Ingediend | 1 oktober 2020 |
---|---|
Beantwoord | 16 november 2020 (na 46 dagen) |
Indiener | Agnes Mulder (CDA) |
Beantwoord door | Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
Onderwerpen | energie natuur en milieu |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2020Z17702.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20202021-808.html |
Dat klopt. Dit volgt uit mijn toezegging aan de PvdA tijdens het AO Klimaat en Energie van 2 juli jl. om de Kamer nader te informeren over de verzekerbaarheid van zonnepanelen. Met de beantwoording van deze vragen geef ik tevens invulling aan deze toezegging.
Tijdens het overleg is gesproken over de probleemafbakening, mogelijke oplossingsrichtingen en vervolgstappen. De belangrijkste conclusies hieruit zijn:
De verzekerbaarheid van (grote) bedrijfspanden is een algemeen vraagstuk. De aanwezigheid van zon-op-dak is slechts een van de aspecten die daar in beperkte mate aan bijdraagt. Het aanbrengen van een zonnestroominstallatie op het dak vergroot mede door de hogere verzekerde waarde van het pand het risico voor de verzekeraar. Hierdoor is in een aantal gevallen dit risico te groot gebleken of werd de premie zo hoog dat deze panden praktisch onverzekerbaar werden. Dit risico kan grotendeels worden beperkt wanneer de initiatiefnemers vooraf in gesprek treden met hun verzekeraar zodat er helderheid geschapen kan worden over mogelijke risico’s en de (veiligheids)eisen voor verzekerbaarheid.
Behalve de aanwezigheid van een zonnestroominstallatie op het dak spelen ook andere factoren een rol bij de verzekerbaarheid van bedrijfspanden. Te denken valt hierbij aan de combinatie van de zonnestroominstallatie met de dakconstructie, de gebruikte dakisolatiematerialen, het gebruik en de waarde van het pand en de panelen.
De vrijwillige kwaliteits- en erkenningsregelingen die sinds 2011 door de zonnestroomsector in ontwikkeling zijn, leveren een belangrijke bijdrage aan de verzekerbaarheid van bedrijfspanden met zonnepanelen. In 2020 is een certificeringsregeling genaamd Scios Scope 12 geïntroduceerd, wat de onafhankelijke inspectie op de kwaliteit van zonnestroominstallaties mogelijk maakt.
Ook wordt het herziene landelijke keurmerk InstallQ gelanceerd wat een verzwaarde erkenningsregeling voor zonnestroominstallateurs is. Ook komt de Nederlandse Brandweer dit jaar nog met een richtlijn aangaande de veilige integratie van zonnestroomsystemen op daken en velden. Met de introductie van methoden voor onafhankelijke kwaliteitsborging, zoals bijvoorbeeld de Scios Scope 12 en het herziene InstallQ keurmerk, verwachten verzekeraars dat de kwaliteit van de installatie van zonnestroomsystemen omhoog gaat en daarmee de verzekerbaarheid toeneemt.
De samenwerking van de sector en bovengenoemde initiatieven begint zijn vruchten af te werpen: de kwaliteit van nieuwe zonnestroominstallaties wordt steeds beter.
De volgende afspraken zijn gemaakt:
Verzekeraars geven aan vaak pas achteraf geïnformeerd te worden over het feit dat op het dak een zonnestroominstallatie is aangebracht. De betrokken partijen hebben afgesproken er actief aan te werken om klanten, makelaars en adviseurs bewust te maken van de noodzaak om de verzekeraar in een vroeg stadium te betrekken.
Verzekeraars mogen in verband met de mededingingswet geen onderlinge afspraken maken over acceptatiebeleid, premies of preventiemaatregelen. Iedere verzekeraar zal daarom op eigen wijze gebruik maken van de door de branches aangeboden kwaliteitsborging. Ik ben in gesprek met de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om te verkennen welke mogelijkheden er zijn om als verzekeringsbranche collectief afspraken te mogen maken over minimale preventie-eisen ten aanzien van zonnestroomsystemen om de verzekerbaarheid te vergroten.
Tot slot blijven het Verbond van Verzekeraars, Holland Solar, Techniek Nederland, de Nederlandse Vereniging voor Isolatie Industrie, Brandweer NL en ik het gesprek voortzetten over welke aanvullende kwaliteitsborging of andere proportionele maatregelen er nog nodig zijn om de verzekerbaarheid van bedrijfspanden met een zonnestroominstallatie te vergroten.
Ja.
Hier is over gesproken met het Verbond van Verzekeraars. Omgevingsschade na een brand met zonnepanelen is een nieuw element.
Opruimingskosten zijn zakelijk vaak niet, dan wel beperkt, meeverzekerd op de brandpolis. Verzekerden kunnen hiervoor een aparte verzekering of extra dekking afsluiten. In dit kader is het Verbond van Verzekeraars een onderzoek gestart naar mogelijkheden voor eenduidige opruimingsmethoden, bijvoorbeeld met hulp van Stichting Salvage.
Op dit moment is nog niet duidelijk hoe groot het risico is op het verspreiden van deeltjes uit zonnepanelen bij brand en wat de precieze effecten hiervan zijn op de omgeving. Hoewel het te betreuren is dat dit tweemaal in korte tijd tot schade heeft geleid, betreft het een nieuw fenomeen dat eerst nader onderzocht dient te worden. Zoals aangegeven in mijn vorige beantwoording zijn het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV), het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Nederlandse organisatie voor toegepast onderzoek (TNO) hier op dit moment mee bezig (Aanhangsel Handelingen 2020–2021 II, nr. 184). Op 5 november jl. heeft er overleg plaats gevonden tussen deze partijen en zijn de verschillende onderzoeken onderling op elkaar afgestemd.
Er wordt door alle betrokken partijen hard gewerkt om binnen de kaders van de mededingingswet de problematiek met betrekking tot het verzekeren van zonnepanelen aan te pakken. Zoals aangegeven in mijn antwoorden op vraag 2 en vraag 4, verloopt het overleg en de samenwerking met en tussen marktpartijen en de verzekeringsbranche constructief en worden er de nodige acties ondernomen om bestaande knelpunten zo spoedig mogelijk op te lossen. Op dit moment voorzie ik hier bovenop de voortzetting van deze gesprekken geen aanvullende rol voor de overheid in.
Nee. Het merendeel van de projecten is goed verzekerbaar. Voor commerciële en andere grote daken is er een gestage verbetering gaande als het gaat om de installatiekwaliteit. Hierbij helpt het wanneer initiatiefnemers vooraf in gesprek treden met hun verzekeraar zodat er voor beide partijen helderheid bestaat over mogelijke risico’s. Voor zover bekend beperkt de problematiek rondom de verzekerbaarheid van zonnestroominstallaties zich tot de (groot)zakelijke markt. Tot nu toe heb ik geen signalen ontvangen dat burgers met financiële risico’s worden geconfronteerd na de installatie van zonnepanelen op hun daken.
De brancheverenigingen hebben een aantal acties lopen op dit vlak, die in de beantwoording van eerdere vragen over dit onderwerp met uw Kamer zijn gedeeld (Kamerstuk 32 813, nr. 563). Zo is er net door het Verbond van Verzekeraars en de Vereniging Nederlandse Assurantie Beurs (VNAB) een clausule voor de grootzakelijke markt gelanceerd, is de Scios Scope 12 gelanceerd en is er een preventiebrochure uitgegeven. Deze brochure wordt nu geüpdatet in samenwerking met Techniek Nederland en Holland Solar. Daarnaast loopt er een overleg met de verzekeraars, zonnepanelenbranche, branche voor isolatie/dakdekkers en de brandweer (zie antwoord 2).
Het staat individuele (brand)verzekeraars vrij om hier aanvullende producten voor te ontwikkelen. Dit is echter aan de markt zelf. Vanwege concurrentiebeding binnen de mededingingswet van de ACM, kunnen en mogen verzekeraars hier onderling geen afspraken over maken.
Zoals aangeven in mijn beantwoording op de voorgaande vragen gaat het om een beperkt risico, waar bovendien door alle betrokken partijen hard aan wordt gewerkt. Ik vind het in dezen daarbij niet wenselijk dat de overheid de rol van marktpartijen overneemt en zie op dit moment geen noodzaak voor overheidsingrijpen.
Wanneer er bij een brand depositiemateriaal vrijkomt, zal de omgevingsdienst als eerste indicatie omgevingsmonsters nemen. Vooruitlopend op deze uitslagen dient de producent uit voorzorg te handelen. Wanneer de producent redenen heeft om te twijfelen aan de veiligheid van een product, mag dit product niet op de markt gebracht worden. Een brand met depositie en een uitstaand onderzoek zijn beide reden om hieraan te twijfelen.
Mochten de uitslagen vervolgens uitwijzen dat de voedselveiligheid niet meer gegarandeerd kan worden, zal de producent (landbouwer) passende maatregelen moeten nemen. De producent heeft uiteindelijk de verantwoordelijkheid om een veilig product op de markt te brengen. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) houdt toezicht op het handelen van de producent. Zo nodig zal de NVWA handhavend optreden.
Het stelsel van voedselveiligheid in Nederland is gebaseerd op eigen verantwoordelijk van de ondernemers. Bij enige twijfel over of vermoedens van onveilig voedsel is de producent verplicht dit te melden bij de NVWA en actie te ondernemen. De NVWA houdt hier toezicht op.
DIRECT is gestart in 2019 en loopt tot medio 2021, dan zullen de resultaten worden gepresenteerd. De brandexperimenten van het RIVM staan nu gepland voor Q2 2021. De resultaten zullen naar verwachting in de tweede helft van 2021 beschikbaar zijn. Zodra de brandexperimenten van het RIVM en het vooronderzoek van het IFV zijn afgerond, zal ik hierover in overleg treden met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat om te bezien of er eventueel vervolgstappen nodig zijn.
Zie antwoord vraag 11.
Het streven van het IFV is om in het tweede kwartaal van 2021 de vraag te beantwoorden of er een aanvullende aanbeveling nodig is voor de brandbestrijding bij zonnepanelen en of het behulpzaam is om deze aanbevelingen op te nemen in een protocol.
De op 1 oktober jl. door het lid Agnes Mulder (CDA) aan de Minister van Economische Zaken gestelde vragen (2020Z17702) over het verzekeren van zonnepanelen en voor de kosten van het opruimen van schade veroorzaakt door brand bij zonnepanelen, kunnen niet binnen de gebruikelijke termijn van drie weken worden beantwoord vanwege interdepartementale afstemming. Ik ben voornemens om begin november overleg te voeren met mijn collega’s van de betrokken departementen (IenW, LNV en VWS) en met vertegenwoordigers van onderzoeksinstituten (RIVM, IFV en TNO) om lopende en nieuw op te starten onderzoeken zo goed mogelijk op elkaar aan te laten sluiten. Ik zal de vragen zo spoedig mogelijk na het genoemde overleg beantwoorden.