Ingediend | 12 augustus 2021 |
---|---|
Beantwoord | 30 augustus 2021 (na 18 dagen) |
Indieners | Bart van Kent , Senna Maatoug (GL), Gijs van Dijk (PvdA) |
Beantwoord door | Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
Onderwerpen | belasting financiën inkomensbeleid organisatie en beleid sociale zekerheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2021Z14229.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20202021-3862.html |
Ik heb kennisgenomen van de inhoud van dit artikel. In de brief die ik u tegelijkertijd met deze Kamervragen stuur ga ik in zijn algemeenheid in op deze situatie. In antwoord op uw vragen reageer ik op enkele specifieke elementen.
Sinds de inwerkingtreding van de WIA in 2006 bestaat er al de mogelijkheid om voorschotten toe te kennen en worden ook voorschotten toegekend. Het voorschot overbrugt de periode tussen beëindiging van de inkomsten van de WIA-aanvrager (loondoorbetalingsverplichting van de werkgever of de Ziektewetuitkering) en de afgifte van de beslissing over het recht op WIA-uitkering. Het verlenen van een voorschot is bedoeld om te voorkomen dat zij in deze tijdelijk periode waarin nog geen duidelijkheid is over het uitkeringsrecht zonder inkomsten zitten.
Een niet tijdige claimbeoordeling kan plaatsvinden om twee redenen.
Allereerst door redenen die bij de aanvrager liggen. Bijvoorbeeld omdat de WIA-aanvraag te laat is gedaan door de verzekerde. In dat geval kan de WIA-beslissing niet worden afgegeven vóór het einde van de wachttijd en kan een voorschot worden verstrekt om in inkomen te voorzien. Ook als de aanvrager niet naar de afspraken met verzekeringsarts of arbeidsdeskundige kan komen, kan de WIA-beslissing mogelijk niet op tijd worden afgegeven, waardoor verstrekken van een voorschot noodzakelijk kan zijn.
Ten tweede kan de WIA-beslissing niet tijdig worden afgegeven door redenen die aan de zijde van UWV liggen. Bijvoorbeeld door een (tijdelijke) toename in de aanvragen of verminderde beschikbaarheid van verzekeringsartsen (vakantieperiodes) waardoor de afspraak met de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige niet tijdig kunnen plaatsvinden.
Tot 2019 deed beide redenen zich periodiek voor. Vanaf eind 2019 is het aantal WIA-claimbeoordelingen dat niet binnen de wettelijke termijn wordt uitgevoerd toegenomen. Dat is het gevolg van de al langer bestaande mismatch tussen vraag en aanbod van de sociaal-medische beoordelingen en de tijdelijke beperking van fysieke spreekuren door verzekeringsartsen vanwege de coronamaatregelen. Een nadere toelichting hierop is gegeven in de Kamerbrief die ik tegelijkertijd aan u toestuur.
De aantallen verstrekte voorschotten in de jaren 2018 tot en met 2020 zijn hieronder opgenomen in tabel 1. Dit zijn voorschotten aan WIA-aanvragers verstrekt, omdat niet voor afloop van de wachttijd van 104-weken een beslissing over het uitkeringsrecht kan worden gegeven. De redenen hiervoor kunnen, zoals bij vraag 2 aangegeven, liggen aan de zijde van UWV, maar ook aan de aanvrager zelf. In deze getallen is geen splitsing mogelijk naar de oorzaak van de te late beslissing.
Een voorschot wordt niet automatisch of verplicht verstrekt. Aanvragers kunnen ook afzien van een voorschot. De groep die afziet van een voorschot is niet zichtbaar is de cijfers, waardoor het aantal mensen dat langer dan de wettelijke termijn heeft moeten wachten op uitsluitsel over het recht op WIA-uitkering waarschijnlijk wat hoger ligt.
Gevraagd is naar het percentage van teruggevorderde voorschotten, omdat de betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Exacte cijfers hierover zijn niet te geven, omdat de terugvorderingen die volledig kan worden verrekend met een WW-uitkering niet als terugvordering geregistreerd worden.
Over het algemeen wordt gemiddeld zo’n 30% van de WIA-aanvragen afgewezen. De reden voor de afwijzing kan zijn dat de aanvrager minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht, maar er kan een andere redenen zijn.
Van de groep met een WIA-afwijzing komt ongeveer de helft in aanmerking voor een WW-uitkering. Gemiddeld mondt 15% van de verstrekte voorschotten uit in een terugvordering, omdat er geen voorliggende voorziening is waarmee verrekend kan worden.
2018
2019
2020
In tabel 2 is informatie gegeven over het aantal voorschotten dat «direct» terugbetaald dient te worden, omdat er geen verrekening met een voorliggende voorziening, zoals een WW-uitkering, mogelijk is. Hierbij is in tabel 2 het onderscheid gemaakt tussen terugvordering die zijn ontstaan omdat er geen recht op uitkering is en om andere redenen, waarbij gedacht moet worden aan een kortere WIA-loongerelateerde duur.
In tabel 3 is het aantal al volledig terugbetaalde voorschotten te zien.
Voor beide tabellen geldt dat 2021 voorlopige cijfers zijn.
2018
2019
2020
2021
Totaal
< 35% AO
505
875
1.143
319
2.842
Overige uitkomsten
109
195
354
119
777
2018
2019
2020
2021
Totaal
< 35% AO
421
699
646
132
1.898
Overige uitkomsten
87
155
242
50
534
In tabel 4 is de verdeling van de voorschotten weergegeven naar duur voorschot.
In 2018 was in 87% van de WIA-aanvragen beslist binnen 3 maanden na aanvraag en binnen 6 maanden na aanvraag was dat in 98%. In 2019 en 2020 dalen de percentages. Van de voorschotten uit 2020 was in 63% na 3 maanden beslist en in 92% na 6 maanden. In figuur 1 is de procentuele verdeling weergegeven.
De gemiddelde duur van de voorschotten bedroeg in 2018 2 maanden. In 2020 was dat gestegen naar 3 maanden.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
2.261
295
1.123
493
159
53
31
24
12
4
1
2
1
3
3
2,0
4.442
341
1.847
1.077
557
278
127
57
39
21
20
4
7
7
5
2,5
11.085
519
3.487
2.512
1.553
893
577
385
206
119
69
49
22
12
3
3,0
Figuur 1 Procentuele verdeling van de beslissingen van voorschotten naar maand
Verzekerden die geen recht blijken te hebben op een WIA-uitkering worden in de brief, waarin de WIA-beslissing wordt gegeven, gewezen op de mogelijkheid om een WW-uitkering aan te vragen. Ook wordt er tijdens het gesprek met de arbeidsdeskundige hiernaar verwezen en wordt het Werkbedrijf middels een intern signaal op de hoogte gesteld van de WIA-afwijzing en mogelijke WW-aanvraag.
Over de toekenning en omvang van de WW-rechten kan op dat moment geen exacte informatie worden gegeven, omdat er voor de WW andere criteria gelden en er dus een andere beoordeling dient plaats te vinden dan voor de WIA-beoordeling. Mocht al duidelijk zichtbaar zijn dat er geen recht zal bestaan op een WW-uitkering, bijvoorbeeld omdat voor ziekte het WW-recht is verbruikt, dan wordt bij de WIA-afwijzing direct verwezen naar de mogelijkheid om een bijstandsuitkering aan te vragen.
Wanneer na de beoordeling op het WW-recht blijkt dat er eveneens geen recht is op een WW-uitkering, bijvoorbeeld omdat niet aan de wekeneis is voldaan of omdat het recht voorafgaand aan ziekte al is verbruikt, dan wordt de verzekerde in de WW-afwijzingsbrief gewezen op de mogelijkheid om een bijstandsuitkering aan te vragen.
Zie antwoord vraag 5.
Voor het terugbetalen van een vordering aan UWV geldt dat als die in hetzelfde belastingjaar wordt terugbetaald, voldaan kan worden met het nettobedrag. In dat geval kan UWV de afgedragen loonheffing verrekenen met de Belastingdienst.
Lukt het niet om het gehele verschuldigde bedrag vóór het einde van het boekjaar te voldoen, dan moet de verzekerde het brutobedrag terugbetalen aan UWV. In dat geval kan de afgedragen loonheffing niet meer met de Belastingdienst verrekend worden, omdat het boekjaar al gesloten is.
De verzekerde zelf heeft de mogelijkheid om de onterecht afgedragen loonheffing terug te vorderen van de Belastingdienst. Dit kan door het teruggevorderde bedrag als negatief inkomen op te geven in de aangifte Inkomstenbelasting. Op de site van de Belastingdienst is hierover meer informatie te vinden.
De wetgever heeft in de Participatiewet opgenomen dat een bijstandsuitkering in beginsel per datum van de melding wordt toegekend. In bijzondere omstandigheden kan de uitkering met terugwerkende kracht worden toegekend. Ik ga nader in gesprek met VNG en UWV om te bezien of dit kader toereikend is.
Reeds voor het verschijnen van dit artikel hebben mijn medewerkers met UWV de afgelopen weken gesproken over een oplossing voor deze problematiek. In de Kamerbrief die ik gelijktijdig aan u toestuur, wordt hier nader informatie over aan u verstrekt.
Bij het terugbetalen van een verschuldigd bedrag aan UWV wordt rekening gehouden met de beslagvrije voet. Er is echter een verschil tussen de terugvordering en invordering van onverschuldigd betaalde uitkering. Bij de terugvordering wordt vastgesteld of er sprake is van een onverschuldigde betaling. Hierbij wordt niet gekeken naar iemands financiële draagkracht, behalve in de zin van het criterium «dringende redenen» van artikel 77 lid 6 WIA om af te zien van terugvordering. In de Kamerbrief WIA-voorschotten die ik tegelijkertijd aan u toestuur is meer informatie over dit criterium gegeven.
Bij de invordering van het verschuldigde bedrag wordt er, als mensen aangeven niet in één keer het verschuldigde bedrag te kunnen betalen, een betalingsregeling vastgesteld. Hierbij wordt rekening gehouden met de beslagvrije voet en de geldende regels voor de vaststelling hiervan.
De regels rondom terugvordering van WIA-uitkering zijn strikt. De wetgever heeft bepaald dat als er onverschuldigd uitkering is verstrekt, deze altijd terugbetaald dient te worden. Mocht echter blijken dat de betrokkene niet in staat is om het bedrag terug te betalen, dan kan een betalingsregeling worden vastgesteld. In nadere regels is eveneens vastgesteld dat in individuele gevallen kan worden overgegaan tot kwijtschelding, als aan voorwaarden is voldaan.
De mensen die een voorschot moeten terugbetalen waardoor een schuld aan UWV ontstaat, kunnen in voorkomende gevallen in financiële problemen komen. Bij UWV zijn casussen bekend waarin deze problemen tot schrijnende situaties leiden met schuldenproblematiek en langdurige onzekerheid over de toekomst.
Er zijn echter ook gevallen waarin het verschuldigde bedrag laag is en de financiële gevolgen te overzien zijn. Of waar de betrokkene financiële middelen heeft, bijvoorbeeld door een partner met inkomen of vermogen, waardoor de financiële gevolgen een minder grote impact hebben.
Afhankelijk van de individuele casus kan iemand door de onvoorziene schuld in het bestaanszekerheid worden aangetast. Om die reden heeft UWV het beleid voorgesteld rondom kwijtschelding c.q. compensatie van terugvorderingen van voorschotten in bepaalde gevallen, zoals ook is toegelicht in de gelijktijdig toegezonden Kamerbrief over dat onderwerp.
UWV heeft toegezegd na te gaan of deze informatie geleverd kan worden, maar kan daar niet op korte termijn uitsluitsel over geven. Omwille van tijdige beantwoording van uw overige vragen, heb ik de verzending van deze antwoorden daar niet op laten wachten. In een Kamerbrief later dit jaar zal ik terugkomen op deze vraag.
UWV spant zich al jaren maximaal in om (verzekerings-)artsen te werven, op te leiden en te behouden. Het gaat dan bijvoorbeeld om het coördineren van de wervingsactiviteiten, het inzetten van activerend personeelsbeleid richting verzekeringsartsen die langer en/of meer willen werken en om het toekennen van een arbeidsmarkttoeslag op hun loon. Bovendien zet UWV in overleg met de verzekeringsartsen steeds meer in op verdergaande taakdelegatie.
In mijn Kamerbrief3 van 9 april jl. ben ik nader ingegaan op de problematiek rondom de verwachtte tekorten in het aantal verzekeringsartsen. Zoals daar en in de Kamerbrief WIA-voorschotten aangegeven speelt de mismatch ten behoeve van sociaal-medische beoordelingen helaas al langere tijd. De afgelopen jaren is gezocht naar een andere manier van werken. Dat heeft ertoe geleid dat UWV twee nieuwe werkwijzen gaat hanteren: een regiemodel voor sociaal-medische dienstverlening en een effectievere inzet van de verzekeringsarts in de Ziektewet. Deze nieuwe werkwijzen spelen op de kortere termijn echter onvoldoende capaciteit vrij om de achterstanden in de WIA-claimbeoordelingen op te lossen.
Ook op de lange termijn verwacht ik niet dat deze maatregelen voldoende zijn om de groeiende vraag naar sociaal-medisch beoordelingen op te vangen. Daarom concludeer ik dat er meer nodig is. Dat beeld wordt versterkt door de komst van de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen die de mismatch verder zal doen toenemen. Er vinden gesprekken plaats met NVVG en UWV hierover. Via de Kamerbrief «Stand van de uitvoering» wordt u elk half jaar van de voortgang van deze gesprekken op de hoogte gebracht.
Het is inderdaad ongewenst als mensen als gevolg van handelen door de overheid in de financiële problemen komen. Waar mogelijk zal ernaar gestreefd worden om dit enerzijds te voorkomen en anderzijds, als het zich voordoet, deze mensen zo goed mogelijk te ondersteunen. In de Kamerbrief die ik tegelijkertijd aan u toestuur, wordt daarom beschreven welke oplossing wordt geboden voor de groep mensen die een voorschot heeft ontvangen door de achterstanden bij UWV.