Ingediend | 21 oktober 2020 |
---|---|
Beantwoord | 30 oktober 2020 (na 9 dagen) |
Indiener | Frank Wassenberg (PvdD) |
Beantwoord door | Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
Onderwerpen | landbouw natuur en milieu organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2020Z19385.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20202021-618.html |
Ja.
Het EEA concludeert inderdaad in haar rapport dat we er in Europa nog niet in geslaagd zijn de achteruitgang van de biodiversiteit te stoppen, ondanks de inspanningen van de lidstaten en een aantal verbeteringen die dat opgeleverd heeft. Er is wel vooruitgang opgetreden ten opzichte van 2010, maar niet voldoende om de doelen van de Europese biodiversiteitsstrategie voor 2020 te behalen.
Ja. Daarom zet ik mij ook in om de condities in de Natura 2000-gebieden te verbeteren en investeer ik daar de komende jaren flink in met de structurele aanpak stikstof. Hiermee werken we niet alleen aan de oplossing van het stikstofvraagstuk, maar zetten we ook een forse stap naar het realiseren van onze natuurdoelen.
Ik richt mijn aandacht op het daadwerkelijk herstellen van de biodiversiteit in Nederland. Door scherp te blijven kijken hoe de investeringen het meeste effect sorteren, werken we doelgericht aan natuurherstel. Daar hoort bij dat ik het gesprek met de Europese Commissie blijf zoeken over hoe de omvang van de ingrepen zich verhoudt tot de zekerheid over het te bereiken resultaat.
Figuren 4.1 en 4.2 in het technische rapport bevestigen dit. Landbouw wordt weliswaar benoemd als belangrijkste veroorzaker van drukfactoren, maar dit betreft zowel aspecten van intensivering van landbouw als het loslaten van traditionele, extensievere landbouwpraktijken zoals graslandbeheer met grazers. Dit laatste speelt op grote schaal in de zuidelijke lidstaten. Alle drukfactoren veroorzaakt door de landbouw bij elkaar maken 21 procent uit van alle drukfactoren5. De drukfactor vanuit de landbouw die het vaakst wordt genoemd is het stoppen van graslandbeheer, verantwoordelijk voor 14,3 procent van de totale drukfactoren uit de landbouw6.
Het rapport schrijft op pagina 73 dat de landbouw voor 48 procent bijdraagt aan de drukfactor vervuiling. Overigens is de impact van vervuiling op de achteruitgang van de biodiversiteit niet gelijk in elk habitat.
Op pagina 74 van het rapport stelt de EEA «Fertilisers and the use of plant protection products are reported to have a considerable impact on many habitats and species». Echter, zie ook mijn antwoord op vraag vijf: de drukfactor vanuit de landbouw die het vaakst wordt genoemd is het stoppen met traditionele vormen van extensief graslandbeheer, het loslaten van oudere landbouwpraktijken. Wel stelt het EEA dat er een correlatie bestaat tussen de mate van biodiversiteit en de intensiteit waarop agrarisch management wordt uitgevoerd.
Gelet op analyses van de behoeften in relatie tot het Nationaal Strategisch Plan ligt het voor de hand om het Gemeenschappelijk landbouwbeleid vooral te richten op het in ecologische en economische zin verduurzamen van de landbouw. Ik zal dit nader toelichten in mijn brief met de actuele stand van zaken van bij de totstandkoming van het Nationaal Strategisch Plan (NSP), die ik u heb toegestuurd (Kamerstuk 21501-32-1256).
Volgens de Europese Commissie stellen wetenschappers dat de komende tien jaar doorslaggevend zijn voor het stoppen van het verlies aan biodiversiteit. Ik heb geen reden om daaraan te twijfelen.
Het toekomstig GLB moet een belangrijke bijdrage leveren aan de oplossing van het probleem. Gezien de andere belangrijke redenen voor biodiversiteitsverlies, zijn ook andere beleidstrajecten en maatregelen noodzakelijk naast het GLB, zoals ook blijkt uit de brief over de lopende inspanningen van het Rijk om biodiversiteitsverlies tegen te gaan en herstel te bevorderen, die ik mede namens de ministers van BH&OS, BZK, EZK en IenW op 16 oktober jl. aan uw Kamer stuurde.8
Het Nationaal Strategisch Plan voor het toekomstig GLB (NSP) moet een landbouw stimuleren die economie, boer en leefomgeving verbindt, daarmee draagvlak en maatschappelijke legitimiteit heeft én ondersteunend is aan de noodzakelijke omslag naar kringlooplandbouw en de klimaatopgave, een omslag die mede als doel heeft de biodiversiteit op boerenland te versterken. Het NSP is echter niet het enige middel dat mij ter beschikking staat om deze omslag te stimuleren. Het gaat me daarom te ver om te stellen dat het toekomstig GLB beslissend is voor de toekomstige leefbaarheid in Europa.
Zie antwoord vraag 9.
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft mij verzocht (Kamerstuk 21501–32, nr. 1234) om de Tweede Kamer een brief te sturen met de actuele stand van zaken bij de totstandkoming van het Nationaal Strategisch Plan (NSP). In deze brief (Kamerstuk 21501-32-1256) ben ik nader ingegaan op hoe het NSP kan bijdragen aan een duurzame landbouwtransitie.
Het is belangrijk dat voor alle organismen geldt, dus niet alleen voor insecten en daarbinnen bijen en hommels, dat er geen onaanvaardbare effecten optreden. Om die reden bepaalt de EU verordening gewasbeschermingsmiddelen ((EU) 1107/2209) dat een werkzame stof alleen wordt goedgekeurd als uit een risicobeoordeling is gebleken dat een veilig gebruik voor mens, dier en milieu mogelijk is. Of daarvoor nodig is dat voor specifieke organismen geen enkele sterfte acceptabel is, dient door wetenschappelijk inzichten en richtsnoeren te worden bepaald. EFSA werkt momenteel in opdracht van de Europese Commissie aan de herziening van het bijenrichtsnoer dat daar een antwoord op zou moeten geven.
Zoals in antwoord op de vorige vraag weergegeven, werkt EFSA momenteel aan de herziening van het bijenrichtsnoer. Onderdeel daarvan is het vaststellen van een beschermdoel waarmee de bescherming van honingbijen, hommels en wilde solitaire bijen in voldoende mate kan worden geborgd. EFSA heeft vier opties voorgelegd aan lidstaten waarmee dat beschermdoel kan worden bepaald, waaronder de optie om gebruik te maken van het BEEHAVE model. Dit model is door een EFSA panel beoordeeld (Panel on Plant Protection Products and Residues, PPR panel). In antwoorden op Kamervragen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1245, Aanhangsel Handelingen. Vergaderjaar 2020–2021, nr. 426) ben ik ingegaan op de vier opties, het advies van het Ctgb daarover, de bruikbaarheid van het BEEHAVE model om rekening te houden met de natuurlijke variabiliteit in de omvang van bijenkolonies en de beoordeling van dat model door het EFSA PPR-panel.
Zoals verwoord in het antwoord op vraag 12 ben ik in afwachting van nadere voorstellen van EFSA tot herziening van het bijenrichtsnoer, inclusief het beschermdoel dat daar onderdeel van zal uitmaken en de wetenschappelijke onderbouwing van een acceptabele sterfte. Zoals toegezegd aan uw Kamer, zal ik u informeren over die voorstellen zodra EFSA de voorstellen heeft gepubliceerd en ik een advies van het Ctgb daarover heb ontvangen. Daarbij zal ik in EU verband pleiten voor een goede en robuuste bescherming van bijen en hommels, inclusief wilde (solitaire) bijen, op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten.
Volgens de huidige planning wil EFSA de herziening van het bijenrichtsnoer in maart 2021 afronden. Het is dan vervolgens aan de Europese Commissie om het bijenrichtsnoer en eventuele voorstellen om nieuwe beschermdoelen te verankeren in uitvoeringsverordeningen, voor te leggen aan de Lidstaten.
De benodigde verduurzaming van de landbouw is een fundamentele, langjarige transitie die diep ingrijpt op de manier waarop telers werken. Het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 bevat vele acties om de omslag naar een andere manier van landbouw bedrijven te realiseren. Dit uitvoeringsprogramma voorziet in een jaarlijkse monitoring van de voortgang, waardoor het mogelijk is tijdig bij te sturen als dit nodig blijkt te zijn. Dit kunnen verschillende maatregelen zijn, waaronder wet- en regelgeving.
De Nitraatrichtlijn is gericht op het terugdringen van de belasting van grond- en oppervlaktewater door nutriënten afkomstig uit de landbouw. Daarbij geldt de bepaling dat onder landbouwgronden de hoeveelheid nitraat uitspoelend uit de wortelzone 50 mg of minder per liter dient te zijn. De derogatie (uitzondering) die aan Nederland in de afgelopen jaren is toegekend en momenteel loopt tot 2022, staat toe dat er meer dierlijke mest mag worden uitgereden dan de Nitraatrichtlijn stelt. Deze derogatie gaat gepaard met strenge voorwaarden waaronder de eis van een jaarlijkse rapportage waarvan de meest actuele uw Kamer is gezonden op 30 juni 2020 (Kamerstuk 33 037, nr. 370). Daaruit blijkt, evenals uit eerdere derogatierapportages, dat vanaf 2015 de gemiddelde nitraatconcentratie van derogatiebedrijven in alle regio’s onder de waarde van 50 milligram per liter ligt. Wel zijn door de droogte van 2018 de nitraatconcentraties in alle regio’s gestegen, waarbij alleen in de Lössregio de gemiddelde concentratie boven de 50 mg/l kwam. Er is vooralsnog geen sprake van een trendbreuk; zowel in de Zandregio als in de Lössregio vertonen de concentraties ondanks de stijgingen van het laatste jaar nog een dalende trend over de hele meetperiode bezien. Zoals ik uw Kamer op 22 juni 2020 (Kamerstuk 33 037, nr. 369) heb geïnformeerd, heeft de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) geadviseerd over de milieueffecten die optreden als gevolg van derogatie van de Nitraatrichtlijn. Uit dit advies blijkt dat derogatie positieve effecten heeft op onder andere agrobiodiversiteit (CDM advies, «Milieueffecten bij geen derogatie van de Nitraatrichtlijn», februari 2020). Op grond van de meetgegevens en van het CDM advies zie ik nu geen aanleiding om af te zien van een derogatieverzoek voor 2022 en volgende jaren.
Zie antwoord vraag 16.
De transitie naar een duurzamere landbouw in Nederland is een van de pijlers van mijn beleid zoals vormgegeven in de visie Landbouw, Natuur en Voedsel: Waardevol en Verbonden. Ik zet in op een omslag naar kringlooplandbouw in 2030 waarin de uitstoot van schadelijke stoffen zo klein mogelijk wordt gemaakt. In het realisatieplan van de visie zijn veel maatregelen opgesteld die de transitie naar de duurzame landbouw bewerkstelligen.
Ja.