Ingediend | 23 december 2020 |
---|---|
Beantwoord | 21 april 2021 (na 119 dagen) |
Indiener | Lammert van Raan (PvdD) |
Beantwoord door | Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
Onderwerpen | energie natuur en milieu |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2020Z25693.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20202021-2429.html |
Ja.
De cijfers over 2020 zijn nog niet bekend. Voor 2019 was het totale gebruik van houtige biogrondstoffen voor energieopwekking 2,9 miljoen ton (39PJ) ofwel 2,2 miljoen ton in droge vorm. De meest voorkomende toepassing (79%) betrof het gebruik in installaties bij bedrijven voor de productie van elektriciteit en warmte (WKK). De productie van uitsluitend warmte of stoom (16%) of uitsluitend elektriciteit (5%) kwam veel minder voor. Een derde van de houtige biogrondstoffen was afkomstig uit reststromen uit bos-, natuur- en landschapsbeheer (34%). Belangrijke andere bronnen waren hout van B-kwaliteit, ingezameld bij bedrijven en consumenten (32%), en reststromen uit de agro-, food- en houtindustrie (22%) en overige houtige reststromen waaronder papierslib (12%). 1 De maximale SDE+-subsidie voor houtige biogrondstoffen bedroeg in dit jaar 1,1 miljard euro. Een groot deel van de projecten is nog niet gerealiseerd.2
In 2030 is de verwachting van het PBL dat 20 PJ aan energie uit houtige biogrondstoffen gehaald zal worden. (zie voetnoot 1 en 2). Hierbij is het niet mogelijk om uit te splitsen naar type hout.
Het gebruik van biogrondstoffen is gedurende de transitie een noodzakelijk alternatief voor het gebruik van fossiele brandstoffen. Een voortvarende afbouw van de stimulering van laagwaardige toepassingen is hierbij belangrijk. Onder voortvarend wordt verstaan dat dit zo spoedig mogelijk plaatsvindt, rekening houdend met de haalbaarheid en betaalbaarheid van de energietransitie. Ik kom op korte termijn terug op de uitvoering van Motie Van Esch (Kamerstuk 30175–360).
Het klopt dat het PBL zich hierop baseert. Volgens wetenschappelijke consensus binnen het IPCC3 telt de uitstoot van biogrondstoffen niet mee zolang deze uitstoot opnieuw vastgelegd wordt: duurzame biogrondstoffen zijn klimaatneutraal vanwege de kringloop waarbij in de groeifase CO2 uit de lucht wordt opgenomen, waarna diezelfde hoeveelheid CO2 weer vrijkomt bij energieopwekking en er weer nieuwe vegetatie wordt aangeplant.
Ja.
Zoals bij vraag 5 aangegeven worden duurzame biogrondstoffen gezien als klimaatneutraal. Bij duurzame biogrondstoffen wordt aan de bron zorg gedragen dat de koolstofschuld zo beperkt mogelijk is. Ik beschik overigens niet over de gegevens van alle biogrondstoffeninstallaties in Nederland, waaronder de CO2-uitstoot van deze installaties.
In navolging van de SER-advies «Biomassa in balans» 4 beschouwt het kabinet biogrondstoffen als duurzaam als deze biogrondstoffen duurzaam zijn geproduceerd. Dit wil zeggen: zonder nadelige gevolgen voor milieu (waterbeschikbaarheid, biodiversiteit, emissies, bodemkwaliteit en koolstofvoorraad), sociale omstandigheden van de lokale bevolking en met respect voor de rechten van de werknemers (people, planet, profit). Biogrondstoffen worden ingezet voor duurzame toepassingen. Dit zijn toepassingen die CO2 reduceren ten opzichte van fossiele grondstoffen, een transitie naar een circulaire economie bewerkstelligen en die een positief effect hebben op de werkgelegenheid en de economie.
Houtige biogrondstoffen zijn een transitiebrandstof die tijdelijk ingezet wordt, zoals ook toegelicht in het Duurzaamheidskader biobrandstoffen dat op 16 oktober 2020 aan de Kamer is aangeboden (Kamerstuk 32 813, nr. 617). Zodra er andere duurzame opties op schaal en op betaalbare wijze beschikbaar zijn kan de inzet van houtige biogrondstoffen voor lage temperatuur warmtetoepassingen uitgefaseerd worden.
Zie antwoord vraag 9.
De initieel aangegane verplichting in het kader van de SDE en SDE+-exploitatiesubsidie voor projecten houtige biogrondstoffen die nog in ontwikkeling zijn bedraagt € 4,1 miljard (d.d. september 2020).
De initieel aangegane verplichting in het kader van de SDE en SDE+-exploitatiesubsidie voor projecten houtige biogrondstoffen bedraagt in totaal € 9,5 miljard. In de onderstaande tabel is de kasverwachting voor de jaren 2020 tot en met 2032 van deze projecten weergegeven.
Jaar
Kasverwachting
Houtige Biogrondstoffen
[€ mln.]
2020
398
2021
545
2022
583
2023
580
2024
553
2025
511
2026
481
2027
412
2028
292
2029
210
2030
166
2031
124
2032
99
Som 2020–2032
4.954
Het doel van langjarige exploitatiesubsidies is het rendabel maken van investeringen in hernieuwbare energie en overige CO2-reducerende projecten. Om dit type investeringen rendabel te maken is het op dit moment nog veelal nodig om gedurende de looptijd van projecten subsidie te verstrekken. Een eenmalige investeringssubsidie is hiertoe onvoldoende. Overigens biedt de SDE++ ook subsidie aan alternatieven zoals geothermie, warmtepompen en de benutting van restwarmte. Samen met het overige instrumentarium wordt hiermee een transitie naar alternatieve bronnen ondersteund.
Voor diverse duurzame alternatieven, waaronder aquathermie en geothermie, zijn financiële instrumenten beschikbaar die ondersteuning bieden aan de toekomstige ontwikkeling van deze warmtebronnen. De inzet van biogrondstoffen draagt daarnaast juist bij aan de ontwikkeling en het op schaalgrootte brengen van warmtenetten, zodat alternatieve duurzame bronnen, zoals geothermie, juist sneller en efficiënter ingefaseerd kunnen worden. De planning is om in de loop van 2021 te komen met een warmtebronnenstrategie die inzicht zal geven in het toekomstig warmtesysteem en de verwachte ontwikkeling en samenhang tussen duurzame warmtebronnen.
Net als biogrondstoffen worden ook aquathermie, geothermie en restwarmte gesubsidieerd vanuit de Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE++) regeling. Voor al deze warmtebronnen is de subsidiering gericht op het afdekken van de onrendabele top. Zoals reeds aangegeven in de brief over het duurzaamheidskader biogrondstoffen voert het kabinet verder op al deze bronnen actief flankerend beleid om de opschaling van deze bronnen te faciliteren. Het kabinet streeft ernaar in de loop van 2021 te komen met een warmtebronnenstrategie die inzicht zal geven in het toekomstig warmtesysteem en de verwachte ontwikkeling en samenhang tussen duurzame warmtebronnen.
De afbouw van subsidies op de laagwaardige inzet van houtige biogrondstoffen gaat hand in hand met het opbouwen van stimulansen voor de hoogwaardige inzet van houtige biogrondstoffen. Op deze wijze faciliteert het kabinet een zo hoogwaardig mogelijke inzet van biogrondstoffen en maakt het laagwaardige inzet minder aantrekkelijk.
Het kabinet heeft aangegeven zo snel als dat haalbaar en betaalbaar mogelijk is, de subsidiëring van houtige biogrondstoffen voor lage temperatuurwarmte te willen beëindigen, en heeft ter onderbouwing daartoe advies gevraagd aan PBL. Vanwege de demissionaire status van het kabinet en het feit dat de Kamer de Kamerbrief, waarmee het PBL-advies inzake de uitfasering van houtige biomassa aan de Kamer is aangeboden, controversieel heeft verklaard, zal een volgend kabinet een appreciatie moeten geven op het PBL-advies en de uitfasering van de subsidiëring van houtige biogrondstoffen voor lage temperatuurwarmte. Ik kom op korte termijn terug op de uitvoering van Motie Van Esch (Kamerstuk 30 175, nr. 360).
In het PBL-advies is gerekend met het OPERA-model van TNO. Dit is een optimalisatiemodel voor het Nederlandse energiesysteem en de bijbehorende broeikasgasemissies. Zowel isolatie als energiebesparing zijn hierin meegenomen.
De verantwoordelijkheid voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving ligt bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het Klimaatakkoord streeft ernaar om de klimaatdoelen via een haalbaar- en betaalbare route mogelijk te maken. Hierin wordt gekeken naar het gehele warmtesysteem en niet alleen naar duurzame warmtebronnen. Isolatie is een maatregel die leidt tot verminderde warmtevraag en de mogelijkheid om warmtesystemen met een lagere temperatuur toe te passen. Om isolatie te stimuleren is de Investeringssubsidie Duurzame energie en Energiebesparing (ISDE-subsidie) vanaf 2021 ook beschikbaar voor isolatie door eigenaar-bewoners. Zie hiervoor de recente kamerbrief «Wijziging van de ISDE-regeling vanaf 1 januari 2021» van 17 december 2020 (Kamerstuk 30 196, nr. 744).
Zonnepanelen op eigen dak zijn niet noodzakelijk om woningen te ontkoppelen van het aardgas. Zonnepanelen bieden wel een wezenlijke bijdrage aan de energietransitie in den brede.
Met betrekking tot de salderingsregeling is de verwachting dat zowel tijdens en na afbouw van de regeling de terugverdientijd binnen de 9 jaar blijft6. Daarmee blijft het voor kleinverbruikers aantrekkelijk om in zonnepanelen te investeren. Uit het rapport van PWC uit 20167 blijkt immers dat huishoudens in de regel bereid zijn te investeren in zonnepanelen als de terugverdientijd maximaal 9 jaar is.
Op dit moment betreft een groot deel van de bestaande warmtenetten hoge temperatuurnetwerken. Het is mogelijk om deze om te bouwen naar lage temperatuur warmtenetten. Hierbij is het van belang te kijken naar het hele warmtesysteem, zoals de mate van isolatie in woningen, de benodigde warmtevraag en de beschikbaarheid van warmte die warmtebronnen kunnen leveren.
Hoge temperatuur warmtenetten waar biogrondstoffenverbranding wordt ingezet zijn flexibel om te bouwen naar een lagere temperatuur. Houtige biogrondstoffen fungeren als transitiebron en kunnen in een dergelijk warmtenet op termijn worden vervangen door alternatieve warmtebronnen zoals geothermie of restwarmte.
Ik ben bekend met de maatschappelijke en wetenschappelijke discussie rondom houtige biogrondstoffen. Ik kom op korte termijn terug op de uitvoering van Motie Van Esch (Kamerstuk 30 175, nr. 360).
Het Planbureau voor de Leefomgeving is een onafhankelijk en wetenschappelijke organisatie. Het PBL is zelf verantwoordelijk voor de keuze welke experts en organisaties betrokken moeten worden bij een advies. In het adviesrapport heeft PBL aangegeven welke organisaties betrekken zijn geweest (Kamerstuk 32 813, nr. 651).
Zie antwoord vraag 24.
Zie antwoord vraag 24.
Zie antwoord vraag 24.
Het klopt dat PBL in haar rapport16 aangeeft dat het gebruik van houtige biogrondstoffen in warmtenetten in 2023 op 11,1 PJ uitkomt, waarvan de helft uit houtpellets bestaat. Mij is nog niet gebleken dat er sprake is van misstanden met houtpellets. Wel neem ik deze signalen serieus en ben en houd ik hierover contact met het Estse Ministerie van Milieu. Om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie onder de SDE++ gelden voor de inzet van houtpellets strenge duurzaamheidseisen. Er wordt gecontroleerd door onafhankelijke certificerende instanties (CBI’s) of de bossen waar deze houtpellets vandaan komen voldoen aan deze eisen. Of de CBI’s hun werk goed uitvoeren wordt weer gecontroleerd door onafhankelijke accreditatie-instanties, zoals in Nederland de Raad voor Accreditatie. Ten slotte is er ook nog publiek toezicht van de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) die CBI’s controleert. Indien voor een levering biogrondstoffen niet voldaan blijkt te zijn aan de criteria, zal ik de subsidie terugvorderen. Ik kom op korte termijn terug op de uitvoering van Motie Van Esch (Kamerstuk 30 175, nr. 360).
Zie antwoord vraag 28.
De SER adviseert in haar onderzoek om subsidies voor de inzet van biogrondstoffen voor lage temperatuurwarmte voor basislast af te bouwen, mits hiervoor duurzame alternatieven beschikbaar zijn tegen redelijke kosten. Diezelfde conclusie is te herleiden uit het rapport van PBL, waarbij de conclusies laten zien dat deze duurzame alternatieven momenteel nog niet voldoende beschikbaar en betaalbaar zijn.
In lijn met het SER-advies heeft het kabinet in 2020 stappen gezet om een afbouwbeleid voor de subsidies op houtige biogrondstoffen vorm te geven, zoals omschreven in het duurzaamheidskader biogrondstoffen. Dit heeft in 2020 geleid tot een advies van PBL over hoe deze afbouw, binnen de kaders van haalbaarheid en betaalbaarheid, vormgegeven kan worden. Deze doorvertaling bleek zeer complex.
Door het complexe karakter van de uitfasering van subsidies op houtige biogrondstoffen voor lage temperatuurwarmte en de in dit licht noodzakelijke zorgvuldige besluitvorming is het kabinet niet in staat geweest uw Kamer in 2020 te informeren over het toegezegde afbouwpad. Op 26 januari jl. heeft uw Kamer besloten de Kamerbrief, waarmee het PBL-advies aan de Kamer is aangeboden, en het PBL-advies controversieel te verklaren (Kamerstuk 32 813, nr. 651). Ik kom op korte termijn terug op de uitvoering van Motie Van Esch (Kamerstuk 30 175, nr. 360).
Zie antwoord vraag 32.
Het kabinet heeft PBL op grond van haar expertise op het gebied van het energiesysteem als onafhankelijk adviseur gevraagd om er zeker van te zijn dat de gekozen afbouw van subsidies niet in de weg zou staan van de verduurzaming van het energiesysteem. Tevens heeft het kabinet PBL gevraagd om, in lijn met het SER-advies, inzicht te bieden in de beschikbaarheid en betaalbaarheid van alternatieve warmtebronnen.
Ja, het is de ambitie van kabinet om, zo snel als dat haalbaar en betaalbaar mogelijk is, de subsidiëring van houtige biogrondstoffen voor laagwaardige toepassingen te beëindigen.
Het volgende kabinet zal zich bezinnen op een appreciatie van het PBL-advies. Het kabinet is hierbij, in lijn met antwoord 35, onverminderd gecommitteerd aan de ambitie om, zo snel als dat haalbaar en betaalbaar mogelijk is, de subsidiëring van houtige biogrondstoffen voor laagwaardige toepassingen te beëindigen. Ik kom op korte termijn terug op de uitvoering van Motie Van Esch (Kamerstuk 30 175, nr. 360).
Het lid Van Raan (PvdD) heeft mij op 23 december jl. vragen gesteld over de uitfasering van subsidie voor houtige biomassa (kenmerk: 2020Z25693). Vanwege de voor beantwoording benodigde interdepartementale afstemming kunnen deze vragen helaas niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. Ik zal u de beantwoording zo spoedig mogelijk doen toekomen.