Ingediend | 30 januari 2020 |
---|---|
Beantwoord | 19 februari 2020 (na 20 dagen) |
Indiener | Matthijs Sienot (D66) |
Beantwoord door | Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
Onderwerpen | economie energie natuur en milieu organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2020Z01652.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20192020-1784.html |
Ja. Het artikel heeft betrekking op een recente studie van The Hague Centre for Strategic Studies over verslechterende vooruitzichten voor gaswinning uit de kleine velden.
De studie beschrijft verschillende scenario’s voor het tempo waarmee gasproductie uit de kleine velden kan afnemen.2 Volgens de onderzoekers zijn de voornaamste invloedfactoren niet het technisch of geologisch potentieel, maar het investeringsklimaat voor gaswinning in Nederland en de gasprijs. Op 30 mei 2018 heb ik de Tweede Kamer per brief geïnformeerd over de prognose van gasproductie uit de kleine velden.3 Bij deze inschatting is middels een bandbreedte rekening gehouden met het investeringsklimaat, welke deels samenhangt met de gasprijs, en daarom herken ik de conclusie van de onderzoekers dat toekomstige gasproductie mogelijk lager kan uitvallen dan voorheen verwacht. Voor aanvullende informatie over gasproductie uit de kleine velden verwijs ik u naar het jaarverslag «Delfstoffen en aardwarmte in Nederland» van TNO.4
Voor opsporing en winning van delfstoffen is een vergunning vereist krachtens de Mijnbouwwet. In de procedure van verlening wordt een zorgvuldige afweging gemaakt over de veiligheid en risico’s voor omwonenden, gebouwen en infrastructuur, en de nadelige effecten voor milieu en natuur. Alleen wanneer deze risico’s en nadelige effecten aanvaardbaar zijn, wordt een vergunning verleend. De gasvraag heeft geen invloed op de hierboven geschetste afwegingen.
Een groot deel van het primaire energieverbruik in Nederland is aardgas. De sluiting van het Groningengasveld en de gestage daling van gaswinning uit de kleine velden heeft tot gevolg dat de import van aardgas snel toeneemt. Het PBL5 verwacht voor het jaar 2030 een binnenlandse gasvraag van 30 miljard Nm3 waarvan mogelijk 11 miljard Nm3 uit eigen land komt. Tot 2050 blijft aardgas een onderdeel van de Nederlandse energiemix. Tegelijkertijd neemt het kabinet maatregelen om het verbruik van aardgas terug te dringen. In het Klimaatakkoord is bijvoorbeeld de ambitie gesteld om 1,5 miljoen bestaande woningen aardgasvrij te maken. In totaal verbruiken deze huishoudens ongeveer 2 miljard Nm3 aardgas per jaar.6 Dit staat wat betreft de hoeveelheid energie gelijk aan de productie van zes windparken zo groot als Borssele 1 en 2. Vervanging van aardgas is een ingewikkelde en omvangrijke opgave.
Tijdens de transitie naar duurzame energiebronnen geeft het kabinet de voorkeur aan gaswinning in eigen land (boven import van aardgas), wanneer dit veilig kan. Dit is namelijk beter voor klimaat, werkgelegenheid, economie, behoud van kennis van de diepe ondergrond en aanwezige gasinfrastructuur, en leidt tevens tot minder afhankelijkheid van import uit andere landen. Ook in het Onderhandelaarsakkoord voor de Noordzee onderschrijven de betrokken partijen het belang van de winning van eigen aardgas.7 Daarmee kom ik tot de slotsom dat de gasproductie uit kleine velden ook de komende jaren moet worden gestimuleerd, teneinde de daling af te remmen.8 Dit wil ik onder meer bereiken via een voorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet waarin de generieke investeringsaftrek op de Noordzee wordt vastgelegd, teneinde economisch perspectief voor gaswinning op de Noordzee te behouden.
Zie antwoord vraag 3.
Er is geen invloed op de verwachte CO2-uitstoot in Nederland om dat de emissie van de verbranding van aardgas wordt toegerekend aan het land waar die verbranding plaatsvindt, namelijk Nederland. Het maakt vanuit die invalshoek niet uit of het gas in Nederland gewonnen is of niet. Wel leidt de import van aardgas, mede als gevolg van het noodzakelijke transport, tot een hogere CO2-uitstoot mondiaal. Deze extra CO2-uitstoot is 20–30% hoger dan bij gasproductie in eigen land.
Het is aan marktpartijen om aardgas in te kopen. De overheid sluit hiervoor geen contracten met landen en kan bedrijven ook geen aanwijzingen geven over waar zij hun gas vandaan moeten halen. De Nederlandse markt staat open voor eenieder die hier gas wil verkopen. Dit is geheel in lijn met de regels van de Europese interne markt.
Wel is geregeld contact met Noorwegen over de ontwikkelingen op energiegebied. Afgelopen zomer is een delegatie van mijn ministerie op bezoek geweest om de (middel)lange termijn ontwikkelingen, wat betreft gaswinning, te bespreken. Tijdens dit bezoek bleek dat de Noorse gasproductie de komende jaren constant blijft. Bovendien zal de concurrentie om het aanwezige Noorse gas toenemen met de aanleg en ingebruikname van de Baltic Pipe, de nieuwe pijpleiding van Noorwegen naar Denemarken en Polen. Deze pijpleiding is naar verwachting in 2022 operationeel.
Op korte en middellange termijn, en zeker tot 2030, zal de Nederlandse en ook de Europese import van aardgas stijgen. Voor Nederland komt dit door de uitfasering van het Groningengas en de gestage daling in gaswinning uit de kleine velden, alsmede door de afnemende winning in andere landen in Noordwest-Europa. De winning daalt sneller dan de vraag, zelfs bij de afspraken uit het Klimaatakkoord voor de reductie van CO2-emissies. Aangezien het besluit genomen is om de gasproductie uit het Groningenveld te stoppen, heb ik verder geen mogelijkheden om te voorkomen dat Nederland in 2030 voor een groot deel van de energievoorziening afhankelijk zal zijn van geïmporteerd gas. Daarbij voer ik voorwaardenscheppend beleid zodat gas, ook in de vorm van LNG, vanuit meerdere bronnen kan worden aangevoerd. Over dit beleid heb ik u vorig jaar geïnformeerd in de Kamerbrief van 20 mei 2019.9 Uiteindelijk is het aan marktpartijen om gas in te kopen.
Voor de periode na 2030 geldt dat (koolstofarm)gas een rol zal spelen voor het energiesysteem en de industrie. Duurzame moleculen zijn efficiënter, en bovendien goedkoper grootschalig te transporteren en op te slaan dan elektronen (elektriciteit).10 Ik erken wel de noodzaak om, ook in Europees verband, de CO2-uitstoot van het gassysteem te verminderen. Dit doe ik onder meer door de inzet op groengas en waterstof. In de kabinetsvisie waterstof, welke ik dit voorjaar aan de Tweede Kamer zal versturen, ga ik hier nader op in. Daarbij volgt het kabinet de ontwikkelingen rond de opkomende wereldhandel voor duurzame waterstof nauwlettend. Dit gebeurt zowel via bilaterale contacten met belangrijke spelers als via multilaterale organisaties, zoals de EU, de Verenigde Naties, het Internationaal Energie Agentschap (IEA), het Internationale Hernieuwbare Energie Agentschap (IRENA), de International Partnership for Hydrogen and Fuel Cells in the Economy (IPHE), de Fuel Cells and Hydrogen Joint Undertaking (FCHJU), en de Hydrogen Energy Ministerial. Hierbij gaat het om ontwikkelingen in verschillende delen van de wereld, momenteel met name in Australië, Japan, Zuid-Korea, de VS maar ook in Europese landen, zoals Portugal en Spanje.
In het Klimaatakkoord gaat het naast het terugdringen van CO2-emissies ook om de betrouwbaarheid en betaalbaarheid van de energievoorziening. Tegen die achtergrond is te snel afscheid nemen van aardgas een onverstandige keuze. Ik ben dus niet voornemens om de binnenlandse gasvraag sneller terug te brengen dan nu in het Klimaatakkoord voorzien. Daarbij is het kabinet voortvarend aan de slag met de uitvoering van het Klimaatakkoord waardoor in de gehele samenleving het gebruik van aardgas zal afnemen, zowel bij huishoudens als bij bedrijven.
Zie antwoord vraag 8.