het belangrijk is dat een school hierover de regie heeft. Het is aan de school om te beoordelen of het lesmateriaal past binnen de kaders van de wet en het programma van de school, en of het doel en de betrokkenheid van derde partij transparant is voor alle betrokkenen. Als bijvoorbeeld de beschikbaar gestelde informatie aantoonbaar onjuist is, kan degene die dit verspreidt hierop worden aangesproken, zoals bijvoorbeeld het geval was bij de in vraag 8 aangehaalde uitspraak van de Reclame Code Commissie. De wetgeving en het convenant zijn er dan ook niet op gericht om op voorhand bepaalde lesmaterialen of informatie categorisch te verbieden, maar om ervoor te zorgen dat scholen zorgvuldige en transparante besluiten nemen, bijvoorbeeld in overleg met de medezeggenschapsraad.
In mijn ambtstermijn is het Sponsorconvenant onderwijs aangescherpt. Het is aan scholen en leraren om al dan niet gebruik te maken van het beschikbare aanbod van (les-)materialen. Hieruit volgt dat de rijksoverheid zeer terughoudend is in het stimuleren of juist ontmoedigen van het gebruik van bepaalde leermiddelen.
Nee, zie het antwoord op vraag 11.
Wij blijven onder de aandacht brengen dat scholen en leraren altijd zelf mogen en moeten kiezen of en zo ja hoe zij bij hun onderwijs gebruik maken van materialen die door (al dan niet commerciële) derden worden aangeboden, en dat zij daarop ook aanspreekbaar zijn. Ook via bijvoorbeeld de PO-raad en de VO-raad en (vakinhoudelijke) verenigingen voor leraren wordt die boodschap voor het voetlicht gebracht.
Een belangrijke taak van het funderend onderwijs is ervoor te zorgen dat kinderen en tieners zich ontwikkelen tot geïnformeerde en kritische burgers. In het curriculum van het funderend onderwijs is dan ook aandacht voor kritisch denken; deze aandacht blijft gewaarborgd bij (toekomstige) ontwikkelingen ten aanzien van het curriculum in het funderend onderwijs.