Ingediend | 20 oktober 2020 |
---|---|
Beantwoord | 14 april 2021 (na 176 dagen) |
Indieners | Helma Lodders (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
Beantwoord door | Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
Onderwerpen | belasting financiën |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2020Z19318.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20202021-2335.html |
Ja.
Het is onmiskenbaar triest dat een 13-jarige jongen, van wie de vader al eerder is overleden, nu ook zijn moeder heeft verloren.
Uit aangiftegegevens van de Belastingdienst blijkt dat in de periode van 2012 tot en met 2016 in totaal ongeveer 140 minderjarige kinderen als wees een erfenis hebben ontvangen. In ongeveer driekwart van deze gevallen was er belasting verschuldigd over de erfenis. Ik heb geen inzicht in hoe vaak de specifieke situatie uit het bericht voorkomt.
Een minderjarige kan inderdaad niet zelfstandig een lening aangaan of zekerheid verstrekken in de vorm van een hypotheek. Het is in beginsel wel mogelijk dat de wettelijke vertegenwoordiger voor rekening van de minderjarige met machtiging van de kantonrechter een lening aangaat. Indien beide ouders zijn overleden is de voogd de wettelijke vertegenwoordiger. De kans dat een bank of andere geldverstrekker een lening zal (en mag) verstrekken aan een minderjarig kind met geen of weinig bestendige inkomsten is echter zeer gering. In het antwoord op vraag 7 ga ik in op de mogelijkheid van uitstel van betaling. Wat mij betreft ligt daarin de oplossing om situaties zoals deze te voorkomen. Of en zo ja welke andere mogelijkheden dan betalingsuitstel er voor Linda’s zoon zouden zijn geweest om in de woning te blijven wonen, valt zonder verdere kennis van de specifieke omstandigheden van de situatie niet aan te geven.
In de Algemene wet inzake rijksbelastingen is de zogenoemde hardheidsclausule opgenomen. Deze geldt ook voor de erfbelasting. Op grond van de hardheidsclausule kan een tegemoetkoming (vermindering) van belasting worden verleend als sprake is van een «onbillijkheid van overwegende aard». Daarvan is volgens bestendig gevoerd beleid alleen sprake als de toepassing van de wettelijke regels in een bepaalde situatie leidt tot een heffing die anders is dan de wetgever bij de totstandkoming van de wetgeving had voorzien. De hardheidsclausule ziet op de heffingvan erfbelasting. De betaling van verschuldigde erfbelasting moet daarvan worden onderscheiden. Dit laatste komt aan bod bij de beantwoording van vraag 7. Bij de heffing van erfbelasting wordt eerst de waarde van de erfrechtelijke verkrijging vastgesteld. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen de aard van de verkregen goederen; schulden worden in aftrek gebracht. Over het saldo van de verkrijging wordt dan erfbelasting geheven. Als een kind erft van zijn ouder is de eerste circa € 21.000 aan waarde vrijgesteld van erfbelasting. Over de volgende ruim € 126.000 is 10% erfbelasting verschuldigd en over de resterende waarde 20%. De vrijstelling van € 21.000 geldt voor ieder kind, ongeacht de leeftijd. Vóór 2010 werd ook rekening gehouden met de leeftijd van het kind. Hoe jonger het kind was, hoe hoger de vrijstelling. Bij de herziening van de Successiewet 1956 per 1 januari 2010 heeft de wetgever er echter bewust voor gekozen om de getrapte vrijstelling voor jonge kinderen te laten vervallen en daarvoor in de plaats slechts één bedrag voor de verkrijging door een kind in wet op te nemen.2 Hoezeer ik ook meevoel met de trieste omstandigheden van de situatie, de heffing van erfbelasting met inachtneming van de kindvrijstelling en het kindtarief is een voorzien gevolg van de wetgeving. Het verlenen van een vermindering van erfbelasting met toepassing van de hardheidsclausule is daarom niet mogelijk. Ook de persoonlijke omstandigheden waarin de erfgenaam verkeert, kunnen daar geen verandering in brengen.
De Algemene nabestaandenwet (Anw) biedt geen mogelijkheden die voor deze situatie een directe oplossing zouden kunnen bieden. De Anw biedt kinderen die ouderloos zijn geworden wel een maandelijkse uitkering indien de laatst overleden ouder verzekerd was voor de Anw. De hoogte van de wezenuitkering hangt af van de leeftijd van de wees. Voor een wees tussen de 10 en 16 jaar bedraagt de uitkering op dit moment € 615,23 bruto per maand inclusief tegemoetkoming maar zonder vakantiegeld. Het maakt voor deze uitkering niet uit of een kind andere inkomsten heeft. De wezenuitkering stopt in beginsel op het moment dat een wees 16 jaar wordt. De uitkering kan worden verlengd tot 21 jaar onder voorwaarden die samenhangen met het volgen van onderwijs of de zorg voor een huishouden. Vaak hebben kinderen van een overleden ouder ook recht op een uitkering van de pensioenuitvoerder. Dit is het wezenpensioen. De voorwaarden voor het wezenpensioen verschillen per pensioenregeling.
In deze gevallen kan (de wettelijke vertegenwoordiger van) het kind schriftelijk een verzoek om uitstel van betaling indienen bij de Ontvanger van de Belastingdienst. In beginsel kan hij een betalingsregeling van maximaal twaalf maanden verzoeken. In bijzondere omstandigheden kan, onder voorwaarden, de Ontvanger een langere betalingsregeling gunnen. Of in deze situatie aanleiding bestaat voor een langdurige betalingsregeling, hangt af van alle omstandigheden van het geval, die de Ontvanger zorgvuldig zal moeten afwegen en beoordelen. Dat kinderen in gevallen als deze onder de huidige regelgeving niet zonder meer recht hebben op langdurig uitstel van betaling, vind ik niet wenselijk. Bovendien zou ingeval van langdurig uitstel invorderingsrente verschuldigd zijn, wat voor een kind uiteindelijk kan leiden tot een aanzienlijke schuld. Dat vind ik niet gewenst. Ik ben daarom voornemens om door middel van een wijziging in wet- en regelgeving een oplossing te bieden voor deze en andere schrijnende situaties waarbij het in rekening brengen van invorderingsrente niet wenselijk wordt geacht en het gewenst is om renteloos uitstel van betaling te verlenen.
De beantwoording van deze vragen heeft langer geduurd dan beoogd. De reden daarvan is dat de huidige mogelijkheden voor uitstel van betaling geen toereikende oplossing bieden voor situaties als deze. Zoals in het antwoord op vraag 7 aangegeven, is onderzocht op welke wijze een oplossing kan worden geboden en ben ik voornemens die oplossing te bieden door middel van een wijziging in wet- en regelgeving.
De schriftelijke vragen van de leden Lodders en Koerhuis (beiden VVD) over het bericht «Linda's zoon (13) is over een paar maanden wees: «Ik wil hem goed achterlaten»» (2020Z19318, ingezonden 20 oktober 2020) kunnen met het oog op een zorgvuldige en volledige beantwoording niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. De beantwoording van deze Kamervragen vergt nadere departementale afstemming. Ik streef ernaar de antwoorden zo spoedig mogelijk aan uw Kamer te sturen.