Ingediend | 3 september 2019 |
---|---|
Beantwoord | 13 november 2019 (na 71 dagen) |
Indieners | Madeleine van Toorenburg (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Bram van Ojik (GL), Kees van der Staaij (SGP), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Michiel van Nispen , Joël Voordewind (CU) |
Beantwoord door | Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
Onderwerpen | internationaal internationale samenwerking recht strafrecht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2019Z16251.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20192020-704.html |
Ik ben bekend met deze berichten.
Ik kan geen uitspraken doen over lopende zaken en individuele gevallen.
Een WOTS-verzoek zal altijd worden behandeld naar de op dat moment geldende regelgeving. Daarbij wordt niet gekeken naar de regelgeving op het moment van arrestatie of veroordeling.
De veronderstelling dat in de casus van Van Laarhoven niet vast wordt gehouden aan de bestaande criteria is onjuist. Ook voor de heer Van Laarhoven zal worden getoetst aan de bestaande criteria, zoals deze onder meer volgen uit het beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland. In dit beleidskader wordt toegelicht welke gedetineerden in aanmerking komen voor overbrenging naar Nederland, of anders gezegd aan welke voorwaarden moet worden voldaan om naar Nederland te kunnen worden overgebracht.
Tijdens het Kamerdebat van 25 april jl. heeft de Minister van Justitie en Veiligheid aan uw Kamer verteld dat hij zich de situatie van dhr. Van Laarhoven en zijn partner zeer aantrekt. Dit doet hij onder andere omdat hier sprake is van een uitzonderlijke zaak, waarin de Nationale ombudsman concludeerde dat het overheidshandelen, in dit geval het handelen van de politie, het Openbaar Ministerie, en het Ministerie van Justitie en Veiligheid, onzorgvuldig is geweest. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft toen ook aangegeven dat hij zich zal inspannen om de kans op onzorgvuldig handelen in de toekomst verder te verkleinen, én om te bezien welke mogelijkheden er zijn om dhr. Van Laarhoven en zijn partner naar Nederland over te brengen.
Uw Kamer is uitvoerig geïnformeerd over de situatie van de heer Singh.4 In antwoorden op Kamervragen is gemeld dat de Nederlandse overheid niet kan treden in de rechtsgang van andere landen.5 Tevens is hierbij nog relevant te vermelden dat de Nationale ombudsman in het kader van een door de advocaat van de heer Singh ingediende klacht over de vermeende fouten heeft geoordeeld dat hij de nadere motivering van de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie gezien de normen van behoorlijkheid voldoende acht.
Zie antwoord vraag 6.
Zoals aangegeven in mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van uw Kamer van 21 juli 2017 heeft uitvoerig onderzoek plaatsgevonden waarbij alle beschikbare informatie, waaronder de informatie van het consulaat-generaal in San Francisco zorgvuldig is getoetst.6 In de onderzoeksfase is op verschillende momenten discussie gevoerd over de vraag of de heer Singh op humanitaire gronden naar Nederland zou kunnen worden overgebracht. Zoals ook is aangegeven in antwoorden op eerdere Kamervragen is na toetsing aan de geldende regelgeving de conclusie getrokken dat het VOGP en de WOTS geen basis bood voor overbrenging, ook niet op humanitaire gronden.
Verder heeft Nederland diplomatieke inspanningen verricht door meermaals de verzoeken van de advocaat van de heer Singh om vervroegde vrijlating in het kader van parole en gratie bij de Amerikaanse autoriteiten actief te ondersteunen.
Deze verzoeken hebben niet tot een voor de heer Singh positief resultaat geleid.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken (hierna: BZ) verleent consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Aan de hand van de JenV-brochure over de WOTS informeert BZ Nederlandse gedetineerden in het buitenland in algemene zin over deze wet. Daar waar dit nodig en wenselijk is, kan BZ ook eventueel zorgen voor doorgeleiding van stukken. Tot zover reikt de betrokkenheid van BZ bij een verzoek in het kader van de WOTS.
Zoals is vermeld in antwoorden op eerdere Kamervragen hebben de Amerikaanse autoriteiten nooit een officieel verzoek tot overdracht van de tenuitvoerlegging van het strafvonnis van de heer Singh gedaan. Wel hebben de Verenigde Staten bij brief van 3 maart 2015 informatie gevraagd aan Nederland met het oog op een mogelijke procedure op grond van de WOTS. Belangrijke vragen waren onder meer op welke wijze de in de Verenigde Staten opgelegde straf tenuitvoergelegd zou worden in Nederland en of Nederland – op het moment dat een WOTS-verzoek zou worden gedaan de straf om- of voort zou zetten.
Zoals eveneens is vermeld in voornoemde antwoorden heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie deze vragen bij brief van 23 juli 2015 beantwoord. Kort samengevat werd in deze brief uiteengezet dat het VOGP in het geval van de heer Singh geen basis bood voor overdracht van het strafvonnis omdat7 de binding van de heer Singh met de Nederlandse samenleving als onvoldoende werd beoordeeld en er8 na overdracht geen strafrestant meer zou resteren om te executeren. Deze conclusie is – zoals gezegd – getrokken na zorgvuldige toetsing van alle beschikbare informatie – waaronder die van het Nederlandse consulaat-generaal te San Francisco – aan de geldende regelgeving en het geldende beleid.
Ik vind het niet passend om daarover uitspraken te doen, nu het gaat om correspondentie tussen de heer Singh en diens advocaat en mij.
Wanneer een buitenlandse strafprocedure is afgerond, is het aan de gedetineerde, om bij de betreffende autoriteiten in het land van detentie kenbaar te maken in aanmerking te willen komen voor strafoverdracht op basis van een daartoe strekkend verdrag (zoals bijvoorbeeld het VOGP). Indien dit het geval is, kan – afhankelijk van het geldende verdrag – het land van veroordeling, dan wel het land van gewenste tenuitvoerlegging de procedure starten om tot overdracht van het vonnis te komen. Deze mogelijkheid en procedure op grond van de WOTS gelden ook voor de heer Singh. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 10 hebben de Amerikaanse autoriteiten nooit een officieel verzoek gedaan tot overdracht van de tenuitvoerlegging van het strafvonnis van de heer Singh.
De beantwoording van de vragen 6 en 7 is gezamenlijk geschied, omdat het antwoord op beide vragen gelijkluidend is. Voorts zijn deze vragen beantwoord zo snel als mogelijk was.