Ingediend | 20 december 2019 |
---|---|
Beantwoord | 11 februari 2020 (na 53 dagen) |
Indiener | Roald van der Linde (VVD) |
Beantwoord door | Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
Onderwerpen | belasting financiën |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2019Z26059.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20192020-2002.html |
Ja, ik ben bekend met het artikel. Ik constateer dat de veranderde economische omgeving ook een neerwaartse invloed heeft op de rekenrentes in landen die niet de risicovrije rente hanteren, maar rekenrentes hanteren gebaseerd op verwacht rendement en een vast percentage.
Zie het antwoord op vraag 3.
De mate waarin pensioenen voldoende door kapitaal gedekt zijn, varieert inderdaad tussen landen. De verschillen kunnen een technische oorsprong hebben, zoals een andere meetmethode, waardoor een optisch verschil ontstaat. Zoals het lid Van der Linde correct stelt, is een andere rekenrente niet een technische verklaring die in dit geval opgaat. Daarnaast kunnen meer fundamentele oorzaken leiden tot deze verschillen, waarbij het niet gelukt is te achterhalen in welke mate welke oorzaak tot een verschil heeft geleid. Fundamentelere oorzaken die leiden tot verschillen in kapitalisatie zijn bijvoorbeeld de financiële uitgangspositie van fondsen, de mate waarin de premie-inleg kostendekkend moet zijn, en de snelheid waarmee economische mee- en tegenvallers in de pensioenen verwerkt worden.
Ik deel deze analyse.
De verschillen in (aanvangs)dekkingsgraden volgens de Nederlandse en de EIOPA-methode zijn als volgt te duiden:
De peildatum van elke stresstest heeft uiteraard invloed op de startpositie van de deelnemende fondsen, maar de invloed op de impact van het stressscenario is beperkt, aangezien voor de impact van het stress scenario wordt gekeken naar het verschil tussen de beide scenario’s waarin de startpositie gelijk is.
In haar landenstudies geeft de OESO op hoofdlijnen een beschrijving van de pensioenstelsels van individuele landen. De beschrijving van het pensioenstelsel van België is te vinden via: https://www.oecd.org/els/public-pensions/PAG2019-country-profile-Belgium.pdf.
Wat betreft het toezichtkader – waar de landenstudie niet op ingaat – heeft België een toezichtkader dat, ten opzichte van het Nederlandse toezichtkader, meer «principle based» is. Als gevolg hiervan is er binnen het Belgische toezichtkader veel ruimte voor eigen invulling door de pensioenuitvoerder, dan wel de werkgever. Hierbij dient te allen tijde een consistent geheel te zijn tussen de toezegging, de financiering en het beleggingsbeleid. De aan te houden voorzieningen en buffers worden zodanig bepaald, dat de toezegging met voldoende mate van zekerheid waargemaakt kan worden.
Het verschil volgt voornamelijk uit de aanwezigheid van een sponsorgarantie van de werkgever bij de Belgische fondsen.
De stresstest van EIOPA heeft geen direct gevolgen voor het Nederlandse pensioenstelsel. DNB heeft de resultaten van de stresstest besproken met de betrokken fondsen en PPI’s.
Het scenario dat voor de stresstest is gebruikt, is een zwaar negatief, maar realistisch scenario. Als Nederlandse fondsen voldoende vereist eigen vermogen hadden gehad, hadden zij de klap uit de stresstest op kunnen vangen.
Ik deel deze mening.
De beantwoording van de Kamervragen van het lid Van der Linde (VVD) over het bericht «Rekenrentes in andere EU-landen dalen licht» vereist meer tijd gegeven de gevraagde vergelijkingen met pensioenstelsels in andere landen.