Ingediend | 4 december 2020 |
---|---|
Beantwoord | 17 december 2020 (na 13 dagen) |
Indiener | Martijn van Helvert (CDA) |
Beantwoord door | Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
Onderwerpen | internationaal internationale samenwerking |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2020Z23919.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20202021-1152.html |
Ja.
De Minister-President zei in beantwoording op een mondelinge vraag over dit onderwerp: «Maar dan ga ik nog een keer terug naar de gesloten vraag van mevrouw Karabulut: staat het fracties vrij [om te stemmen voor deze motie]? Ja, uiteraard. Het is niet aan mij om te beslissen wat fracties doen.» (stenogram Mondeling Vragenuur, 1 december jl.) In beantwoording van vragen van het lid Van Kooten-Arissen staat dat de Minister-President de motie heeft besproken binnen het kabinet, en de Minister van Buitenlandse Zaken met verschillende Kamerleden over de motie en de bezwaren ertegen heeft gesproken.
Zie antwoord op vraag 2.
De betrokkenheid van het Ministerie van Algemene Zaken bij het NLA programma staat onder andere beschreven in de antwoorden op feitelijke vragen (Kamerstuk 32 623, nr. 229 en Kamerstuk 32 623, nr. 247). Door middel van deze antwoorden is uw Kamer geïnformeerd dat de Minister-President niet van afzonderlijke leveringen van NLA goederen op de hoogte werd gesteld (Kamerstuk 32 623, nr. 247).
Daaruit blijkt ook dat voorafgaand aan de besluitvorming over het starten van het NLA programma een Fact Finding Missie heeft plaatsgevonden naar de mogelijkheden om NLA in Syrië te leveren. Naar aanleiding van deze Fact Finding Missie is op voorspraak van de toenmalig Minister van Buitenlandse Zaken in december 2014 in een overleg tussen de premier, de toenmalig Vice-Minister-President en de toenmalig Minister van Defensie gesproken over het leveren van NLA (Kamerstuk 32 623, nr. 229).
Bij besluitvorming van het kabinet inzake artikel 100-brieven over de strijd tegen ISIS is de ministerraad betrokken. Zoals beschreven in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 16 november 2015 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1555), betrof het intensiveren van de niet-letale steun aan Syrische groeperingen ook een kabinetsbesluit (Kamerstuk 32 623, nr. 229).
De Minister-President zei over de uitvoering van de motie Omtzigt cs tijdens het mondeling vragenuur: «De motie die toen is aangenomen door de Kamer, is ook zo goed mogelijk uitgevoerd. We hebben toen aangeboden, zowel aan het college van advies voor volkenrechtelijke vraagstukken als aan de AIV, om inzage te krijgen in alle stukken die de Tweede Kamer heeft gekregen en ingezien, dus ook alle vertrouwelijke stukken. Daar hebben zij toen zelf van afgezien. Ze hebben gezegd: we gaan wel advies uitbrengen over dat toetsingskader. Dat vroeg die motie ook. Dat is er ook gekomen. Het is nu zaak dat we dat toetsingskader zo snel mogelijk opstellen, zoals naar ik begrijp ook is besproken in het overleg met Minister Blok van Buitenlandse Zaken. Al die dingen lopen dus.» (stenogram Mondeling vragenuur 1 december jl.)
De CAVV en AIV schreven, zoals verzocht in de motie Omtzigt cs., een advies over een toetsingskader voor het geven van niet-letale steun en het financieren van niet-statelijke buitenlandse groepen. Het kabinet heeft de CAVV en AIV, conform het verzoek uit de motie Omtzigt cs., toegang gegeven tot alle relevante informatie. De CAVV en AIV hebben de Vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken evenwel voor aanvang van het onderzoek geïnformeerd dat een terugkijkend feitenonderzoek niet binnen het advies-mandaat van beide instellingen viel (kabinetsreactie advies CAVV en AIV, Kamerstuk 32 623, nr. 299).
Tijdens het plenaire debat over NLA van 2 oktober 2018 zei de Minister van Buitenlandse Zaken reeds dat een feitenonderzoek «van geval tot geval» niet in de rede lag vanwege de vertrouwelijkheid van delen van het NLA programma. De Minister van Buitenlandse Zaken zei: «Deze motie voer ik graag uit. Ik werk graag mee aan het toegang geven tot vertrouwelijke informatie aan beide commissies. Ter voorkoming van misverstanden: zodanig dat de algemene conclusies eruit getrokken kunnen worden waar de motie ook om vraagt, en niet een beoordeling van geval tot geval, omdat je dan weer in dezelfde vertrouwelijkheid vastloopt» (Handelingen plenair debat, 2 oktober 2018).
Het kabinet is van mening dat het advies van de CAVV/AIV, ook zonder gebruik te hebben gemaakt van het aanbod van het kabinet alle met de Tweede Kamer gedeelde stukken in te zien, bruikbare elementen voor een toetsingskader voor het leveren van NLA aan niet-statelijke gewapende groepen in het buitenland geeft (Kamerstuk 32 623, nr. 299). Het kabinet zal de door CAVV/AIV aangedragen elementen verder uitwerken en een toetsingskader delen met de Tweede Kamer in het voorjaar van 2021, conform de toezegging van de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens het Algemeen Overleg (d.d. 2 november jl.).
Nee, het kabinet heeft geconcludeerd dat het NLA-programma binnen de grenzen van het internationaal recht is gebleven (Kamerstuk 32 623, nr. 299). Ten tijde van de besluitvorming over het NLA-programma bestond geen toetsingskader voor het geven van niet-letale steun aan gematigde gewapende groepen in Syrië, omdat Nederland niet eerder dergelijke steun gaf. Het kabinet heeft gedurende de looptijd van het NLA-programma civiele niet-letale steun aan gematigde gewapende groepen gegeven op basis van de volgende criteria: geen operationele samenwerking met extremistische groepen, het nastreven van een inclusieve politieke oplossing en gecommitteerd zijn aan de naleving van het humanitair oorlogsrecht. De voorwaarden die aan het NLA-programma zijn verbonden, komen in hoofdlijnen overeen met het toetsingskader dat in het CAVV en AIV advies is beschreven (Kamerstuk 32 623, nr. 299 en 303). In hun advies merken CAVV en AIV op dat «de openlijke verlening van «niet-letale steun» een nieuwe ontwikkeling betreft en dat deze derhalve tot nieuwe rechtsvorming zou kunnen leiden onder het internationaal gewoonterecht. Het Nicaragua vonnis (uit 1986) biedt hier zelfs al een basis voor» (Kamerstuk 32 623, nr. 298).
Het advies en de daarin door CAVV en AIV voorgestelde elementen voor een toetsingskader geven derhalve geen aanleiding tot aanpassing van het oordeel van het kabinet dat het NLA-programma binnen de grenzen van het zich ontwikkelende internationaal recht is gebleven (Kamerstuk 32 623, nr. 299).
Zoals de Minister van Buitenlandse Zaken reeds zei bij beoordeling van de motie Omtzigt cs. tijdens het plenaire debat van 2 oktober 2018, lag een feitenonderzoek «van geval tot geval» niet in de rede vanwege de vertrouwelijkheid van delen van het NLA programma, zoals in het antwoord op vraag 4 ook is vermeld.
Zoals toegelicht in eerdere beantwoording van Kamervragen behandelen bondgenoten bepaalde informatie uit veiligheidsoverwegingen vertrouwelijk. Hieronder vallen bijvoorbeeld de namen en locaties van de gematigde gewapende groepen die NLA ontvingen. In het geval dat Nederland een dergelijk programma samen met bondgenoten uitvoert of hun doorlichting laat meewegen bij de selectie van ontvangers bestaan er verplichtingen naar zowel die bondgenoten als de ontvangers.
Operaties en samenwerking in complexe conflictgebieden vereisen bovendien dat tussen bondgenoten gerekend kan worden op vertrouwelijkheid en het kabinet wil (en dient) deze vertrouwelijkheid (te) respecteren (Kamerstuk 32 623, nr. 247 en Kamerstuk 32 623, nr. 266)
In juli 2018 zijn derde-belanghebbenden, waaronder buitenlandse partners, verzocht om een zienswijze te geven op de eventuele openbaarmaking van informatie onder de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB). Die hebben daar toen om verschillende redenen bezwaar tegen gemaakt (Kamerstuk 32 623, nr. 266). Informatie over de gesteunde groepen is derhalve op vertrouwelijke wijze met de Tweede Kamer gedeeld.
In antwoorden op feitelijke vragen is de Tweede Kamer geïnformeerd over de internationale partners en bondgenoten waar Nederland mee samenwerkte ter uitvoering van het NLA programma (Kamerstuk 32 623, nr. 229). Zie tevens het antwoord op vraag 6.
Zoals in eerdere beantwoording van Kamervragen (o.a. Kamerstuk 32 623, nr. 247 en Kamerstuk 32 623, nr. 266) staat, behandelen bondgenoten bepaalde informatie uit veiligheidsoverwegingen vertrouwelijk. Hieronder vallen bijvoorbeeld de namen en locaties van gematigde gewapende groepen die NLA ontvingen. In het geval dat Nederland een dergelijk programma samen met bondgenoten uitvoert of hun doorlichting laat meewegen bij de selectie van ontvangers bestaan er dus verplichtingen naar zowel die bondgenoten als de ontvangers.
Zie ook het antwoord op vraag 6.
In de herbeoordeling is vastgesteld dat er eerder met het oog op maximale transparantie teveel informatie openbaar is gemaakt. De betreffende documenten bevatten een grote hoeveelheid detailinformatie en foto’s. In de herbeoordeling is het aantal documenten aanzienlijk teruggebracht, ter voorkoming van een permanent risico op herleidbaarheid naar informatie die vertrouwelijk dient te blijven. Hoewel het aantal pagina’s dat is openbaar gemaakt op grond van de Wob is teruggebracht, zijn ook in de herbeoordeling duizenden pagina’s beoordeeld. Het aantal pagina’s dat na die herbeoordeling (gedeeltelijk) openbaar is gemaakt op grond van de Wob, betreft honderden pagina’s (Kamerstuk 32 623, nr. 292).
Zoals in eerdere beantwoording van Kamervragen (Kamerstuk 32 623, nr. 266 en Kamerstuk 32 623, nr. 267) staat, kan niet worden vastgesteld of er door betrokkenen vanwege de Wob-publicaties rechtstreekse schade is ondervonden buiten de algehele dreiging die geldt voor oppositie van het regime. De Commissie van Onderzoek (op 27 november 2018 ingesteld door de secretaris-generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor onderzoek naar compromittering van staatsgeheime informatie in een Wob-publicatie) stelt echter dat het aannemelijk is gezien het conflict in Syrië, dat openbaarmaking van de namen van groepen voor de leden van deze groepen schadelijk kan zijn en dat het niet uit te sluiten is dat de informatie kan leiden tot gevaar voor personen die lid zijn of zijn geweest van een groepering (Kamerstuk 32 623, nr. 267).
In eerdere beantwoording van Kamervragen (o.a. Kamerstuk 32 623, nr. 247 en (Kamerstuk 32 623, nr. 266) is toegelicht dat bondgenoten, net als Nederland, bepaalde informatie uit veiligheidsoverwegingen vertrouwelijk behandelen. Hieronder vallen bijvoorbeeld de namen en locaties van de gematigde gewapende groepen die NLA ontvingen. Nederland heeft het NLA programma deels samen met bondgenoten uitgevoerd of hun vetting van groepen laten meewegen bij de selectie van de door Nederland gesteunde groepen. In het geval dat Nederland een dergelijk programma samen met bondgenoten uitvoert of hun doorlichting laat meewegen bij de selectie van ontvangers bestaan er verplichtingen naar zowel die bondgenoten als de ontvangers (Kamerstuk 32 623, nr. 247).
In juli 2018 zijn andere belanghebbenden, waaronder buitenlandse partners, verzocht om een zienswijze te geven op de eventuele openbaarmaking van informatie onder de Wet Openbaarheid Bestuur. Zij hebben daar toen om verschillende redenen bezwaar tegen gemaakt (Kamerstuk 32 623, nr. 266).
Zie ook het antwoord op vragen 6 en 8.
Zoals de Minister van Buitenlandse Zaken zei bij de beoordeling van de motie Omtzigt cs tijdens het plenaire debat van 2 oktober 2018, lag een feitenonderzoek «van geval tot geval» niet in de rede vanwege de vertrouwelijkheid van delen van het NLA programma, zoals in het antwoord op vraag 4 ook is genoemd.
Daarnaast zei de Minister van Buitenlandse Zaken over de motie Omtzigt cs: «Deze motie voer ik graag uit. Ik werk graag mee aan het toegang geven tot vertrouwelijke informatie aan beide commissies. Ter voorkoming van misverstanden: zodanig dat de algemene conclusies eruit getrokken kunnen worden waar de motie ook om vraagt, en niet een beoordeling van geval tot geval, omdat je dan weer in dezelfde vertrouwelijkheid vastloopt» (Handelingen plenair debat, 2 oktober 2018).
Alle relevante informatie is via Kamerdebatten, Wob-verzoeken, de beantwoording van honderden Kamervragen en de inzage in vertrouwelijke stukken met de Tweede Kamer gedeeld, zoals ook gemeld in de beantwoording van vragen van het lid Van Kooten-Arissen over dit onderwerp (2020D9715). In de debatten met de Tweede Kamer over deze informatie zijn reeds lessen getrokken. Zo is er geconcludeerd dat er beter gemonitord had kunnen worden en dat er betere afspraken gemaakt kunnen worden over de informatieverstrekking en de omgang met vertrouwelijkheid (Handelingen plenair debat NLA, 2 oktober 2018).
Conform de motie Omtzigt cs, heeft het kabinet alle informatie die het met de Tweede Kamer deelde, beschikbaar gesteld aan de CAVV en AIV. Het kabinet is van mening dat het CAVV/AIV tot bruikbare elementen voor een toetsingskader zijn gekomen, conform het verzoek van de motie Omtzigt cs (Kamerstuk 32 623, nr. 299).
De elementen voor het toetsingskader die zijn aangedragen door de CAVV en AIV, worden door het kabinet uitgewerkt en de Tweede Kamer zal in het voorjaar van 2021, conform de toezegging van de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens het Algemeen Overleg over NLA (d.d. 2 november jl.), een toetsingskader voor het geven van toekomstige niet-letale steun aan gematigde gewapende groepen in het buitenland ontvangen (Handelingen Algemeen Overleg NLA, 2 november jl.).
Om deze redenen is het kabinet van mening dat een additioneel onderzoek niet van toegevoegde waarde zal zijn. Bovendien blijven de reeds bekende uitdagingen ten aanzien van vertrouwelijkheid en de veiligheid van bij het programma betrokken groepen en individuen van belang.
De aangehouden motie Van Helvert vraagt onder andere om een onderzoek naar het Nederlandse ambtelijke en politieke besluitvormingsproces, naar de juridische risico’s, en de mate waarin de door de regering aan de steun gestelde voorwaarden zijn nagekomen. Uitvoering van de motie Van Helvert behelst daarmee naar de mening van het kabinet een feitenonderzoek «van geval tot geval», waarmee de vertrouwelijkheid in het geding komt. Zoals eerder gemeld in de beantwoording van Kamervragen zijn de onderdelen van het NLA-programma waaruit de identiteit of locatie van betrokken partijen kon blijken, sinds de start van het programma als staatsgeheim gekwalificeerd omdat 1. mensenlevens op het spel stonden, 2. bondgenootschappelijke verplichtingen ons dat opleggen en 3. inlichtingendiensten betrokken waren. Die redenen blijven onverminderd van kracht (Kamerstuk 32 623, nr. 229).
Het kabinet heeft er steeds aan vastgehouden dat over al-dan-niet gesteunde groepen, uit veiligheidsoverwegingen, geen publieke uitspraken worden gedaan. Uitspraken van groepen over het al-dan-niet ontvangen van steun van Nederland zijn voor hun rekening, evenals de mogelijke consequenties daarvan. Aanwijzingen dat bepaalde groepen Westerse steun hebben ontvangen maakt ze een belangrijker doelwit voor ISIS, het Assad-regime of voor andere extremistische groepen (Kamerstuk 32 623, nr. 229).
Nee. Zie het antwoord op vraag 12.
Zie het antwoord op vraag 12.
Voor het standpunt van het kabinet over additioneel onderzoek naar het NLA-programma wordt verwezen naar het antwoord op vragen 12, 14 en 15, alsmede naar het antwoord op vraag 5 in de beantwoording van Kamervragen over hetzelfde onderwerp van 2 december jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 985). Voor het standpunt t.a.v. de relatie met bondgenoten wordt verwezen naar het antwoord op vraag 6, 8 en 11.
De wapeninzet in Hawija betreft een krijgshandeling, die vanwege de aard van de gebeurtenis naar oordeel van het kabinet niet vergelijkbaar is met het NLA-programma. Over de redenen om in aanvulling op de verantwoording die reeds aan de Kamer werd afgelegd een extra onderzoek in te stellen, gericht (conform het dictum van de motie-Belhaj ter zake) op de vraag hoe bij deze inzet burgerslachtoffers hebben kunnen vallen evenals welke lessen hieruit te trekken zijn voor de toekomst, is de Kamer op 2 oktober jl. per brief geïnformeerd (Kamerstuk 27 925, nr. 753).
Met de Commissie Davids zijn destijds aparte afspraken gemaakt omtrent de werkwijze van de commissie. Deze zijn terug te lezen in hoofdstuk 2 «Verantwoording» van het Rapport van de Commissie Davids (Kamerstuk 31 847, nr. 14).
Onderdelen van het NLA programma waren als staatsgeheim gekwalificeerd, waaronder informatie over de groepen die NLA ontvingen (Kamerstuk 32 623 nr. 229). Op verzoek van de Tweede Kamer is de staatsgeheime informatie ter vertrouwelijke inzage gegeven. Het klopt dat over vertrouwelijk gedeelde stukken niet in het openbaar kan worden gesproken. Desalniettemin is alle relevante informatie over het NLA programma met de Tweede Kamer gedeeld, heeft er een hoorzitting plaatsgevonden, evenals twee plenaire debatten (op 2 oktober 2018 en 29 januari 2019) en een Algemeen Overleg (2 november jl.).
De wijze van omgang met vertrouwelijke informatie en communicatie met de Tweede Kamer over een eventueel toekomstig NLA programma zal bij voorkeur onderdeel zijn van het toetsingskader dat conform de toezegging van de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens het Algemeen Overleg van 2 november jl. in het voorjaar van 2021 met de Kamer zal worden gedeeld.
Nee. In het bijzondere geval van het NLA-programma is de Kamer bij uitzondering vertrouwelijk inzage gegeven in de besluitvormingsmemoranda over het NLA-programma waarin de interne juridische advisering integraal is opgenomen. Daarnaast is de kern van de interne juridische advisering in een aparte Kamerbrief met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 32 623, nr. 230).
Ja, het kabinet is bekend met het rapport.
Ten aanzien van het standpunt van het kabinet over additioneel onderzoek naar het NLA-programma wordt verwezen naar het antwoord op vragen 12, 14 en 15, alsmede naar het antwoord op vraag 5 in de beantwoording van Kamervragen over hetzelfde onderwerp van 2 december jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 985).
De Kamer is reeds in de openbaarheid geïnformeerd over de rol van de AIVD/MIVD in het kader van het NLA-programma (zie o.a. Kamerstuk 32 623, nr. 229). De MIVD heeft op basis van zijn wettelijke taak en op verzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken regelmatig gerapporteerd over ontwikkelingen rond relevante strijdgroepen in Noord- en Zuid-Syrië. De AIVD heeft op basis van zijn wettelijke taak en op verzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in brede zin gerapporteerd over ontwikkelingen in Zuid-Syrië. Er worden verder zoals gebruikelijk geen mededelingen gedaan over eventuele specifieke activiteiten van inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Kamerstuk 32 623, nr. 229).
Indien u niet vraagt om een onderzoek in Syrië, vervalt dit argument tegen een additioneel onderzoek naar het NLA programma. De overige argumenten van het kabinet tegen een additioneel onderzoek blijven echter van kracht. Zie het antwoord op vraag 12.
In de herbeoordeling is vastgesteld dat er eerder met het oog op maximale transparantie teveel informatie openbaar is gemaakt. De betreffende documenten bevatten een grote hoeveelheid detailinformatie en foto’s. In de herbeoordeling is het aantal documenten aanzienlijk teruggebracht, ter voorkoming van een permanent risico op herleidbaarheid naar informatie die vertrouwelijk dient te blijven (Kamerstuk 32 623, nr. 292).
Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over de groepen die al-dan-niet NLA-steun hebben ontvangen van Nederland. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld heeft het kabinet geen aanwijzingen dat er andere dan gematigde gewapende oppositie is gesteund. Het kabinet kan niet volledig uitsluiten dat de geleverde niet-letale goederen bij andere partijen terecht zijn gekomen (Kamerstuk 32 623, nr. 229).
Zie het antwoord op vraag 2. Er is geen link met de door u genoemde Nour al-din al Zenki.
Het kabinet heeft het NLA programma uitvoerig tegen het licht gehouden en met uw Kamer besproken in twee plenaire debatten en tijdens een Algemeen Overleg. Tijdens deze debatten zijn er lessen getrokken en er zal een toetsingskader ontwikkeld worden. Zie ook het antwoord op vragen 12 en 18.
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.