Ingediend | 5 november 2019 |
---|---|
Beantwoord | 4 december 2019 (na 29 dagen) |
Indiener | Helma Lodders (VVD) |
Beantwoord door | Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
Onderwerpen | belasting economie financiën internationaal markttoezicht organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2019Z21198.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20192020-940.html |
Ja.
In onderstaande tabel zijn de standen aan het eind van het halfjaar van de buitenlandse directe investeringen in Nederland getoond (zie kolom totaal). Als bron is tabel 12.15 van de statistieken van De Nederlandsche Bank (DNB) gebruikt.2
Bfi’s
Niet-bfi’s
Totaal
2009–1
2.078
484
2.562
2009–2
2.123
483
2.606
2010–1
2.237
490
2.727
2010–2
2.281
476
2.757
2011–1
2.452
474
2.926
2011–2
2.570
503
3.073
2012–1
2.669
532
3.201
2012–2
2.751
534
3.286
2013–1
2.858
574
3.432
2013–2
2.937
593
3.530
2014–1
2.982
648
3.630
2014–2
2.611
1.237
3.848
2015–1
2.653
1.332
3.985
2015–2
2.827
1.410
4.237
2016–1
2.870
1.436
4.306
2016–2
3.066
1.472
4.539
2017–1
3.170
1.508
4.678
2017–2
3.093
1.548
4.641
2018–1
3.093
1.604
4.697
2018–2
2.869
1.634
4.503
2019–1
2.822
1.662
4.484
In voorgaande tabel is het totaal uitgesplitst in bijdragen van de bijzondere financiële instellingen (bfi’s) en de rest (niet-bfi’s). Door de definitie van bfi’s3 zullen deze in de regel in verband worden gebracht met investeringen die geen of een geringe band met Nederland hebben. Belangrijk is om op te merken dat bfi’s kunnen bestaan om diverse redenen. Nederlandse bfi kunnen bijvoorbeeld worden gebruikt om dubbele belastingheffing te voorkomen, wanneer landen onderling geen belastingverdrag hebben afgesloten, terwijl deze landen wel een belastingverdrag met Nederland hebben. Indien sprake is van misbruiksituaties neemt dit kabinet maatregelen om dit misbruik te bestrijden. Een belangrijke maatregel in dit verband is de introductie van de «principal purposes test» in Nederlandse belastingverdragen. Als bedrijven een financiële stroom puur via Nederland laten lopen om belasting te ontwijken dan biedt deze bepaling een land de mogelijkheid om in te grijpen. Om landen daartoe is staat te stellen deelt Nederland in veel gevallen actief informatie met andere landen wanneer een in Nederland gevestigd lichaam niet aan bepaalde substance-eisen voldoet.
Uit voorgaande tabel blijkt dat de investeringen in niet-bfi’s in Nederland de afgelopen tien jaar duidelijk gestegen zijn. Deze stijging is ook de afgelopen jaren doorgegaan. Omdat we niet weten wat er zou zijn gebeurd zonder deze maatregelen is het op basis van deze cijfers lastig vast te stellen wat het specifieke effect van de maatregelen tegen belastingontwijking op deze investeringen is geweest. Niettemin is aannemelijk dat het effect niet zo groot is geweest, aangezien er geen trendbreuk zichtbaar is.
Om aantrekkelijk te zijn voor investeringen van buitenlandse bedrijven met reële economische activiteiten is het van belang dat Nederland een sterk vestigingsklimaat in de breedte heeft. Het vestigingsklimaat in Nederland wordt namelijk bepaald door tal van factoren, zoals onze infrastructuur, geografische ligging, opleidingsniveau van de beroepsbevolking, de betrouwbaarheid van de overheidsinstellingen en ons innovatie-ecosysteem. Ook het fiscale stelsel en met name de vennootschapsbelasting kan een factor zijn voor een bedrijf om zich ergens (blijvend) te vestigen en investeringen te doen. Daarbij is het relevant dat dit kabinet de tarieven in de vennootschapsbelasting verlaagt. Het toptarief wordt vanaf 2021 verlaagd naar 21,7%. Nederland komt met de tariefmaatregelen rond het EU-gemiddelde.
Dit kabinet heeft, naast de versterking van het vestigingsklimaat, ook de aanpak van belastingontwijking als speerpunt. Voor een effectieve aanpak van belastingontwijking is een totaalpakket van maatregelen van belang. Daarom neemt dit kabinet in de eerste plaats unilaterale maatregelen, zoals de conditionele bronbelasting op renten en royalty’s. Omdat belastingontwijking een internationaal fenomeen is, zijn de mogelijkheden voor Nederland om belastingontwijking unilateraal aan te pakken echter niet oneindig. Wereldwijde belastingontwijking moet vooral internationaal gecoördineerd worden aangepakt om tot een effectieve oplossing te komen. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) onderschrijft dat een gezamenlijk en gecoördineerd optreden van landen het risico op dubbele belastingheffing, wat een negatief effect op investeringen kan hebben, zoveel mogelijk verkleint.4 Wetgeving kan overigens niet de enige oplossing zijn. Al was het maar omdat de wetgever niet alle nieuwe vormen van belastingontwijking kan voorzien of voorkomen. Hoe ver de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de belastingplichtige en fiscale adviseurs reikt ten aanzien van belastingontwijking is steeds vaker onderwerp van maatschappelijk debat. Die maatschappelijke verantwoordelijkheid vraagt om een voortzetting van deze dialoog. In dat opzicht zou het wenselijk zijn als het bedrijfsleven en de belastingadviessector in het kader van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid een «tax governance code» ontwikkelen. Om deze dialoog aan te jagen organiseer ik op 30 januari 2020 een conferentie over dit thema.
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5.
Uit voorgaande tabel blijkt dat de investeringen in bfi’s in Nederland de afgelopen jaren gedaald zijn, met name ook in het tweede helft van 2018. Dit wordt door DNB, de OESO en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) toegeschreven aan zowel de veranderende Amerikaanse belastingwetgeving, waardoor het financiële belang van doorstroomconstructies is verminderd, als aan de internationale aanpak van belastingontwijking.5 Het is goed nieuws dat gezaghebbende instituten onderkennen dat de internationale aanpak van belastingontwijking gedragseffecten teweegbrengt. De Verenigde Staten zijn overigens het land dat in absolute zin de grootste voorraad aan directe investeringen in het buitenland heeft. Het is daarom niet verwonderlijk dat belastinghervormingen in de VS een relatief grote impact kunnen hebben op wereldwijde investeringsstromen. Tegelijkertijd signaleer ik dat landen niet alle risico’s van winstverschuiving unilateraal kunnen wegnemen, ook de Verenigde Staten niet. Bovendien zijn niet alle risico’s op winstverschuiving weggenomen door de maatregelen in het Base Erosion and Profit Shifting (BEPS-)project van de OESO. Het aanpakken van belastingontwijking blijft daarom onverminderd een belangrijke beleidsprioriteit van dit kabinet. Initiatieven om tot een internationaal gecoördineerde aanpak te komen van resterende mogelijkheden om belasting te ontwijken, moedig ik aan en worden door Nederland ondersteund. Samenwerking in het verband van het Inclusive Framework (IF) heeft daarbij mijn voorkeur. Met 134 lidstaten is het IF het juiste samenwerkingsverband om tot echte wereldwijde oplossingen te komen. Zo wordt ook een zo breed mogelijk gelijk speelveld tussen landen gecreëerd. Wat betreft de internationale trend in reële investeringen geeft de OESO aan dat de totale directe investeringen op mondiaal niveau in de eerste helft van 2019 gedaald zijn ten opzichte van 2018.6 In dit verband wordt door de OESO gewezen op de handelsspanningen tussen de VS en China.
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 8.
Ja.