Ingediend | 24 februari 2020 |
---|---|
Beantwoord | 5 juni 2020 (na 102 dagen) |
Indieners | Helma Lodders (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
Beantwoord door | Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
Onderwerpen | landbouw planten |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2020Z03745.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20192020-3047.html |
Ja.
Nederland heeft veel wereldwijd opererende veredelingsbedrijven met een sterke innovatiekracht2. De onderzoeksafdelingen van deze bedrijven nemen hierbinnen een belangrijke positie in, het vertrek van deze afdelingen naar het buitenland zou geen goede ontwikkeling zijn.
Ik ben mij ervan bewust dat bedrijven de huidige Europese ggo-regelgeving als problematisch ervaren. In de praktijk duren toelatingsprocedures om producten van nieuwe plantenveredelingstechnieken op de markt te brengen in de EU lang, en deze zijn kostbaar. Zoals in het regeerakkoord is afgesproken, zet het kabinet zich in voor herziening van de Europese ggo-regelgeving. Mijn oproep in de Landbouw en Visserijraad (mei 2019)3 heeft geleid tot een raadsbesluit (Besluit 2019/1904 van de Raad van 8 november 2019) waarin de Europese Commissie wordt opgeroepen om een onderzoek uit te voeren naar het functioneren van de huidige ggo-regelgeving, rekening houdend met voortschrijdende technische en wetenschappelijke ontwikkelingen. De bedoeling is dat de resultaten van dit onderzoek een indicatie geven van de noodzaak tot een herziening van de Europese regelgeving of de uitvoering daarvan, en indien passend in het licht van de resultaten van de studie, een voorstel voor nieuwe wetgeving in te dienen. De Europese Commissie dient een rapportage uiterlijk April 2021 aan de Raad aan te bieden.
Ook vanuit het perspectief van vergunningverlening en toelating van medische ggo-producten, waaronder gentherapie, is herziening van de Europese ggo-regelgeving noodzakelijk. Kortheidshalve verwijs ik u naar de brieven van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 14 oktober 20194 en 23 januari 20205 waarin is beschreven welke inzet op dat gebied wordt gepleegd.
Verordening (EG) 1107/2009 voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen gaat uit van het nee, tenzij principe. Dit betekent dat werkzame stoffen pas goedgekeurd worden als uit een wetenschappelijke beoordeling blijkt dat er geen risico’s zijn voor mens, dier en milieu. Deze beoordeling wordt op basis van voortschrijdend wetenschappelijk inzicht aangepast. Ik ben me ervan bewust dat dit leidt tot druk op het pakket aan beschikbare werkzame stoffen en daardoor op het pakket aan gewasbeschermingsmiddelen. Deze ontwikkeling is mede aanleiding geweest voor de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030», waarin weerbare planten en teeltsystemen en het verbinden van de land- en tuinbouw met natuur centraal staan. Dit moet leiden tot het afnemen van de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen. Als er dan toch gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, dan nagenoeg zonder emissies en zonder residuen op producten.
Ik zet me – zoals u weet – in voor het sneller beschikbaar komen van laagrisicostoffen en -middelen en voor het verruimen van de mogelijkheden om nieuwe veredelingstechnieken te kunnen toepassen door dit te agenderen op Europees niveau.
Ik realiseer me dat de teelt van aardappelen grote uitdagingen kent, zeker ook in het licht van een veranderend klimaat dat zal kunnen leiden tot veranderingen in ziekten en plagen die de teelt kunnen bedreigen. Voortdurende innovatie in de sector is dan ook van belang. Niet voor niets is een van de doelen van de veredeling van aardappelrassen het bewerkstelligen van duurzame resistenties tegen ziekten en plagen. Moderne veredelingstechnieken kunnen daar een belangrijke rol in spelen. Enkele jaren geleden is het publiek-private onderzoeksprogramma Holland Innovative Potato (HIP) opgericht, waarvan onder andere HZPC onderdeel uitmaakt. HIP bestaat uit koplopers uit de aardappelketen en is gericht op pre-competitieve thema’s die een weerbare, kennisrijke en toekomstbestendige aardappelketen dichterbij brengen. Onder andere wordt gewerkt aan de vermindering van afhankelijkheid van gewasbeschermingsmiddelen. Voor dit onderzoeksprogramma heb ik 5 miljoen euro beschikbaar gesteld en het bedrijfsleven investeert een vergelijkbaar bedrag.
Ik acht dit risico op de korte termijn niet al te groot. Immers, voor een bedrijf als HZPC gaat het hier om experimenteel materiaal. Mochten de experimenten succesvol zijn, dan duurt het alsnog enige jaren voordat de hieruit voortkomende rassen op de markt zullen komen.
Dit betekent echter niet dat ik een afwachtende houding aanneem; op de langere termijn is dit wel degelijk onwenselijk voor de gehele plantaardige sector als de ontwikkeling van nieuwe rassen uit Europa zou verdwijnen. Gelet op noodzakelijke verduurzaming van de landbouw, de ontwikkelingen in het middelenpakket en klimaatverandering is juist een continue verbetering van plantenrassen noodzakelijk. Het kunnen gebruiken van krachtige, moderne veredelingstechnieken is een belangrijk hulpmiddel om te komen tot nieuwe en verbeterde plantenrassen. Vandaar mijn inzet met betrekking tot de nieuwe veredelingstechnieken.
De huidige exportwaarde van aardappelpootgoed is behoorlijk stabiel en bedroeg de afgelopen jaren ca 440 miljoen euro per jaar, waarbij ongeveer 50% binnen de EU wordt afgezet en 50% daarbuiten (bron CBS). De ontwikkeling van nieuwe aardappelrassen en de teelt en export van pootaardappelen hebben dus een hoge toegevoegde waarde die ik graag in stand wil houden. Dit is ook van belang voor de afnemers van dat uitgangsmateriaal, zowel binnen als buiten de EU. Via de export van hoogwaardig uitgangsmateriaal stellen we boeren in het buitenland in staat de efficiëntie en de duurzaamheid van de teelt te verbeteren.
In 2020 is de bezetting van de NVWA 2.450 fte. Van deze capaciteit wordt door de NVWA 11% ingezet ten behoeve van het publieke belang plantgezondheid. Daarnaast vindt er onder toezicht van de NVWA ook inzet op plantgezondheid plaats door de plantaardige keuringsdiensten. Bij toezicht zal er altijd voor de beschikbare capaciteit een afweging gemaakt moeten worden tussen de verschillende publieke belangen en de inzet binnen een publiek belang. Dat publieke belang bestaat er uit de verspreiding van ongewenste schadelijke ziekten en plagen tegen te gaan. Deze ziekten en plagen zouden de landbouw, de natuur en de handelspositie van Nederland tijdelijk in gevaar kunnen brengen. Ik acht de hierboven beschreven gecombineerde inzet voldoende voor een adequate uitvoering van de betreffende taken. Met deze inzet worden de risico´s zo verantwoord mogelijk beheerst.