Ingediend | 19 maart 2020 |
---|---|
Beantwoord | 14 mei 2020 (na 56 dagen) |
Indiener | Lammert van Raan (PvdD) |
Beantwoord door | Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
Onderwerpen | energie natuur en milieu |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2020Z05350.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20192020-2765.html |
Ik beschik op dit moment niet over deze exacte informatie. Per jaar wordt door de energieproducenten over de duurzaamheid van alle voor subsidie ingezette biomassaleveringen gerapporteerd via de conformiteitsjaarverklaring. De energieproducenten moeten de conformiteitsjaarverklaringen over 2019 voor 1 mei 2020 aanleveren. Over individuele centrales wordt niet gerapporteerd, omdat dit concurrentiegevoelige informatie kan bevatten.
Ik beschik niet over het exacte beeld van de ruimte die er nog in de vergunningen is. Bij afgifte van de SDE-beschikkingen is getoetst of de vergunning ten minste toereikend is voor de aanvraag. Daarbij is gebleken dat er in principe ruimte is om meer biomassa in te zetten, maar de (ontwikkelingen van) de vergunningsgegevens worden door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) niet bijgehouden.
We hebben nagenoeg alle technologische opties nodig om de klimaatopgave te realiseren. Ook het gebruik van duurzame biomassa voor energieproductie kunnen we op dit moment niet uitsluiten. Het is technisch mogelijk de kolencentrales vrijwel geheel op biomassa te laten draaien, maar dit vraagt ook om investeringen. De omvang hiervan verschilt per centrale. Het is aan de energiebedrijven of en in hoeverre zij het gebruik van duurzame biomassa zouden willen opschalen. Het kabinet heeft hierover duidelijk aangegeven, onder andere in reactie op de motie Koffeman c.s., dat er geen nieuwe subsidiebeschikkingen voor de bij- en meestook van duurzame biomassa meer zullen worden afgegeven.
Zie antwoord vraag 3.
Zie antwoord vraag 3.
Zie antwoord vraag 3.
Ik beschik op dit moment niet over deze exacte informatie. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 wordt door de energieproducenten over de duurzaamheid van alle voor subsidie ingezette biomassaleveringen gerapporteerd via de conformiteitsjaarverklaring. In deze verklaring wordt ook over de herkomst van de biomassa gerapporteerd. Over individuele centrales wordt door RVO.nl niet gerapporteerd, omdat dit concurrentiegevoelige informatie kan bevatten.
Per jaar wordt door de energieproducent over de duurzaamheid van alle voor subsidie ingezette biomassaleveringen gerapporteerd via de conformiteitsjaarverklaring die wordt gecontroleerd door een conformiteitsbeoordelingsinstantie (CBI). Deze verklaring is te downloaden via www.rvo.nl/duurzaamheidseisen. Op de conformiteitsjaarverklaring mogen alleen leveringen staan waarvan is aangetoond dat die aan de Nederlandse duurzaamheidscriteria voldoen.
De eisen staan in de ministeriële regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen (Stcrt. 2017, 70368). Er zijn certificaten waarmee (deels) aan deze eisen kan worden voldaan. Deze certificaten staan vermeld op de RVO-website. Of aan de eisen is voldaan, wordt definitief beoordeeld op basis van de conformiteitsjaarverklaringen.
Zie antwoord vraag 9.
RVO.nl kijkt als uitvoerder van de SDE-regeling alleen naar de wettelijke duurzaamheidscriteria.
Het deel van de duurzaamheidseisen dat niet in de wet is vastgelegd worden de bovenwettelijke duurzaamheidseisen genoemd. Deze duurzaamheidseisen zijn – als onderdeel van alle overeengekomen duurzaamheidseisen – vastgelegd in een convenant dat de milieuorganisaties en de energiebedrijven in 2015 hebben gesloten. De overheid is bij dit convenant geen partij. Dit convenant kent een eigen regeling van monitoring en rapportage door de energiebedrijven. De milieuorganisaties en de energiebedrijven zijn op dit moment in overleg over aanvullende afspraken. Die aanvullende afspraken zien op de wijze van goedkeuring van certificatieschema’s die de energiebedrijven mogen gebruiken om aan te tonen dat biomassa aan de bovenwettelijke duurzaamheidseisen voldoet. Dit overleg heeft geresulteerd in vergevorderde concepten voor een «toetsingsprotocol» dat daarop ziet. Dit is vooralsnog echter niet definitief tussen de partijen afgesproken.
Zie antwoord vraag 11.
In het Energieakkoord is afgesproken dat niet meer dan 25PJ bij- en meestook van duurzame biomassa wordt gestimuleerd. Dat is gerealiseerd door in de SDE+ slechts ruimte voor 25PJ gesubsidieerde energieproductie mogelijk te maken. Op dit moment is alle subsidie-ruimte hiervoor beschikt.
Ja, de emissies worden uitgedrukt in milligram (mg) per normaal kubieke meter droog rookgas.
Nee. Het nominaal thermisch ingangsvermogen wordt gebruikt voor de beperking van de emissies, omdat het bepalen van de variaties in het aantal kubieke meters rookgas onvoldoende nauwkeurig is.
Nee, dat is van meerdere factoren afhankelijk, zoals brandstofsamenstelling, rendement van de installatie en belasting van de installatie.
Uit het DNV-GL rapport 19-1033 «Gevolgen van de inzet van biomassa voor elektriciteit en warmte productie op emissies naar lucht» blijkt dat er in een kolencentrale die 30% houtpellets bijstookt 1% meer NOx en stof ontstaat, dan bij het gebruik van 100% kolen. Bij volledige vervanging van kolen door houtpellets zou de formatie van NOx en stof met ongeveer 4,5% toenemen. Gezien het grote aantal variabelen die invloed hebben op de emissie en het rendement is het niet mogelijk om de emissietoename per kolencentrale te kwantificeren. De SO2-emissie bij het stoken van hout(pellets) ligt lager door het lagere zwavelgehalte in hout ten opzichte van kolen.
Dit kan alleen als de wijziging van de brandstof door het bevoegd gezag als een milieuneutrale wijziging wordt gezien. Wanneer dat niet het geval is dient er aanpassing van de vergunning plaats te vinden.
Uiteraard is het wenselijk de emissies zo laag mogelijk houden. Daarvoor zijn regels gesteld in het Activiteitenbesluit en maakt het bevoegd gezag een extra afweging op basis van BBT en verwerkt deze in de vergunning. Zie verder het antwoord op de vragen 21 t/m 25. Overigens zijn bij de overgang van kolenstook naar biomassastook de emissies van SO2 beduidend lager.
Ja.
Nee. De emissies van grote biomassacentrales moeten voldoen aan de emissie-eisen in het Activiteitenbesluit en de vergunning. Zoals bij de vragen 22 t/m 25 nader toegelicht voldoen de Nederlandse biomassacentrales aan BBT en liggen de emissieniveaus royaal binnen de BBT-range van de in 2017 vastgestelde Europese BBT-conclusies. Het verder aanscherpen van eisen is een kwestie van integrale afweging binnen de technische grenzen van de biomassacentrale. Zo kan een hoog verwijderingsrendement voor NOx, ammoniakslip veroorzaken dat nuttige toepassing van vliegas kan belemmeren. Het is aan het bevoegd gezag om deze integrale afweging te maken.
De emissies van de kolencentrales en andere grote biomassacentrales moeten voldoen aan zowel de emissie-eisen in het Activiteitenbesluit als de emissie-eisen in de vergunning. Bij de vergunningverlening spelen de «beste beschikbare technieken» (BBT) een belangrijke rol. De BBT worden in Europa in BBT-conclusies vastgesteld. De meest recente BBT-conclusies zijn in augustus 2017 vastgesteld en inmiddels geïmplementeerd in de algemene regels van het Activiteitenbesluit op een niveau dat haalbaar is voor elke installatie in Nederland.
Daarnaast moeten bevoegde instanties bepalen of een individuele centrale voldoet aan BBT, zoals dit in de BBT-conclusies is vermeld: de zogenoemde BBT-toets. Bij de toepassing van BBT geldt namelijk niet één gefixeerde emissie-eis, maar een range waarbinnen het bevoegd gezag moet vaststellen welke eis in een concreet geval gesteld moet worden. Als de BBT-toets dit aangeeft, worden de vergunningen en de installaties aangepast. Dit moet binnen de wettelijke termijn, d.w.z. vóór augustus 2021 zijn gebeurd. In het kader van het Schone Lucht Akkoord hebben een groot aantal bevoegde instanties en het Rijk afgesproken zoveel mogelijk strenger te gaan vergunnen.
In onderstaande tabel2 is de BBT-range en de eisen in het Activiteitenbesluit voor NOx weergegeven.
NOx
50–100 MW
120–200 mg/Nm3
120–275 mg/Nm3
110 mg/Nm3
100–300 MW
100–200 mg/Nm3
100–220 mg/Nm3
110 mg/Nm3
> 300 MW
65–150 mg/Nm3
95–150 mg/Nm3
110 mg/Nm3
De betreffende biomassacentrales zijn allen van voor 2017.
Daarnaast wordt in opvolging van het SLA een onderzoek uitgevoerd door TNO die zal moeten uitwijzen in hoeverre het mogelijk is om eisen nog verder aan te scherpen voor kleine en middelgrote stookinstallaties (<50MW).
Zie antwoord vraag 22.
Zie antwoord vraag 22.
Zie antwoord vraag 22.
Ja.
Ten eerste gaat het hier om een nieuwe biomassacentrale. In de ontwerpfase zijn meer mogelijkheden om lage emissies te realiseren. Daarnaast is de locatie van de centrale in een woonwijk en heeft de stikstofproblematiek geleid tot deze zeer lage NOx-eis. De grenswaarde in het Activiteitenbesluit is 275 mg/Nm3. Voor zover bekend wordt bij Bio Forte verder gegaan dan bij enige biomassacentrale in Europa in zijn vermogensklasse.
Aan TNO is opdracht verleend om te onderzoeken waar aanscherping van de emissie-eisen in het Activiteitenbesluit voor het gebruik van biomassa mogelijk is. In het onderzoek wordt ook de installatie in Zaanstad meegenomen. Bedacht moet worden dat het Activiteitenbesluit geldt voor elke installatie in Nederland en dat hier ging om een specifieke lokale situatie.
Nee, via de stikstofaanpak werkt het kabinet hard aan maatregelen om de stikstofuitstoot en -depositie terug te brengen. Het Schone Lucht Akkoord draagt hier ook aan bij. Inzet van het Schone Lucht Akkoord is om in alle relevante sectoren een dalende trend in te zetten van emissies naar de lucht, met als doel 50% gezondheidswinst in 2030 ten opzichte van 2016 te behalen, voor de gezondheidseffecten afkomstig van Nederlandse bronnen. Hiertoe wordt onder meer onderzocht in hoeverre emissienormen voor kleine tot middelgrote biomassa-installaties kunnen worden aangescherpt.
Het kabinet is ervan overtuigd dat de inzet van duurzame biomassa noodzakelijk is voor het behalen van de klimaatopgave en de transitie naar een circulaire economie. Zoals ik in mijn eerdere antwoorden heb aangegeven, voldoen alle kolen- en biomassacentrales aan de Europese wetgeving en onderzoekt het kabinet in hoeverre de emissienormen voor kleine tot middelgrote biomassa-installaties (0,5–50 MW) kunnen worden aangescherpt.
Het kabinet is bereid om de emissienormen voor kleine tot middelgrote installaties aan te scherpen voor zover dit technisch en economisch haalbaar is. Het onderzoek door TNO zal moeten uitwijzen in hoeverre dit mogelijk is. Voor grote stookinstallaties ligt de verantwoordelijkheid bij het bevoegd gezag om verder aan te scherpen via de vergunning.
Zie antwoord vraag 31.
Nee, dit zou de energietransitie onnodig vertragen.
Ik verwacht het rapport van bovenstaand onderzoek van TNO in het tweede kwartaal van 2020. Het proces van een zorgvuldige beleidsvorming en de te nemen stappen in het wetgevingsproces leiden ertoe dat publicatie in het Staatsblad niet eerder dan 1 januari 2022 kan plaatsvinden.
Zie mijn antwoord op de vorige vragen. Het beleid is erop gericht op aanscherping van de algemene regels voor middelgrote stookinstallaties en het eventueel aanscherpen van vergunningen van grote stookinstallaties in het kader van het Schone Lucht Akkoord.
Ik deel de mening niet dat er onnodige uitstoot gesubsidieerd wordt. Duurzame biomassa is nodig om de klimaatopgave en de transitie naar een circulaire economie te realiseren.
Zie antwoord vraag 36.
Zie antwoord vraag 36.
Op 19 maart jl. heeft het lid Van Raan (PvdD) vragen gesteld over biomassa (kenmerk 2020Z05350). Vanwege de voor beantwoording benodigde interdepartementale afstemming kunnen deze vragen niet binnen de gebruikelijke termijn van drie weken worden beantwoord. Ik zal u de beantwoording zo spoedig mogelijk doen toekomen.