Ingediend | 12 oktober 2020 |
---|---|
Beantwoord | 29 oktober 2020 (na 17 dagen) |
Indiener | Helma Lodders (VVD) |
Beantwoord door | Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
Onderwerpen | landbouw planten |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2020Z18563.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20202021-561.html |
Ja.
Nee. Het Frans parlement heeft ingestemd met een wetswijziging waardoor het weer mogelijk wordt om aanvragen voor tijdelijke vrijstellingen voor neonicotinoïde-houdende middelen in te dienen. Deze wetswijziging dient komende tijd eerst in de Franse senaat te worden behandeld alvorens deze definitief is aangenomen. De mogelijkheid tot het indienen van een aanvraag voor een tijdelijke vrijstelling die hiermee in Frankrijk wordt gecreëerd, bestaat in Nederland al.
Wanneer er daadwerkelijk een aanvraag voor een tijdelijke vrijstelling wordt ingediend in Frankrijk zal deze eerst worden beoordeeld op de landbouwkundige noodzaak en de risico’s voor mens, dier en milieu. Vervolgens zal de verantwoordelijk Minister in Frankrijk hier een besluit op nemen. In 2020 zijn inderdaad in 10 lidstaten vrijstellingen verleend voor een neonicotinoide-houdend middel voor gebruik in de teelt van suikerbieten.
Elke lidstaat heeft de mogelijkheid om op basis van artikel 53 van Verordening (EG) 1107/2009 een vrijstelling te verlenen voor maximaal 120 dagen in geval van een landbouwkundige noodsituatie. Frankrijk heeft destijds voorop gelopen in het Europese verbod op het gebruik van neonicotinoïden in onbedekte teelten en dat verbod ook expliciet vastgelegd in de wetgeving. Daarmee ging Frankrijk verder dan andere lidstaten. Met het wetsvoorstel dat thans in behandeling is, wordt hierop teruggekomen en wordt het in Frankrijk weer mogelijk om tijdelijke vrijstellingen voor neonicotinoïne-houdende middelen aan te vragen. Deze mogelijkheid bestaat al in andere lidstaten, waaronder in Nederland.
Bij het verlenen van tijdelijke vrijstelling geldt conform Verordening (EG) 1107/2009 dat sprake moet zijn van een landbouwkundige noodzaak en dat er geen onaanvaardbare risico’s mogen zijn voor mens, dier en milieu. De beoordeling van een aanvraag voor een tijdelijke vrijstelling gebeurt in alle lidstaten dus volgens dezelfde criteria. Wel wordt daarbij rekening gehouden met de nationale omstandigheden, waardoor de uitkomst per lidstaat kan verschillen. Bijvoorbeeld vanwege geografische of klimatologische verschillen. Het is de bevoegdheid van de lidstaat om dit te beoordelen en al dan niet een tijdelijke vrijstelling te verlenen. Wel ziet de Europese Commissie erop toe dat dit conform de vereisten uit de verordening gebeurt. De Commissie heeft aangekondigd dit toezicht te verscherpen. De Europese Commissie heeft inmiddels aangekondigd aanvullend te zullen toezien op tijdelijke vrijstellingen voor neonicotinoïde-houdende middelen. Nederland steunde deze voorstellen en zal dit actief blijven doen.
Zie antwoord vraag 4.
Het Franse voornemen om de wet aan te passen op het punt dat aanvragen voor tijdelijke vrijstellingen niet meer zijn toegestaan, is ingegeven door de gevolgen van het verbod op het gebruik van neonicotinoïden op de Franse bietensector.
Alle lidstaten die tijdelijke vrijstellingen verlenen geven hiervoor uitgebreide argumentaties, welke zijn opgenomen in de notificatie aan de Europese Commissie en zijn openbaar beschikbaar2. De betreffende argumenten hebben voornamelijk betrekking op de landbouwkundige noodsituatie die in de lidstaten ontstaat door een gebrek aan alternatieven.
Een landbouwkundige noodsituatie is volgens artikel 53 van Verordening (EG) 1107/2009 een bijzondere omstandigheid, waarin een ziekte, plaag of onkruid op geen enkele andere redelijke manier te beheersen is.
Nee, een ongelijk speelveld is in zichzelf geen noodsituatie. Ik begrijp wel dat agrarische ondernemers in Nederland niet blij zijn met het feit dat andere lidstaten een tijdelijke vrijstelling verlenen voor een gewasbeschermingsmiddel waarvan de werkzame stof niet meer mag worden toegepast in open teelten vanwege risico’s voor bijen.
Ook in Nederland is eerder een verzoek voor een neonicotinoïde-houdend middel in de bietenteelt ingediend, waarop de NVWA en het Ctgb constateerden dat een veilig gebruik van het middel binnen de Nederlandse landbouwpraktijk niet mogelijk was. Hierop heb ik besloten om geen tijdelijke vrijstelling te verlenen (Kamerstuk 27 858, nr. 443). Deze constatering was ook de deden waarom binnen de EU restricties op de betreffende neonicotinoïden zijn ingesteld. Ik heb wel een tijdelijke vrijstelling verleend voor een alternatief middel waarbij wel een veilig gebruik is aangetoond (Kamerstuk 27 858, nr. 454).
Ik weet dat sommige lidstaten, zoals Duitsland, tot dezelfde beslissingen zijn gekomen als ik op tijdelijke aanvragen voor neonicotinoïde-houdende middelen, maar ook dat diverse lidstaten wel tot het verlenen van dergelijke vrijstellingen zijn overgegaan. Dat is hun nationale bevoegdheid, maar ook zorgelijk vanwege het gelijke speelveld. Ik ben daarom blij dat de Europese Commissie het toezicht op vrijstellingen wil verscherpen en heeft aangekondigd om aanvullend toe te zien op de tijdelijke vrijstellingen voor neonicotinoide-houdende middelen in de EU.
Ik heb recentelijk een nieuwe aanvraag ontvangen voor een tijdelijke vrijstelling van een neonicotinoïde-houdend middel om in de bietenteelt toe te passen. Conform procedure zal ik mij hierover laten adviseren door de NVWA en, wanneer een landbouwkundige noodzaak is vastgesteld, door het Ctgb alvorens ik een besluit neem.
Mijn departement heeft de afgelopen periode meerdere malen overleg gehad met de sector over de ontwikkelingen in de Nederlandse bietenteelt. Hierbij is gesproken over de gevolgen van het wegvallen van middelen op basis van neonicotinoïden en de mogelijke alternatieven om het vergelingsvirus te beheersen.
Dit is gebaseerd op gesprekken die mijn departement met de sector heeft gehad.
Ik ben me er bewust van dat het vergelingsvirus in Frankrijk impact heeft op de Franse bietensector.
Ik ben mij bewust van het feit dat het wegvallen van middelen op basis van neonicotinoïden impact heeft op de Nederlandse bietensector. Daarom heb ik de afgelopen jaren meerdere malen tijdelijke vrijstelling verleend voor een alternatief middel voor het beheersen van de vergelingsziekte.
Ik ben uiteraard bereid om samen met de sector te spreken over de economische gevolgen en over de mogelijke alternatieven voor neonicotinoïne-houdende middelen. Centraal voor mij staat dan een omslag naar weerbare planten en teeltsystemen, in lijn met de Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 en het Uitvoeringsprogramma. Belangrijke aanleiding voor deze visie was immers het wegvallen van middelen als gevolg van aangescherpte criteria en zorgen ten aanzien van mens, dier en milieu.
De casus van neonicotinoïde-houdende middelen in de bietenteelt is typerend voor het belang en de noodzaak van een transitie naar weerbare planten en teeltsystemen, waardoor de afhankelijkheid van gewasbeschermingsmiddelen drastisch vermindert. Ik zie de afhankelijk die in de bietensector is ontstaan van neonicotinoïde-houdende middelen en doe niets af aan de ingewikkelde situatie die met het wegvallen van deze middelen voor bietentelers is ontstaan. Tegelijkertijd kan dat nooit een reden zijn om middelen toe te laten terwijl we weten dat het gebruik daarvan onaanvaardbare risico’s met zich brengt voor mens, dier en/of milieu (in dit geval bijen). Dat betekent dat we toe moeten naar een andere manier van telen, waarin de behoefte aan en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen drastisch minder wordt en dat is precies wat de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 en het bijbehorende uitvoeringsprogramma beogen, ondersteund door een breed scala aan stakeholders.
De werkgroep actuele vraagstukken richt zich op het tijdig identificeren van mogelijke actuele vraagstukken en het opstellen van een plan van aanpak door de sectororganisaties waarin tijdig gezocht wordt naar oplossingen. Zo’n plan van aanpak kan oplossingen bevatten voor de korte, middellange en lange termijn. Ik ondersteun de sector bij het zoeken naar deze oplossingen door bijvoorbeeld het bieden van de mogelijkheid om een vrijstelling aan te vragen die rekening houdt met de instandhouding of bevordering van geïntegreerde gewasbescherming of om een «transitievrijstelling» aan te vragen om periode naar een definitieve oplossing voor een landbouwkundige noodsituatie te overbruggen.
Ik heb de sector inmiddels laten weten dat ik een nieuw verzoek tot tijdelijke vrijstelling van alternatieve middelen in de teelt van suikerbieten, mits positief geadviseerd door de NVWA en het Ctgb, welwillend op zal pakken. Voor de lange termijn zullen echter structurele oplossingen gevonden moeten worden om de afhankelijkheid in de sector van gewasbeschermingsmiddelen te verminderen.