Ingediend | 17 mei 2021 |
---|---|
Beantwoord | 2 juli 2021 (na 46 dagen) |
Indieners | Frank Wassenberg (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
Beantwoord door | Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
Onderwerpen | natuur en milieu organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2021Z08075.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20202021-3441.html |
Ja.
In algemene zin zijn we altijd bereid over dit soort thema’s in gesprek te gaan. Een uitnodiging voor het gesprek is verzonden aan de initiatiefnemers.
Het onderwijs, en daarmee de doelen die via het curriculum hieraan worden gesteld, moet uiteraard aansluiten bij de actualiteit en maatschappelijke ontwikkelingen. Dat betreft daarmee natuurlijk ook de vraagstukken rondom duurzame ontwikkeling, waaronder klimaatverandering. In de voorstellen van Curriculum.nu is er versterkte inzet op kennis en vaardigheden rondom duurzaamheid in vergelijking met het huidige curriculum. Het is de intentie om deze voorstellen aan te scherpen met de aanbevelingen van de wetenschappelijke curriculumcommissie en deze vervolgens door te ontwikkelen tot kerndoelen zodat álle leerlingen kunnen profiteren van goed onderwijs over het thema duurzaamheid.
In de kwalificatiestructuur van het mbo is duurzaamheid inmiddels in een groot aantal kwalificatiedossiers opgenomen. Ook zijn er generieke keuzedelen duurzaamheid, die als onderdeel van alle opleidingen kunnen worden gevolgd. Er is namelijk een toenemende vraag naar kennis hierover vanuit het bedrijfsleven.
Leerlingen zijn via het LAKS betrokken geweest bij de totstandkoming van de voorstelen van de Curriculum.nu, en wij zullen LAKS in het vervolg daarop natuurlijk blijven betrekken. Daarnaast is er een rol voor leerlingen weggelegd in het gesprek over een bijgesteld curriculum op de school zelf. Wanneer een curriculum op landelijk niveau wordt bijgesteld, moet dit uiteindelijk ook naar de schoolpraktijk worden vertaald, waarbij er voldoende ruime is voor schooleigen keuzes. We verkennen graag met het LAKS wat de rol van (de) leerlingen(raad) hierin zou kunnen zijn.
We onderschrijven dat leraren meer zeggenschap over en keuzemogelijkheden moeten hebben om hun eigen curriculum te kunnen samenstellen. Dit willen we bijvoorbeeld ondersteunen door in de – nog bij te stellen – examenprogramma’s een bepaalde keuzeruimte voor leraren te borgen, zodat zij kunnen inspelen op thema’s die bij hen of bij hun leerlingen passen.
In het verlengde van het antwoord op vraag 3, kunnen we ons voorstellen dat thema’s als duurzaamheid en klimaat inderdaad vragen om een multidisciplinair perspectief. Dat vraagt erom dat deze thema’s in verschillende leergebieden terugkomen, vanuit een stevige (vakspecifieke) kennisbasis. Op het niveau van de school kunnen leraren vanuit verschillende disciplines en vakexpertises gezamenlijk invulling geven aan onderwijs over klimaat. Of zij dit relatief meer vakgericht doen, of via vakoverstijgende projecten is aan hen. Voorbeelden over hoe dat kan ten aanzien van duurzaamheid zijn beschikbaar via bijvoorbeeld netwerken die aangesloten zijn bij de door het Ministerie van LNV ondersteunde coöperatie «Leren voor Morgen».
In algemene zin moet al het onderwijs aan de hoogst mogelijke wetenschappelijke standaarden voldoen, zo ook het onderwijs dat gaat over klimaat, milieu en duurzaamheid. Vandaar dat bij de curriculumbijstelling diverse vakinhoudelijke experts en vakdidactici worden betrokken. Hoe scholen en leraren vervolgens invulling aan deze kerndoelen en eindtermen geven, is aan hen.
Scholen zijn financieel niet afhankelijk van bedrijven, daar de financiering via de rijksoverheid verloopt. Inhoudelijk hebben scholen en leraren de autonomie om zelf het curriculum in de praktijk vorm te geven en lesmaterialen te kiezen en gebruiken. Desgewenst kunnen zij daarbij gebruik maken van specifiek aanbod van bedrijven of organisaties. Het staat elk bedrijf of maatschappelijke organisatie in beginsel vrij om lesmaterialen te ontwikkelen en aan te bieden aan de scholen. Daarbij is het niet aan de overheid om bepaalde methoden uit te sluiten, maar aan de scholen en leraren zelf om al dan niet gebruik te maken van bepaalde (les)materialen. Wel zijn voor de inzet van bedrijven en maatschappelijke organisaties het convenant Kindermarketing en de richtlijnen van de Reclame Code Commissie recent aangescherpt.
Ja, enkele vertegenwoordigers van het kabinet waren hierbij aanwezig. De kwalificatie «misleidend» laat ik aan u.
Ook hiervoor verwijzen we u naar antwoorden op eerdere vragen, via de link in het antwoord op vraag 10. De invloed van het kabinet op de keuzes die scholen maken op het gebied van leermiddelen is, zoals u weet, beperkt gelet op de grondwettelijke vrijheid van onderwijs. Daarnaast zijn de bepalingen uit het convenant kindermarketing en de geldende regels vanuit de Reclame Code Commissie van toepassing.
Zie antwoord vraag 10.
Het effect van het sponsorconvenant wordt periodiek geëvalueerd. Uit het laatste onderzoek van 2019 bleek dat ongeveer een kwart van de scholen sponsoring accepteert. Twee derde van deze scholen meende dat hun school in sterke mate aan de richtlijnen van het convenant voldoet. Schoolleiders, mr-leden en convenantpartijen onderschrijven in grote mate de richtlijnen in het convenant en de toegevoegde waarde ervan. In het convenant 2020–2022 zijn door de convenantpartijen verbeteringen aangebracht. Na afloop van het sponsorconvenant wordt een volledige evaluatie uitgevoerd, en dan kan een afgewogen oordeel gegeven worden over de effecten die het convenant heeft gehad.
Er wordt niet landelijk bijgehouden hoe vaak en waarmee bedrijven of andere partijen proberen het onderwijs te beïnvloeden. Bovendien is er geen eenduidige definitie te geven van wat een «geslaagde» poging is.
Gezien de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting staat het in beginsel iedereen vrij om lesmateriaal te ontwikkelen en aan scholen aan te bieden, en gezien de grondwettelijke vrijheid van onderwijs is het aan scholen en leraren zelf om al dan niet van een bepaald aanbod gebruik te maken. We hebben geen signalen dat scholen massaal gebruik maken van materialen die zijn ontwikkeld door derden: in de regel worden de reguliere vakspecifieke lesmethoden gebruikt die worden ontwikkeld door educatieve uitgevers. We zijn voortdurend in gesprek met leermiddelenmakers en de onderwijssectoren zelf, om te bezien welke kwalitatieve waarborgen ingebouwd kunnen worden bij de ontwikkeling van leermiddelen.
Deze motie wordt meegenomen in de bijstelling van het curriculum van het funderend onderwijs. De kerndoelen worden in de praktijk beproefd alvorens ze definitief vast te stellen, en dit wordt uitgebreid gemonitord. Daarbij zal in lijn met deze motie aandacht zijn voor de behoefte die leraren hebben aan ondersteunend materiaal rondom specifieke thema’s, zoals duurzaamheid. Op dit moment is de vraag hoe we komen tot bijstelling van de kerndoelen en eindtermen onderwerp van gesprek met Uw Kamer.
In de tussentijd ondersteunt het interdepartementale en interbestuurlijke programma DuurzaamDoor onder regie van het Ministerie van LNV diverse onderwijsnetwerken die zich met duurzaamheid bezighouden. Deze zijn verenigd in de coöperatie «Leren voor Morgen». In de komende jaren zal dit netwerk ondersteund worden in het ontsluiten en delen van good practices, trainingen en onderzoek.