Ingediend | 22 februari 2021 |
---|---|
Beantwoord | 2 juli 2021 (na 130 dagen) |
Indiener | Bart Snels (GL) |
Beantwoord door | Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
Onderwerpen | belasting financiën |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2021Z03526.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20202021-3423.html |
Ja.
Hoewel ik het zeer betreur dat mensen in de financiële problemen zijn gekomen, wil ik vooropstellen dat hier geen sprake is geweest van administratieve fouten van Belastingdienst/Toeslagen. Het probleem was hier een ongelukkig effect van wet- en regelgeving.
Gemeenten kunnen op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) aan ondernemers die in financiële problemen zijn geraakt die het voortbestaan van hun bedrijf bedreigen een lening verstrekken. Als na afloop van het boekjaar blijkt dat het ondernemersresultaat onder het niveau van de bijstandsnorm zit, wordt deze lening door gemeenten in een later jaar omgezet in een gift. Deze gift werd tot 2017 tot het fiscale inkomen van de ondernemer gerekend. Door de omzetting van de lening in een gift, werd het fiscale inkomen in het jaar van de omzetting hoger en daarmee ook het toetsingsinkomen voor de toeslagen in dat jaar, omdat dit toetsingsinkomen gekoppeld is aan het fiscale inkomen. Voor een onbekend aantal ondernemers heeft dit geleid tot terugvordering van toeslagen. Het is niet bekend hoeveel ondernemers exact zijn getroffen, omdat gemeenten de omzetting van een lening naar een gift niet op persoonsniveau hebben geregistreerd en de Belastingdienst/Toeslagen niet kan achterhalen in welke gevallen er sprake is geweest van een hoger toetsingsinkomen als gevolg hiervan. Een hoger inkomen van betrokkenen in het jaar waarover toeslagen zijn teruggevorderd hoeft niet uitsluitend te komen door het «inkomen op papier». Daardoor is achteraf niet goed te herleiden bij wie deze omzetting tot verlies van toeslagen heeft geleid. Volgens inschattingen gemeenten ging het om circa 1.000 tot 1.500 ondernemers per jaar. Op basis van realisatiecijfers van de eerdere compensatieregeling over 2014–2016, zou het echter eerder om een geringer aantal gaan, namelijk circa 400 Bbz-gerechtigden per jaar.
Met ingang van 2017 is de wet- en regelgeving aangepast door middel van de «eindheffing», waardoor de omzetting van een lening naar een gift niet meer gerekend werd tot het fiscale inkomen van de ondernemer en dus ook niet meer doorwerkte naar het toetsingsinkomen voor de toeslagen.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, betreft het hier geen administratieve fout van de Belastingdienst/Toeslagen, maar vergde het corrigeren van de onwenselijke uitkomst van de wet een wijziging in wet- en regelgeving. Deze wijziging is uiteindelijk pas met ingang van 2017 tot stand gekomen nadat de Nationale ombudsman eind 2014 had opgeroepen hiervoor een oplossing te vinden. Omdat het probleem veroorzaakt werd door een (ongelukkige) samenloop van wet- en regelgeving en meerdere departementen en uitvoeringsinstanties betrokken moesten worden bij het vinden van een oplossing, heeft het de nodige tijd gekost om daar overeenstemming over te bereiken. Omdat de structurele oplossing zo lang op zich liet wachten en niet met terugwerkende kracht kon worden toegepast is voor de jaren 2014 tot en met 2016 later een wettelijke compensatieregeling gekomen die inhield dat het recht op toeslag voor die jaren op verzoek van de betreffende ondernemer opnieuw werd vastgesteld op basis van een (lager) toetsingsinkomen waarin het «papieren inkomen» buiten beschouwing werd gelaten.
Bij ons is verder bekend dat gemeenten een deel van de (ex)ondernemers die gevolgen hebben ervaren van de Bbz-problematiek al eerder hebben gecompenseerd door middel van de bijzondere bijstand.
Als gevolg van klachten en hardheidsclausuleverzoeken van zelfstandigen was het bestaan van dit probleem bekend bij het Ministerie van Financiën, het Ministerie van SZW, de Belastingdienst en de Belastingdienst/Toeslagen. Op de klachten is onder andere gereageerd door middel van uitleg van de geldende wet- en regelgeving, waarvan ik achteraf vind dat deze ongelukkig uitwerkte.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, registreerden gemeenten niet bij wie de lening is omgezet in een gift, waardoor de omvang lastig vast te stellen was en kon de Belastingdienst/Toeslagen dat niet uit de systemen achterhalen. Gemeenten hebben de inschatting gemaakt dat het om 1000 tot 1500 gevallen per jaar kon gaan. Het is niet bekend of in al deze gevallen het hogere toetsingsinkomen ook gevolgen heeft gehad voor het recht op toeslagen, dit is afhankelijk van het totale toetsingsinkomen.
Ik denk inderdaad dat ondernemers voor 2014 net zoveel problemen hebben ondervonden als gevolg van de uitwerking van de Bbz-systematiek als in de jaren tussen 2014 en 2016. Omdat de Nationale ombudsman in 2014 de oproep had gedaan om de problemen structureel op te lossen en deze oplossing er pas in 2017 gekomen is, is een compensatieregeling getroffen. Dit was mede naar aanleiding van een motie van de Kamer2, die de regering verzocht de ondernemers vanaf 2014 te compenseren. Met de keuze voor het (begin)jaar 2014 is dus uitvoering gegeven aan de wil van de Kamer. De betreffende compensatieregeling is opgenomen in het Belastingplan 2019 en in deze wet afgebakend tot de toeslagjaren 2014 tot en met 2016. Daarmee is ervoor gekozen om de compensatieregeling regeling te beperken tot de toeslagjaren die verstreken waren sinds de oproep van de Nationale ombudsman. De compensatieregeling maakte het mogelijk dat ondernemers zich tot 1 januari 2020 voor dit doel konden melden bij de Belastingdienst/Toeslagen. Per saldo betekende dat dat ondernemers hiervoor een jaar de tijd hadden. Om zoveel mogelijk mensen te bereiken is de compensatieregeling via het Belastingplan 2020 met zes maanden verlengd naar aanleiding van een amendement van het lid Omtzigt3.
Samen met de Minister van SZW bezie ik of het wenselijk is om een compensatieregeling open te stellen voor ondernemers die vóór 2014 als gevolg van de omzetting van de leenbijstand in een gift zijn geconfronteerd met een terugvordering van toeslagen. Indien het antwoord daarop ja is, dient tevens te worden gekeken op welke wijze dat dan mogelijk zou zijn. Vanwege de complexiteit van de materie en het feit dat het hier gaat om gevallen die erg ver in het verleden liggen, vergt een zorgvuldig onderzoek naar de eventuele compensatiemogelijkheden tijd. De overige toeslagdepartementen (VWS en BZK) zijn daar vanwege de doorwerking naar de toeslagen als zodanig nauw bij betrokken, daarnaast zijn de Belastingdienst/Toeslagen, de VNG en de gemeenten hierbij aangesloten. Uw Kamer zal over de uitkomsten bij Kamerbrief worden geïnformeerd.
Op dit moment is dit mij niet bekend.
Momenteel wordt, naar aanleiding van een vraag van het lid Omtzigt, gekeken naar alle schriftelijke documenten over de leenbijstand vanaf het jaar 2006. Deze stukken zullen zo spoedig mogelijk naar de Kamer worden verzonden. Hierbij zullen ook de schriftelijke documenten worden verstrekt vanaf 2010 die ten grondslag lagen aan relevante besluitvorming, zolang die schriftelijke documenten bewindslieden (Minister van Financiën, Staatssecretaris van Financiën, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) en topambtenaren (de secretaris-generaal en plaatsvervangend secretaris-generaal Financiën, de directeur-generaal belastingen, de directeur-generaal fiscale zaken, de secretaris-generaal en plaatsvervangend secretaris-generaal SZW en de directeur-generaal sociale zekerheid) hebben bereikt.
Ik deel uw mening in die zin dat ik enkele parallellen zie, maar er zijn zeker ook grote verschillen. Een belangrijk onderscheid tussen de problemen met de kinderopvangtoeslag en de problemen met de Bbz-regeling is dat bij de Bbz-regeling geen sprake is geweest van vooringenomen handelen van de Belastingdienst of een doorgeslagen fraudejacht. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in deze casus wet- en regelgeving op een juiste wijze uitgevoerd. Daarnaast zijn de bedragen waar het hier om gaat over het algemeen – gelukkig – een stuk lager dan bij de kinderopvangtoeslagaffaire. Wel kan men achteraf stellen dat de doorwerking van het Bbz naar het toetsingsinkomen en als gevolg daar van de uitvoering door Belastingdienst/Toeslagen onwenselijke gevolgen heeft gehad voor een onbekend aantal ondernemers. Ook is er overeenkomst in die zin dat het signaal hierover pas laat is opgepakt en dat de structurele oplossing en de compensatieregeling mede daardoor ook pas laat tot stand zijn gekomen. Het kabinet zet zich in om signalen vanuit de praktijk beter en eerder op te pakken, zodat situaties waarin mensen door hardheden in beleid of uitvoering in de knel komen eerder worden opgelost.
Een precieze verklaring heb ik niet. Het aantal van 3.000 tot 4.500 gedupeerden over de jaren 2014–2016 is gebaseerd op de eerdergenoemde schatting van gemeenten. Van de specifieke groep die te maken kreeg met terugvordering van toeslagen als gevolg van het «papieren inkomen» was geen registratie aanwezig, helaas kunnen we deze registratie ook niet alsnog maken. Bekend is dat een aantal gemeenten deze ondernemers destijds hebben ondersteund via de bijzondere bijstand. Een aantal gemeenten hebben zelf aangegeven dat zij dit hebben gedaan, maar precieze (cijfermatige) informatie over het aantal gemeenten die dat hebben gedaan en om hoeveel gevallen dat gaat is niet beschikbaar. Daarnaast heeft de omzetting van een lening in een gift mogelijk niet in alle gevallen geleid tot (hoge) terugvordering van toeslagen, omdat de doorwerking in het toetsingsinkomen daarvoor niet groot genoeg was. Bovendien hoeft een hoger inkomen van betrokkene in het jaar waarover toeslagen zijn teruggevorderd niet uitsluitend te komen door het «papieren inkomen». Een reële mogelijkheid is dan ook dat het aantal gedupeerden een stuk lager is dan in eerste instantie werd geschat.
Om gebruik te kunnen maken van de compensatieregeling dienden gedupeerden zichzelf te melden. Op diverse manieren is gepoogd de regeling duidelijk kenbaar te maken bij mogelijk gedupeerden. De regeling is onder de aandacht gebracht op de website van de BD Toeslagen. Daarnaast is de regeling via gemeenten, onder meer via hun websites en gemeentepagina’s in huis-aan-huiskranten, en via de kanalen van de Nationale ombudsman, onder de aandacht gebracht. Het Ministerie van SZW heeft gemeenten in de tweede helft van 2019 via de Verzamelbrief en via «Schouders eronder» geattendeerd op de tijdelijke regeling. Het Ministerie van SZW heeft ondernemersorganisaties als VNO NCW/MKB, ONL, PZO gevraagd een persbericht over de regeling te verspreiden onder ondernemers. VNG en Divosa hebben tezelfdertijd op hun website aandacht gevraagd voor de regeling; het Ministerie van Financiën heeft aandacht gevraagd voor de regeling in het Uitvoeringspanel van gemeenten en bij intermediairdagen. Ook Platform Stimulansz heeft aandacht gevraagd voor de regeling. Verder is de regeling, om zoveel mogelijk mensen te bereiken, via het Belastingplan 2020 met zes maanden verlengd naar aanleiding van een amendement van het lid Omtzigt4.
Daar ben ik het niet mee eens. Ik verwijs u tevens naar het antwoord op vraag 8 en vraag 9.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 betreft het hier geen fout van de Belastingdienst. Ook is de Belastingdienst/Toeslagen niet in gebreke gebleven. Ik zie daarom geen aanleiding excuses aan te bieden namens de Belastingdienst/Toeslagen.
Samen met de Minister van SZW bezie ik of het wenselijk is om een compensatieregeling open te stellen voor ondernemers die vóór 2014 als gevolg van de omzetting van de leenbijstand in een gift zijn geconfronteerd met een terugvordering van toeslagen. Uw Kamer zal over de uitkomsten bij Kamerbrief worden geïnformeerd. Zie hierover ook het antwoord bij vraag 5.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, registreerden gemeenten niet bij wie de lening is omgezet in een gift, waardoor de omvang lastig vast te stellen was. Dat kon de Belastingdienst/Toeslagen ook niet in de systemen achterhalen. Daarnaast is bekend dat een aantal gemeenten gedupeerden hebben gecompenseerd door middel van de bijzondere bijstand.
Het probleem ontstond doordat bij het Bbz geen rekening was gehouden met de doorwerking naar het toetsingsinkomen voor de toeslagen. Hoewel ik de situatie waarin mensen zijn geraakt betreur, vloeiden de terugvorderingen tot 2017 voort uit een juiste toepassing van de wet- en regelgeving.
De bijzondere bijstand is financieel en beleidsmatig gedecentraliseerd naar gemeenten. Bovendien komt in de statistiek voor de bijzondere bijstand de bedoelde compensatie als aparte registratiecategorie niet voor. Dit laatste hangt samen met het incidentele en onvoorziene karakter van deze compensatie.
Zoals bij u bekend zijn er door de Belastingdienst/Toeslagen bijna 9000 beroepsdossiers vernietigd voordat de bewaartermijn hiervan was verstreken. We kunnen niet met zekerheid zeggen of er een overlap is tussen deze dossiers en de gevraagde informatie. Dit is uitgebreid gedocumenteerd in onder andere het rapport van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed.
Momenteel worden er bij de Belastingdienst/Toeslagen geen dossiers vernietigd ongeacht of de bewaartermijn is verstreken of niet. Op enig moment zal dit moratorium worden opgeheven, maar het is nog niet bekend in welke omvang dit gaat gebeuren. De huidige bewaartermijn is 12 jaar na beëindiging van de toeslag.
Bij mij is niet bekend dat gemeenten inzake deze problematiek dossiers vernietigd hebben. Ik wijs er wel op dat gemeenten dossiers op grond van de Archiefwet en de AVG niet oneindig mogen bewaren. Dit betekent in principe dat gegevens na 10 jaar niet meer bewaard worden, behalve in lopende dossiers. Ook is niet bekend wie de (ex)ondernemers die hierdoor in de problemen zijn gekomen zijn en of zij reeds bijzondere bijstand hebben gekregen. Ik kan daarom niet garanderen dat dossiers van die (ex)ondernemers altijd (volledig) beschikbaar zijn.
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 9.
Momenteel wordt, naar aanleiding van een vraag van het lid Omtzigt, gekeken naar alle schriftelijke documenten over de leenbijstand vanaf het jaar 2006. Deze stukken zullen zo spoedig mogelijk naar de Kamer worden verzonden. Bij deze stukken zullen ook de ambtelijke adviezen vanaf oktober 2018 naar uw Kamer worden verzonden.
De compensatieregeling voor de jaren 2014–2016 die was opgenomen in het Belastingplan 2019 maakte het mogelijk dat ondernemers zich tot 1 januari 2020 voor dit doel konden melden bij de Belastingdienst/Toeslagen. Per saldo betekende dat dat ondernemers hiervoor een jaar de tijd hadden. Om zoveel mogelijk mensen te bereiken is de compensatieregeling via het Belastingplan 2020 met zes maanden verlengd naar aanleiding van een amendement van het lid Omtzigt5.
In begrotingen van de toeslagendepartementen was bij opstellen van de compensatieregeling rekening gehouden met in totaal circa 15 mln. euro extra nabetalingen aan toeslagen (daarnaast circa 2 mln. euro uitvoeringskosten bij de Belastingdienst).
Dit was een onzekere raming, op grond van een inschatting welk deel van de Bbz-populatie mogelijk met terugvorderingen kon zijn geconfronteerd en voor welk gemiddeld bedrag. Van deze specifieke deelgroep was geen rechtstreekse registratie aan de voorkant aanwezig. Uiteindelijk is op grond van uitvoeringsinformatie gebleken dat de uitgaven op circa 3 mln. euro zijn uitgekomen. Het verschil met de raming is meegelopen in het totaalbeeld van mee- en tegenvallers, zoals te doen gebruikelijk bij open-einde (uitkerings)regelingen. Dit betekent dat de lager dan verwachte uitgaven worden weggestreept tegen tegenvallers elders op de begroting (conform de begrotingsregels).
Jaarlijks kregen gemiddeld zo’n 4.100 mensen een Bbz-uitkering. Volgens de grove schatting destijds van de gemeenten zijn tot 1 januari 2017 ongeveer 1.000 tot 1.500 gevallen per jaar geconfronteerd met het probleem van het «papieren inkomen». Op basis van realisatiecijfers van de eerdere compensatieregeling over 2014–2016, wordt duidelijk dat in totaal 1.169 ondernemers zich hebben gemeld voor compensatie, dat zijn circa 400 Bbz-gerechtigden per jaar. Een reële mogelijkheid is dan ook dat het aantal gedupeerden een stuk lager is dan in eerste instantie werd geschat.
Samen met de Minister van SZW bezie ik of het wenselijk is om een compensatieregeling open te stellen voor ondernemers die vóór 2014 als gevolg van de omzetting van de leenbijstand in een gift zijn geconfronteerd met een terugvordering van toeslagen. Uw Kamer zal over de uitkomsten bij Kamerbrief worden geïnformeerd. Zie hierover ook het antwoord bij vraag 5.
Ik verwijs u hiervoor graag naar de antwoorden op vraag 8 en vraag 19.
Samen met de Minister van SZW bezie ik of het wenselijk is om een compensatieregeling open te stellen voor ondernemers die vóór 2014 als gevolg van de omzetting van de leenbijstand in een gift zijn geconfronteerd met een terugvordering van toeslagen. Uw Kamer zal over de uitkomsten bij Kamerbrief worden geïnformeerd. Zie hierover ook het antwoord bij vraag 5.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 21 bezie ik samen met de Minister van SZW of het wenselijk is om een compensatieregeling open te stellen voor ondernemers die vóór 2014 als gevolg van de omzetting van de leenbijstand in een gift zijn geconfronteerd met een terugvordering van toeslagen. Uw Kamer zal over de uitkomsten bij Kamerbrief worden geïnformeerd. Zie hierover ook het antwoord bij vraag 5.
De organisatorische ruimte bij de Dienst Toeslagen is beperkt. Dit heeft enerzijds te maken met de lopende uitvoering van Herstel Toeslagen en anderzijds met diverse maatregelen die de komende jaren nog worden geïmplementeerd, onder meer als gevolg van de Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen. De ruimte voor nieuwe maatregelingen en hersteloperaties is daarom beperkt.
Belangrijke randvoorwaarden kunnen worden gecreëerd door nieuwe maatregelen goed te toetsen op uitvoerbaarheid en door signalen tijdig te onderkennen en op te volgen. Hiervoor wil ik aansluiten bij de aanbevelingen van de Commissie Bosman.
Op 22 februari 2021 heeft het lid Snels (GroenLinks) vragen gesteld inzake de Leenbijstand. Tevens heeft op 3 maart 2021 de heer Omtzigt (CDA) vragen gestelde inzake hetzelfde onderwerp. Ik heb ertoe besloten, vanwege de samenhang van de vragen, de beantwoording van deze vragen gelijktijdig te versturen. Ik wil, samen met de bewindspersoon bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de vragen zorgvuldig beantwoorden. Hierbij speelt dat het lid Omtzigt vraagt naar alle memo’s en andere schriftelijke documenten over de leenbijstand en de gevolgen daarvan op toeslagen vanaf 2006 gericht aan topambtenaren en bewindspersonen bij Financiën en SZW. Om deze redenen kunnen wij deze vragen niet binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden. Ik streef ernaar de antwoorden u zo spoedig mogelijk te doen toekomen.