Ingediend | 6 december 2019 |
---|---|
Beantwoord | 10 februari 2020 (na 66 dagen) |
Indiener | William Moorlag (PvdA) |
Beantwoord door | Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Menno Snel (D66) |
Onderwerpen | lucht natuur en milieu |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2019Z24414.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20192020-1691.html |
Ja.
De verkenning van het CPB laat zien dat een belasting op luchtvervuiling in de Nederlandse industrie kan leiden tot afname van vervuilende emissies van CO2, SO2, NOx en fijnstof. Daarmee zit het CPB op één lijn met eerdere eigen analyses (in samenwerking met het PBL) en bijvoorbeeld de High-Level Commission on Carbon Prices2. Beprijzing is een interessante maatregel voor emissiereductie en het kabinet werkt dan ook al aan de invoering van een heffing op emissies van CO2 die in 2021 in moet gaan.
Het CPB gaat er in de verkenning van uit dat een deel van de technieken voor het reduceren van luchtvervuiling die nu al beschikbaar zijn, ook op zeer korte termijn toegepast kan worden. Het zou nader onderzoek vergen om te toetsen in hoeverre toepassing op korte termijn mogelijk is en op welke termijn de effecten van een heffing materialiseren. Aanpassing van bestaande installaties vraagt in de onderzochte bedrijfstakken (staal-, kunstmest- en ethyleenproductie) mogelijk om grote investeringen die voor bedrijven tijd kosten om te plannen en uit te voeren. Ook de vraag of, en zo ja op welke termijn, een heffing op luchtverontreiniging (naast de heffing op CO2) ingevoerd zou kunnen worden, zou nader onderzoek vergen. Daarbij zou het de voorkeur hebben dat Nederland zich aansluit bij een Europees traject, om ook luchtverontreiniging vanuit het buitenland te verminderen en om mogelijke weglekeffecten te voorkomen.
De verkenning van het CPB laat zien dat de CO2-reductiemaatregelen die worden ingevoerd onder het Europese systeem voor handel in emissierechten (ETS) reeds tot een aanzienlijke reductie van luchtvervuiling leiden, zij het op langere termijn. Het CPB heeft voor de verkenning echter geen doorrekening gedaan van de in het Klimaatakkoord opgenomen maatregelen voor de industrie (zie p. 6 van de CPB verkenning) en ook niet van de maatregelen in het Schone Lucht Akkoord (zie antwoord op vraag 5). Nader onderzoek is nodig om te bezien of een belasting op de uitstoot van de Nederlandse industrie de vervuilende emissies sneller en sterker kan laten dalen dan CO2-reductiemaatregelen, zoals de CO2-heffing.
De verkenning van het CPB geeft aan dat bedrijven de kosten van een heffing op luchtvervuiling zouden kunnen beperken door voor de goedkoopste combinatie van technologieën te kiezen. De marginale kostenstijging in de bestudeerde deelsectoren varieert tussen minder dan 1% en maximaal 3,1% (ten opzichte van het basispad). In het CPB-model rekenen de bedrijven deze extra kosten volledig door aan hun (inter)nationale klanten. Dit leidt dan tot productiedalingen van ca. 4 à 8% in 2030. Het CPB schetst in de verkenning zelf ook onzekerheden, waardoor de uitkomsten zich begeven binnen aanzienlijke bandbreedtes (tussen 0 en 16,1% productiedaling).
Deze dalingen lijken gering, maar zijn evenwel substantieel en kunnen grote effecten hebben op de regionale economie en werkgelegenheid. Bovendien gaat in ieder geval voor broeikasgassen op, dat een verplaatsing van uitstoot niet bijdraagt aan het bestrijden van klimaatverandering. De vervuiling verplaatst zich in plaats van dat de vervuiling afneemt.3 Dit weglekeffect kan groter uitpakken, omdat het CPB-model niet meeneemt dat internationaal opererende producenten van kunstmest, ethyleen en staal in een periode van 30 jaar ook de keuze hebben om hun productiecapaciteit in zijn geheel elders op te bouwen. Het kabinet zet daarom voor de reductie van broeikasgassen in op een pakket aan maatregelen bestaande uit de CO2-heffing voor de industrie, subsidies voor de onrendabele top (SDE++) en innovatie. Het toepassen van (nieuwe generaties van) schone industriële productietechnologie op steeds grotere schaal zorgt voor steeds lagere kosten, waardoor die op termijn ook zonder subsidie rendabel worden. De CO2-heffing (heffing met ruime, maar geleidelijk afnemende heffingsvrije voet) zorgt daarnaast voor een borgingsmechanisme om het emissiereductiedoel voor de industriesector te halen. Met dit integrale beleidspakket zouden de benodigde investeringen op zichzelf niet tot prijsverhoging en productiedaling bij bedrijven hoeven leiden.
De inzet van het kabinet op luchtkwaliteit is het uitvoeren van het Schone Lucht Akkoord (SLA) dat toewerkt naar 50% gezondheidswinst in 2030 ten opzichte van 20164. Daarin zijn ook maatregelen voor de industrie opgenomen. De industrie levert ook een relevante bijdrage aan emissiereductie vanuit het Klimaatakkoord. Ook de maatregelen die zijn afgesproken met andere dan de door het CPB onderzochte (deel)sectoren (met name de Elektriciteitssector) kunnen bijdragen aan een betere luchtkwaliteit.
Mocht in de toekomst de emissiereductie achterblijven bij de doelen, dan ligt het in de rede om de kosten en baten van aanvullende instrumenten te verkennen. Daarbij zal per type emissie goed gekeken moeten worden naar de relatieve meerwaarde van verschillende vormen van beprijzen ten opzichte van ander instrumentarium, zoals wet- en regelgeving. Daarbij zou ook de reikwijdte van eventuele beprijzing moeten worden bezien; naast de industrie kunnen immers ook mobiliteit en landbouw bijdragen aan minder luchtvervuiling (wat de CPB-verkenning niet meeneemt). Met het oog op behoud van een gelijk speelveld zou een Europese aanpak van beprijzen de voorkeur hebben.
De beantwoording van de Kamervragen van het lid Moorlag over een belasting op luchtvervuiling in de Nederlandse industrie (kenmerk 2019Z24414) kan in verband met interdepartementale afstemming niet binnen drie weken worden beantwoord. Ik zal u zo spoedig mogelijk de antwoorden op de Kamervragen doen toekomen.