Ingediend | 21 oktober 2019 |
---|---|
Beantwoord | 19 november 2019 (na 29 dagen) |
Indiener | Arne Weverling (VVD) |
Beantwoord door | Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
Onderwerpen | dieren landbouw natuur- en landschapsbeheer natuur en milieu |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2019Z20124.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20192020-765.html |
Ja.
De vergunningaanvraag dateert van 17 april 2019, waarna de vergunning is afgegeven per 18 juli 2019. Het door de sector opgestelde projectplan voorziet in een jaarlijkse cyclus met de opbouw van installaties in het voorjaar, oogst in de zomer en opruimactiviteiten in het najaar. De monitoringsverplichting is opgenomen in de door de oestersector ingediende Passende Beoordeling (PB) van de vergunningaanvraag en maakt onderdeel uit van de door deze sector zelf voorgestelde mitigerende maatregelen die het verlenen van de vergunning mogelijk maken. Het overleg met de oestersector over het monitoringsplan verloopt constructief. De verwachting is dat dit plan tijdig kan worden goedgekeurd, zodat de installaties in april 2020 kunnen worden opgebouwd. Het moment van plaatsing van de oestertafels (alleen in het voorjaar) en het feit dat er in de wintermaanden slechts incidenteel activiteiten zijn bij de tafels is rechtstreeks overgenomen uit de betreffende PB (pag. 14). Deze PB is gepubliceerd op internet (https://puc.overheid.nl/PUC/Handlers/DownloadBijlage.ashx?pucid=PUC_283720_17_1&bestand=Bijlage_2_Passende_beoordeling_deel_1.pdf&bestandsnaam=Bijlage+2+Passende+beoordeling+deel+1.pdf).
Zie antwoord vraag 2.
Nee, ik verwijs hierbij naar de antwoorden op de vragen 2 en 3.
De precaire situatie van de oestersector is mij bekend, maar ook de situatie van enkele van de betrokken natuurdoelen kan als precair worden beschouwd. Een goed monitoringsplan is daarom een belangrijke voorwaarde voor het door de oestersector kunnen en mogen gebruiken van de vergunning.
Nee, ik verwijs naar de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4.
De oestersector ondervindt al enige jaren ernstige overlast door zowel het oesterherpesvirus als de Japanse oesterboorder. Als gevolg hiervan heeft mijn ambtsvoorganger begin 2016 gezamenlijk met de Nederlandse Oestervereniging en de Provincie Zeeland een plan («Plan van Aanpak: Oesterproblematiek 2016–2018») opgesteld voor de aanpak van de voornoemde problemen (Kamerstuk 29 675, nr. 185). Dit plan bevat diverse maatregelen voor zowel de korte als de lange termijn. Er wordt onder meer onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van het bestrijden en verwijderen van de oesterboorder en het ontwikkelen van alternatieve kweekmethoden. De sector wordt ruimte geboden om in dit kader experimenten uit te voeren met verschillende technieken om oesters te kweken los van de bodem. De in juli verleende vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is een uitvloeisel van dit maatregelenpakket.
Om herstel van de Europese aalpopulatie mogelijk te maken heeft de Europese Unie in 2007 de aalverordening vastgesteld. Het doel van de EU-aalverodening is om op lange termijn tenminste 40% van de oorspronkelijke biomassa aan schieraal naar zee te laten ontsnappen. Op grond van deze verordening heeft Nederland nationale aalherstelmaatregelen getroffen in het nationale aalbeheerplan. Een belangrijke maatregel uit het nationale aalbeheerplan is dat met ingang van 2009 een gesloten periode voor aalvisserij is ingesteld in de periode dat juist de volwassen schieralen naar zee trekken om op de oceaan te gaan paaien. In 2009 betrof dit de maanden oktober en november, vanaf 2010 de maanden september, oktober en november. Hiermee is in deze maanden een beperking van de aalvisserij van kracht, maar in de overige maanden kan aalvisserij nog gewoon plaatsvinden. De private huurovereenkomsten voor de visserij op aal zijn om die reden ook gecontinueerd. Wel is vanwege de getroffen maatregelen destijds een ruimhartige financiële tegemoetkoming aan alle aalvissers verstrekt. Dit betrof een regeling waarbij voor een periode van vier jaar een jaarlijks afnemende tegemoetkoming aan alle vissers is betaald.
De sluiting van de aalvisserij in de uittrekperiode is verbonden aan de doelstellingen uit de EU-aalverordening om tot een herstel van de Europese aalpopulatie te komen. In mijn brief van 13 september 2018 (Kamerstuk 29 664, nr. 191) heb ik de meest recente evaluatie van het Nederlandse aalbeheerplan aan uw Kamer gestuurd. Deze evaluatie laat zien dat de maatregelen uit het Nederlandse aalbeheerplan vanaf 2009 hebben geleid tot een substantiële afname van de sterfte door menselijk handelen en dan met name de visserijsterfte. Deze daling in sterfte heeft voor een langlevende vissoort als de aal, die zich pas na tien tot vijftien jaar voortplant, tot dit moment echter nog niet geleid tot een toename in de biomassa van de uittrek van schieraal. Wel is de Europese Commissie bezig om te inventariseren of aanpassing van de aalverordening en de aalaanpak in de verschillende lidstaten wenselijk en nodig is. Dit gaat dan niet om beëindiging van maatregelen, maar mogelijk over een andere systematiek van sturing op Europese aalmaatregelen.
Overigens geldt een seizoenbeperking van drie maanden in de zoute en brakke wateren voor alle lidstaten, aangezien de Nederlandse aanpak twee jaar geleden door de EU is overgenomen. Er is dus momenteel al sprake van een level playing field.
Bij de beantwoording van de vragen van het lid Van Kooten-Arissen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2356) heb ik tevens de bijdrage van het Kabinet aan de publieke consultatie naar uw Kamer toegestuurd. Deze publieke consultatie was onderdeel van de evaluatie van de EU-aalverordening door de Europese Commissie. Met mijn inbreng heb ik een aantal aanbevelingen gedaan voor versterking van de EU-aalverordening en het bereiken van een gelijk speelveld. Daarbij is één van de aanbevelingen om een tijdschema te verbinden aan het bereiken van kwantificeerbare doelstellingen.
Het Grevelingenmeer was in het verleden een open zeearm. Met de afsluiting van zee en rivier zijn eb en vloed verdwenen. In stilstaand water bereikt het zuurstofrijke bovenste water moeilijker de diepere delen. In de zomerperiode neemt daarom het verschil in temperatuur van het bovenste water en onderste water toe. Ook dat vermindert de menging van zuurstofrijk en zuurstofarm water. In de winterperiode neemt het temperatuurverschil af en komt er meer zuurstof in het diepere water. Bij verdere opwarming van de aarde zou in het stilstaande Grevelingenmeer het temperatuurverschil groter worden en daarmee ook de zuurstofloosheid van het water toenemen.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat en ik zijn voornemens nog dit jaar een voorkeursbeslissing te nemen voor een doorlaat in de Brouwersdam. Met zo’n doorlaat komt er weer beperkt getij in het Grevelingenmeer. Met dit beperkt getij wordt het water van de Grevelingen voldoende ververst en gemengd met zuurstofrijk zeewater om deze zuurstofloosheid tot acceptabele omvang terug te brengen en te houden.
De Oosterschelde kent nog steeds een getijslag met eb en vloed. Hierdoor blijft de zuurstofloosheid in de diepere delen beperkt.
Via de Flakkeese Spuisluis kan een beperkt volume zuurstofrijk water worden ingelaten in het Grevelingenmeer. Dat volume biedt echter onvoldoende oplossing voor de toenemende zuurstofloosheid van het Grevelingenmeer. Het effect van de Flakkeese Spuisluis is overigens alleen merkbaar in het meest oostelijk deel van het Grevelingenmeer.
Door Rijkswaterstaat wordt met ondersteuning van de provincie Zeeland alles in het werk gesteld de Flakkeese Spuisluis medio 2020 weer in gebruik te nemen.