Ingediend | 14 oktober 2019 |
---|---|
Beantwoord | 1 november 2019 (na 18 dagen) |
Indieners | Helma Lodders (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
Beantwoord door | Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
Onderwerpen | cultuur en recreatie financiën organisatie en beleid sport |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2019Z19583.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20192020-592.html |
Ja.
De Bond van Harddraverijverenigingen en -Stichtingen in Nederland (hierna Kortebaanbond) behartigt de belangen van alle organisaties van zogenoemde kortebaandraverijen: drafwedstrijden over een sprintafstand van circa 300 meter, veelal gehouden op een speciaal afgezet en ingericht stuk openbare weg. Er vinden verdeeld over Nederland jaarlijks circa 28 kortebaandraverijen plaats, vaak als onderdeel van een groter programma (feestweek, dorpsfeest en dergelijke). Wij beschikken niet over het gevraagde overzicht van de ontwikkelingen in de afgelopen tien jaar.
De draverijen in Stompwijk, Medemblik en Voorschoten zijn opgenomen in de Nationale Inventaris Immaterieel Cultureel Erfgoed in Nederland. Meer aanvragen zijn in voorbereiding.2 Het kabinet is zich bewust van de waarde van immaterieel erfgoed voor de gemeenschap en voert een actief beleid in het op eigentijdse wijze behouden en ontwikkelen ervan. Het samenstellen van een inventaris immaterieel erfgoed is een verplichting van het Unesco-verdrag inzake de bescherming van immaterieel cultureel erfgoed, waarvan Nederland partij is. Dat iets op de inventaris is opgenomen wil zeggen dat de erfgoedgemeenschap de cultuuruiting erkent als immaterieel erfgoed en de kennis en vaardigheden die erbij horen wil doorgeven aan volgende generaties. Het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland beheert de inventaris. De inventaris komt via een bottom up procedure tot stand en is van, voor en door het veld van de erfgoedgemeenschappen.
Aan deze vraag ligt de veronderstelling ten grondslag dat de inkomsten van de organisaties van de jaarlijkse 28 kortebaandraverijen zozeer worden aangetast door deze wetswijziging dat het niet meer mogelijk zal zijn om deze draverijen te organiseren. De wetswijziging zal naar verwachting op een indirecte wijze een daling van de inkomsten tot gevolg hebben die per organisatie verschillend kan uitpakken.
Ik heb de Kamer over deze gesprekken geïnformeerd in mijn brief van 4 april 2019.4 Er hebben, ook daarna, verschillende gesprekken plaatsgevonden zowel tussen de NDR, de Kortebaanbond en ZE-Betting en de drie meestbetrokken ministeries (Financiën, VWS en Justitie en Veiligheid) als van de NDR met NOC*NSF. In deze gesprekken komen verschillende aspecten aan de orde zoals de hoogte van de verplichte afdracht en de route en hoogte van een eventuele compensatie. Deze gesprekken zijn nog niet afgerond. Inzet is om de budgettaire inpassing van een compensatie in de voorjaarsnotabesluitvorming te regelen. Daarmee is nog voldoende tijd tot de inwerkingtreding van de wijzigingen in de kansspelbelasting naar verwachting per 1 januari 2021. Ook de sector heeft nog tijd om zich hierop aan te passen.
Ja.
De Kortebaanbond heeft zich in het najaar 2018 gemeld vanwege de zorg over de gevolgen van het wetsvoorstel Wet aanpassing kansspelbelasting voor sportweddenschappen en met het oog op mogelijke compensatie. Deze bond is direct uitgenodigd om deel te nemen aan de lopende gesprekken met ZE-betting (voorheen: Sportech/Runnerz) en de Stichting Nederlandse Draf- en Rensport (NDR) met de meestbetrokken ministeries.
In de gesprekken met ZE-betting, de NDR en de Kortebaanbond is dit ook wel aan de orde gekomen. In de reactie van ZE-Betting en van de Kortebaanbond in de internetconsultatie op de ontwerpRegeling kansspelen op afstand en Uitvoeringsregeling kansspelen is hierover niets opgemerkt.
De jaarlijkse begroting – de hoogte van de inkomsten en uitgaven – is (sterk) verschillend per organisatie van een kortebaandraverij. De afdrachten van ZE-Betting aan de Kortebaanbond zijn een deel van de inkomsten van de organisaties van de 28 kortebaandraverijen, naast sponsorwerving, contributies van verenigingsleden en in sommige gevallen entree- of pachtgelden. Van deze inkomsten worden betaald prijzengeld en reisvergoedingen voor deelnemers, fokpremies, de kosten van het inhuren van de NDR voor wedstrijdleiding en toezicht op de integriteit van de sport, maar daarnaast ook voor de fysieke inrichting van de wedstrijdvoorzieningen zoals baanaanleg, afzettingen en wegomleidingen die men aan de lokale overheid verplicht is op grond van verleende vergunningen en tal van andere kosten die specifiek samenhangen met de inrichting van een tijdelijke sportaccommodatie op een afgezet stuk openbare weg.
Toeschouwers hebben de gelegenheid een gokje te wagen op de prestaties in de kortebaandraverij. De wetswijziging zal vermoedelijk in lagere afdrachten uitmonden waardoor organisaties op zoek moeten naar mogelijkheden om andere inkomsten te verhogen of uitgaven te verlagen. Van de inzetten op de weddenschappen op kortebaandraverijen wordt nu circa 75% uitgekeerd aan de spelers.5 Een lager uitkeringspercentage dan 75 zou er bijvoorbeeld toe kunnen leiden dat onder de streep voldoende resteert voor het op peil houden van de afdrachten.
Daarnaast geldt, zoals vermeld in het antwoord op vraag 5, dat de gesprekken over de route en hoogte van mogelijke compensatie nog niet zijn afgerond.
Zie antwoord vraag 9.
Nee. De implementatie van de Wet aanpassing kansspelbelasting voor sportweddenschappen is te verwachten per 1 januari 2021.
Aan dit verzoek is voor zover mogelijk voldaan. Verzending van de antwoorden voor het eerste wetgevingsoverleg is niet mogelijk gebleken.
De leden Lodders en Rudmer Heerema (beiden VVD) hebben op 14 oktober 2019 vragen aan de Staatssecretaris van Financiën en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gesteld over het bericht «Burgemeesters op de bres voor kortebaandraverijen». Het lid Omtzigt heeft op 22 oktober 2019 vragen gesteld over het tarief in box 3 in 2020 en mogelijke schending van het eerste protocol van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De leden hebben voor beide onderwerpen verzocht om deze vragen voor het eerste wetgevingsoverleg inzake het pakket Belastingplan 2020 op maandag 28 oktober te beantwoorden. Hierbij deel ik u mee dat deze vragen niet binnen deze (korte) termijn kunnen worden beantwoord. Ik streef ernaar deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.