Ingediend | 6 mei 2020 |
---|---|
Beantwoord | 8 juni 2020 (na 33 dagen) |
Indiener | Frank Futselaar |
Beantwoord door | Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
Onderwerpen | onderwijs en wetenschap onderzoek en wetenschap |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2020Z07998.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20192020-3071.html |
Op grond van artikel 13, tweede lid, onderdeel c, van de Participatiewet hebben personen jonger dan 27 jaar geen recht op algemene bijstand, als zij door het Rijk bekostigd onderwijs kunnen volgen en in verband daarmee aanspraak hebben op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000). Omdat de wettelijke grondslag van de Tozo is gelegen in de Participatiewet, strekt deze uitsluiting zich ook uit tot het recht op bijstand voor levensonderhoud op grond van de Tozo. De reden van deze uitsluiting is dat in de Participatiewet studiefinanciering op grond van de WSF 2000 wordt aangemerkt als een passende en toereikende voorliggende voorziening. Dit is geen normatief oordeel, maar een juridisch oordeel, bevestigd door vaste rechtspraak, onafhankelijk van de hoogte en vorm van de studiefinanciering. Op grond van artikel 15 van de Participatiewet bestaat er geen recht op bijstand als een beroep kan worden gedaan op een passende en toereikende voorliggende voorziening.
Afwijking van artikel 13 van de Participatiewet en van het uitgangspunt dat studiefinanciering een passende en toereikende voorliggende voorziening is, betekent vervolgens dat een groot deel van de studenten met studiefinanciering aanspraak kan maken op algemene bijstand op grond van de Participatiewet en dat de studiefinanciering moet worden aangevuld vanuit de Participatiewet, omdat het inkomen uit studiefinanciering over het algemeen lager ligt dan de geldende bijstandsnorm. Ik vind dit een ongewenste situatie.
De wettelijke grondslag van de Tozo is gelegen in artikel 78f van de Participatiewet. Dit artikel staat mij niet toe, om voor de Tozo af te wijken van in dit geval de artikelen 13 en 15 van de Participatiewet.
Zie antwoord vraag 1.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft tijdens het Wetgevingsoverleg van 14 april jl. toegezegd dat hij de Kamer zal informeren over de mogelijkheden tot het bieden van inkomensondersteuning aan degenen die hun baan hebben verloren en geen gebruik kunnen maken van de noodmaatregelen en ook niet van de WW of de bijstand, en dat hij daarbij zal ingaan op de positie van studenten. Over de in brede zin verkende mogelijkheden voor een extra vangnet voor flexwerkers in verband met de coronamaatregelen, waaronder zich ook studenten kunnen bevinden, heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Tweede Kamer bij brieven van 20 mei en 3 juni jl. geïnformeerd. Een gerichte regeling met duidelijk afgebakende doelgroepen zoals studenten, is niet haalbaar. Een tijdelijke overbruggingsregeling voor flexibele arbeidskrachten (TOFA) is de enige technisch uitvoerbare regeling die op korte termijn mogelijk is.
Ik ben daartoe niet bereid, omdat andere studenten dan, op grond van rechtsgelijkheid, ook voor algemene bijstand in aanmerking zouden kunnen komen. En daarvoor geldt dat studiefinanciering een voorliggende voorziening is.
Gelijke behandeling betekent dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld. Studenten die een beroep kunnen doen op een voorliggende voorziening, en ondernemers die voor hun inkomen volledig afhankelijk zijn van hun bedrijf of zelfstandig beroep, zijn naar mijn oordeel geen gelijke gevallen. Ik vind ook de situatie van studenten met studiefinanciering die als gevolg van de coronacrisis bijverdiensten uit hun onderneming verliezen, waarbij zij bovendien de mogelijkheid hebben tot extra bijlenen, onvergelijkbaar met de situatie van ondernemers die als gevolg van de coronacrisis hun hele bestaan zien wegvallen en onder het bestaansminimum dreigen te komen. Bovendien betekent de toepassing van de bijstandsnormen van € 1.052 voor alleenstaanden en € 1.503 voor gehuwden en samenwonenden, dat de inkomensaanvulling vanuit de Tozo voor studenten in veel situaties méér compenseert dan de als gevolg van de coronacrisis weggevallen inkomsten uit onderneming, namelijk ook het verschil tussen de hoogte van de studiefinanciering en de bijstandsnorm. Het aanbieden van een aanvullende bijstandsuitkering voor levensonderhoud aan studenten bovenop hun studiefinanciering als tegemoetkoming voor het verlies van bijverdiensten als gevolg van de coronacrisis, acht ik om die redenen geen gewenste oplossing. Dit laat onverlet, zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3, dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de mogelijkheden heeft verkend in hoeverre studenten kunnen worden tegemoetgekomen in het kader van een extra vangnet voor flexwerkers in verband met de coronamaatregelen.