Ingediend | 5 juli 2021 |
---|---|
Beantwoord | 7 september 2021 (na 64 dagen) |
Indiener | Leonie Vestering (PvdD) |
Beantwoord door | Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
Onderwerpen | natuur- en landschapsbeheer natuur en milieu |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2021Z12655.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20202021-3990.html |
Het vergelijken van de kap van jonge Nederlandse bossen, ooit aangeplant met het oog op houtproductie, met het verdwijnen van oerbos in één van de rijkste ecosystemen op aarde, behoeft nuance. In de periode 2013–2017 ontstond er forse ontbossing primair als gevolg van het omvormen van (productie)bossen naar andere typen natuur die te lijden hadden onder verdroging en verzuring. Deze onder druk staande natuurtypen als heide of duin zijn uitgebreid ten behoeve van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000, om te voorkomen dat deze habitats en aanwezige beschermde soorten nog verder achteruitgaan. Anderzijds is er in die tijd ook bos verdwenen als gevolg van bestemmingsplanwijzigingen ten behoeve van infrastructuur of woningbouw, die pas bij ingang van de Wet natuurbescherming in 2017 compensatieplichtig is.
De ambitie is inderdaad om 37.000 hectare extra bos in 2030 te realiseren ten opzichte van de nulmeting begin 2021. 3.400 hectare bos betreft bos dat geveld is in het kader van de uitvoering van instandhoudingsmaatregelen in Natura 2000-gebieden. Hiervoor geldt een uitzondering van de herplantplicht op grond van artikel 4.4, eerste lid onder 1 van de Wet natuurbescherming. In het kader van mijn ambitie zoals verwoord in de Bossenstrategie wil ik ervoor zorgen dat de bomen die geveld zijn in deze gebieden alsnog herplant worden, ook al is dat wettelijk gezien niet nodig. Daarom beschouw ik de herplant van deze bomen ook als «extra», ook al begrijp ik dat dit anders aanvoelt dan de rest van de ambitie van 37.000 hectare.
Het klopt dat compensatie niet vereist is bij het kappen van bos ter uitvoering van instandhoudingsmaatregelen of een passende maatregel als bedoeld in artikel 2.2. van de Wet Natuurbescherming. Deze uitzondering gold echter al langer in de Boswet, die in 2017 op is gegaan in de Wet natuurbescherming. De 3.400 hectare bos die sinds 2017 is gekapt in dit kader, of nog op de planning staat, wordt met terugwerkende kracht gecompenseerd met middelen uit het Programma Natuur. Uiteraard wordt er terughoudend omgegaan met deze kap binnen Natura 2000-gebieden. Ik ben voornemens het hoofdstuk «houtopstanden» in de Wet natuurbescherming te evalueren. Daarin zal ik ook dit punt meenemen om te bezien welke aanpassingen nodig zijn om dit onderdeel van de wet in lijn te brengen met het geformuleerde beleid uit de Bossenstrategie, waaronder het schrappen van de voorgenoemde uitzondering binnen Natura 2000-gebieden.
Ik deel uw mening dat er netto geen achteruitgang mag zijn in het areaal aan natuur bij het compenseren van bos dat verloren gaat voor andere doeleinden dan natuur. Provincies stellen hiervoor regels op, die veelal specifiek rekeninghouden met gronden waarop reeds bijzondere natuurwaarden aanwezig zijn.
Dat wordt niet bijgehouden.
Een gevarieerde, maar dichte plaatsing heeft ten opzichte van een symmetrisch beeld met dezelfde dichtheid weinig meerwaarde voor de biodiversiteit. De biodiversiteit is vooral gediend bij variatie, met name in plantafstanden, zodat verschillende gradiënten ontstaan. Dit houdt in dat je sommige delen meer open laat terwijl je andere delen in een hoge dichtheid aanplant. Of je dat in een standaard gridwerk of in een natuurlijke plaatsing doet maakt op de lange termijn niet uit. Ook klopt het uitgangspunt dat alle aanplant in een standaard gridwerk gebeurt niet. Er zijn verschillende variaties denkbaar, die ook in de praktijk tot uiting komen. Onder andere het Praktijkboek Bosbeheer, een standaardwerk, behandelt deze verschillende vormen. Qua beleving ben ik het met u eens dat symmetrie de eerste 10 tot 15 jaar voor een onnatuurlijk beeld zorgt. Met het oog op klimaatverandering en nieuwe technieken voor het aanplanten van bomen worden ook dit soort beplantingsvraagstukken meegenomen in door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) gesteunde onderzoeken.
Voor kwalificerende habitattypen (bijvoorbeeld Oude eikenbossen, Veldbies-beukenbossen of Vochtige alluviale bossen) binnen Natura 2000-gebieden gelden instandhoudingsdoelstellingen. Deze bossen worden niet gekapt om natuurontwikkeling van andere habitattypen te vergroten. Wanneer deze onder ruimtelijke ingrepen te lijden hebben, moeten voor deze habitattypen compenserende maatregelen worden getroffen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) (voor zaken die onder het Rijk vallen) en de provincies zien hier op toe. Verder geldt de Wet natuurbescherming voor de instandhouding van beschermde soorten die in het gebied aanwezig zijn. Als de voorgenomen ingreep gevolgen heeft voor de instandhouding van de betreffende soorten, dan moeten daarvoor mitigerende of compenserende maatregelen genomen worden om nadelige effecten te voorkomen. Als dat niet mogelijk is dan wordt de ontheffing niet verleend en dan mag er dus ook niet gekapt worden.
Bosaanleg binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) zal alleen plaatsvinden op plekken waar de natuurontwikkeling niet voldoende tot stand komt of op gronden die onderdeel zijn van de beoogde uitbreiding van het NNN onder het Natuur Pact. In het eerste geval gaat het met name om graslanden die als kruiden- en faunarijk grasland te boeken staan. Dit zijn vaak voorstadia van zeldzamere graslandvegetaties. Wanneer de aanplant van bos een negatief effect heeft op beschermde soorten, moeten deze effecten gemitigeerd of gecompenseerd worden of een ontheffing worden aangevraagd, conform de Wet natuurbescherming.
Dat inzicht deel ik. Wel moet rekening gehouden worden met het gebruik van het hout van de betreffende boom en de natuurlijke levensloop. Bij duurzame toepassing (bijvoorbeeld in de bouw) kan de koolstof decennia vastgehouden worden. Aangezien bossen voortdurend in ontwikkeling zijn, ligt die uitspraak op het niveau van een boscomplex genuanceerder. In de methodiek van de boekhouding voor het klimaat van de VN (LULUCF), wordt rekening gehouden met de gevolgen van ontbossing en bebossing door een overgangsfase in te bouwen van 30 jaar voor nieuw bos. Na 30 jaar compenseert nieuw bos dan ook pas het kappen van volwassen bos. Deze periode is 20 jaar voor de CO2 die wordt vastgelegd in de bosbodem.
De ontbossing van het afgelopen decennium moet ook in het licht van de biodiversiteitscrisis bezien worden. Dat betekent dat er soms moeilijke keuzes zijn gemaakt waarbij niet zowel het klimaat als de biodiversiteit evenredig geholpen konden worden. Met de compensatie proberen we het koolstofvastleggend vermogen op te trekken, zodat de biodiversiteitswinst blijft, maar de koolstofvoorraad ook weer wordt hersteld. Daarnaast nemen de bestaande bossen nog altijd veel CO2 op, waardoor bossen netto koolstof blijven vastleggen.
Vlaktekap (en andere vormen van kap) worden al sinds 1990 gerapporteerd als directe CO2-uitstoot. Nederland rapporteert de volledige CO2-balans van het bestaande bos als het verschil tussen bijgroei en oogst. Bijgroei wordt hierbij berekend als een CO2-vastlegging en alle oogst wordt hierbij gerapporteerd als CO2-bron, behalve een deel dat in houtproducten blijft vastgelegd. Het verschil tussen die twee geeft de netto balans (de vastlegging voor Nederland). Voor deze CO2-balans maakt het niet uit of Nederland de jaarlijkse oogst van 1,3 miljoen m3 hout via uitkap of vlaktekap uitvoert. Op dit moment wordt gekeken of de gerapporteerde CO2-uitstoot uit de bodem nauwkeuriger in beeld kan worden gebracht.
Vanwege het zomerreces was dat niet mogelijk.