Ingediend | 10 maart 2020 |
---|---|
Beantwoord | 25 mei 2020 (na 76 dagen) |
Indieners | Jan de Graaf (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
Beantwoord door | Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | bestuur burgerlijk recht gemeenten recht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2020Z04615.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20192020-2889.html |
Tot 1 januari 1995 bepaalde de wet dat in geval van een levenloos geboren kind of een kind dat levend ter wereld was gekomen en overleed voordat de termijn voor het doen van geboorteaangifte was verstreken, uitsluitend een akte van levenloos geboren kind werd opgemaakt. Het was toen niet mogelijk om een akte van overlijden te laten opmaken voor kinderen die kort na de geboorte overleden.
Vanaf 1 januari 1995 werd onderscheid gemaakt tussen levenloos geboren kinderen en kinderen die kort na de geboorte overleden. In het laatstgenoemde geval werd voortaan zowel een akte van geboorte als een akte van overlijden opgemaakt.
Er is navraag gedaan bij de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie (NVOG) over de handelwijze van artsen in de periode vóór 1 januari 1995. De NVOG heeft laten weten dat er voor kinderen die kort na de geboorte overleden geen richtlijn bestond en de NVOG geen concrete gevallen bekend zijn waarin het advies werd gegeven om geen aangifte te doen bij de burgerlijke stand.
De Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat
en de nationaliteit (hierna: de Commissie) heeft over dit onderwerp een Officiële Mededeling uitgebracht in 20171 die eind 2019 nog is aangevuld.2 Zij onderkent in haar advies dat zich de situatie kan voordoen dat er geen akte is opgemaakt nadat een kind levend ter wereld is gekomen, maar is overleden voor de aangifte van geboorte.
Voor dat geval stelt de Commissie dat een of beide ouders of de ambtenaar van de burgerlijke stand zich kan wenden tot de rechter voor het toevoegen van de ontbrekende akten aan de registers, overeenkomstig de procedure bedoeld in art. 1:24 lid 1 BW.
Voor het indienen van een verzoek bij de rechtbank op grond van art. 1:24 lid 1 BW is de tussenkomst van een advocaat nodig. Navraag bij het Openbaar Ministerie heeft uitgewezen dat verzoeken van een ambtenaar van de burgerlijke stand aan de Officier van Justitie om ambtshalve een procedure ex art. 1:24 BW te voeren daar niet bekend zijn. In dit verband wordt opgemerkt dat een ambtenaar van de burgerlijke stand -naast het Openbaar Ministerie- bevoegd is om zelfstandig een zodanig verzoek aan de rechter te doen.
Ook hij wordt beschouwd als «belanghebbende» in de procedure ex art. 1:24 BW. Ons zijn enkele gevallen bekend waarin de ambtenaar van de burgerlijke stand de betrokken ouders op deze wijze ten dienste is geweest.3
Ik begrijp dat, zij het dat in bepaalde gevallen een beroep op de rechtsbijstand mogelijk is.
Ik zal in overleg met de beroepsvereniging van ambtenaren van de burgerlijke stand, de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB), in kaart brengen wat de omvang van de problematiek is en op basis daarvan nagaan of er aanleiding is om -aanvullend op de bestaande mogelijkheden- ouders nader tegemoet te komen. Ik verwacht Uw Kamer in de tweede helft van dit jaar over de uitkomsten te kunnen berichten binnen de reguliere halfjaarlijkse voortgangsrapportage van het wetgevingsprogramma personen- en familierecht.
Ik verwijs naar het antwoord op de vorige vraag.
Bij de eerste inschrijving van een persoon als ingezetene in de Basisregistratie Personen (BRP) worden op diens persoonslijst gegevens over de kinderen opgenomen. Er worden echter geen gegevens opgenomen over kinderen die al zijn overleden, zonder zelf ingeschreven te zijn geweest.
Zo worden mogelijk pijnlijke situaties voorkomen waarin een ouder verplicht is om bij de aangifte van verblijf en adres inlichtingen over overleden kinderen te verschaffen.
Sinds de inwerkingtreding van de wetswijziging van 3 februari 2019 in verband met het opnemen van gegevens over levenloos geboren kinderen, of omtrent wie een Nederlandse akte is opgemaakt waarin vermeld is dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven was (Stb. 2019, 3 en 32), heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties signalen ontvangen dat in de praktijk behoefte blijkt te zijn aan verdere uitbreiding van de mogelijkheden om deze kinderen in de BRP op te nemen.
Om daarin te voorzien wordt op dit moment gewerkt aan een wetsvoorstel dat onder meer voorziet in de mogelijkheid om op verzoek van de ouder die als ingezetene in de BRP is of wordt ingeschreven, op diens persoonslijst gegevens op te nemen over een kind dat levenloos is geboren of van wie een akte is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven was. Hierbij is niet langer relevant of de ouder ten tijde van de geboorte van het kind als ingezetene of als niet-ingezetene was ingeschreven in de BRP.